3.3.[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 19 augustus 2020 uit huis geplaatst in een pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is sindsdien telkens verlengd. Dit is niet altijd een volledige uithuisplaatsing geweest. Bij beschikking van 4 december 2020 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] wekelijks van woensdag 12.30 uur tot zaterdag 13.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij geldt dat de omgang iedere zes weken wordt geëvalueerd teneinde te bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen.
Met ingang van 29 januari 2021 is [minderjarige] met spoed volledig uit huis geplaatst. [minderjarige] is sindsdien niet meer bij de moeder thuis geweest.
[minderjarige] is in april 2021 overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Op 31 mei 2021 is hij teruggeplaatst naar het pleeggezin waar hij eerder verbleef. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de GI [minderjarige] eind juli 2021 gaat plaatsen op een observatiegroep voor observatie en diagnostiek.
3.4.1.De GI heeft de rechtbank verzocht om op grond van 1:265G lid 1 de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang te wijzigen in die zin dat de moeder en [minderjarige] één keer per week één uur begeleide omgang met elkaar hebben.
3.4.2.De moeder heeft de rechtbank, bij wijze van zelfstandig verzoek, verzocht om de regeling met [minderjarige] uit te breiden zodat hij wekelijks van woensdagmiddag na school tot zaterdagavond 18.00 uur bij haar verblijft.
3.4.3.Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voormelde beschikking van 4 december 2020 gewijzigd in die zin dat [minderjarige] drie maal per week gedurende twee uur contact heeft met de moeder op een door de GI te bepalen neutrale plek, waarbij geldt dat de contacten onder begeleiding van Plinthos of een andere gespecialiseerde zorgaanbieder plaatsvinden. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder iedere vier weken worden geëvalueerd teneinde te bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden onder regie van de GI tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens het verzoek van de moeder om een uitgebreidere contactregeling met [minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
3.4.4.De GI en de moeder kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan allebei in hoger beroep gekomen (de moeder via incidenteel appel).
3.5.1.De GI, de moeder en de vader voeren, kort samengevat en voor zover relevant, in hoger beroep het volgende aan.
3.5.2.De GI: de moeder is in de basis een hele lieve capabele moeder die zeker over opvoedcapaciteiten beschikt. Zij is echter met momenten niet beschikbaar voor [minderjarige] . Dit komt door haar eigen belaste verleden, waarin zij ontzettend beschadigd is geraakt. De moeder moet in de kern gaan veranderen en zij heeft behandeling nodig. De hulp van Jens of Levanto is te licht en daarom ontoereikend. Als de hulpverlening iets anders zegt/doet dan wat de moeder wil, loopt het uit de hand. De moeder moet met haar persoonlijke problematiek aan de slag zodat ze weer beschikbaar is voor [minderjarige] . De moeder weigert de verdere hulp van Plinthos die de GI hierop wilde inzetten. Psyq is ook een optie. Sinds november/december 2020 zijn de zorgen over de emotionele toestand van de moeder toegenomen. Zij zegt afspraken af met de hulpverlening en de GI. Dit zijn afspraken die zij zelf initieert en vervolgens aan de GI vraagt waarom er een afspraak is. Vanuit Plinthos en Jens zijn er grote zorgen over de psychische toestand van de moeder. Ze maakt een zeer ongestructureerde, verwarde en chaotische indruk. De moeder is niet emotioneel stabiel nu. Zij belast [minderjarige] bewust of onbewust en zij kan op dit moment niet de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] waarborgen. De moeder betrekt [minderjarige] in haar eigen dilemma’s en frustraties. Dit zijn volwassenzaken die voor [minderjarige] niet te plaatsen zijn.
De GI heeft AnaCare bereid gevonden om de omgang te begeleiden. De GI leeft de beschikking van de rechtbank zo veel mogelijk na, maar soms is het twee keer per week (in plaats van drie keer) als er geen beschikbare mankracht is bij AnaCare. De GI ziet dat deze regeling veel van [minderjarige] vergt. De moeder is in de bezoeken erg emotioneel en het afscheid duurt soms wel 25 minuten. Omwille van de veiligheid van [minderjarige] is het noodzakelijk dat de omgang beperkt en onder begeleiding plaatsvindt. Het is in het belang van [minderjarige] en van de moeder dat zij eenmaal per week vier uur begeleid contact met elkaar hebben en niet méér. Uit de recente verslagen van AnaCare blijkt dat [minderjarige] nog steeds wordt belast met volwassenzaken.
De GI heeft zich nog steeds tot doel gesteld dat [minderjarige] terug kan naar de moeder, maar de GI komt niet in gesprek met de moeder. De moeder lijkt teveel te worden afgeschermd door de vader. De moeder durft niet alleen te zijn en is nu weer bij de vader ingetrokken. De vader zegt tegen de moeder dat zij niet naar gesprekken met de GI moet gaan. De GI maakt zich grote zorgen hierover. De GI wil ook graag bespreken met de moeder of de omgang met [minderjarige] weer bij haar thuis kan plaatsvinden, maar dat ligt voor de moeder te emotioneel. De omgang op verschillende plekken is leuk, maar zo kan de GI niet zien of de moeder ook de opvoedingstaken aankan die erbij komen kijken.
De GI biedt aan alle stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens.
3.5.3.De moeder: het is niet duidelijk hoe de GI aan de conclusie komt dat zij emotioneel niet stabiel zou zijn. De moeder bestrijdt dit. De uithuisplaatsing van [minderjarige] laat haar uiteraard niet onberoerd, maar de moeder wordt belast door de uithuisplaatsing en niet door andere zaken. Het wordt de moeder ook teveel dat er niet altijd positieve dingen worden geschreven in de stukken of gezegd tijdens de rechtszaken. De moeder is blij dat de GI haar verzoek heeft gewijzigd van één uur per week naar vier uur per week, maar het is nog steeds te weinig. Er dient substantiële omgang te zijn van zoveel mogelijk dagen en nachten, maar in elk geval elk weekend. De omgang heeft nog steeds niet plaatsgevonden zoals de rechtbank heeft bepaald. De moeder wil liever geen omgang met [minderjarige] bij haar thuis. De moeder wordt daar te emotioneel van, omdat [minderjarige] vanuit die plek uit huis is geplaatst.
De samenwerking tussen de moeder en de GI gaat beter nu. De moeder komt naar de afspraken. De laatste bezoeken met [minderjarige] gingen goed. Er is geen reden om de omgang terug te brengen, maar de moeder vindt het geen probleem als de uren anders worden ingevuld. [minderjarige] is graag bij de moeder en hij wil niet weg. De moeder wil graag uitdragen naar [minderjarige] dat hij welkom is. Deze omgangsregeling is al niet zo ruim; daar mag niet verder aan getornd worden.
De moeder wenst [voormalige gezinsvoogd] te horen over de gang van zaken en dan met name over de afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan de uithuisplaatsing. Dit bewijs biedt zij aan.
3.5.4.De vader: de vader sluit zich aan bij het betoog van de advocaat van de moeder. De omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] is veel te weinig. Dat vond de rechtbank ook. De GI houdt zich niet aan de afspraak. Ze moet iedere vier weken evalueren en dat doet ze niet. De GI maakt het de moeder expres heel moeilijk. De raad heeft 8 juli 2021 nog gezegd dat de moeder voor [minderjarige] kan zorgen. Levanto is de hulpverlener van de vader. De gemeente heeft toegestemd om met Levanto om de tafel te gaan om ook hulpverlening aan de moeder te bieden; de moeder krijgt dan vijf uur hulp per week, gesplitst in twee keer.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.Op grond van artikel 1:265G van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter (en in hoger beroep het hof) zowel op verzoek van de GI als de met gezag belaste ouder een eerder vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en wijziging in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.6.2.De moeder en [minderjarige] hebben elkaar geruime tijd niet gezien nadat hij eind januari 2021 uit huis geplaatst werd. De moeder hield het contact met de GI af en verscheen niet bij AnaCare voor geplande intakegesprekken. Op 31 mei 2021 is het contact tussen de moeder en [minderjarige] hervat en zien zij elkaar sindsdien twee à drie keer per week onder begeleiding. De GI probeert, voor zover de inzetbaarheid van AnaCare het toelaat, de beschikking van de rechtbank zoveel mogelijk na te leven. [minderjarige] geniet van het contact met zijn moeder en reageert enthousiast op haar; er is liefde en genegenheid te zien tussen de moeder en [minderjarige] . Het hof acht het dan ook positief dat de moeder terug is in het leven van [minderjarige] . Dit betekent echter niet dat de regeling weer kan worden zoals het vroeger was. Dit heeft te maken met de persoonlijke problematiek van de moeder, bepaalde gedragingen van de moeder tijdens de contactmomenten én met wat [minderjarige] momenteel aankan. Het hof licht dit als volgt toe.
3.6.3.Uit het dossier is gebleken dat de moeder al geruime tijd emotioneel niet stabiel is. Dit is eind 2020 begonnen en is nu nog steeds zo. De moeder zit zo vol van verdriet dat zij haar eigen emoties onvoldoende onder controle heeft als zij contact met [minderjarige] heeft. Hierdoor belast zij, waarschijnlijk onbedoeld, [minderjarige] tijdens de contactmomenten. Ook bespreekt ze volwassenproblematiek met hem. Dit blijkt duidelijk uit de stukken van AnaCare van juni 2021. De begeleiders zien dat de moeder [minderjarige] veel toefluistert en dat [minderjarige] van de moeder hardop moeten zeggen dat hij ‘bij mama wil blijven en dat hij mama vaker wil zien.’ Ook heeft de moeder geprobeerd om [minderjarige] hardop te laten zeggen dat hij ‘bij mama wilde blijven’ zodat de moeder dit kon opnemen met haar telefoon. Verder heeft de moeder tegen [minderjarige] gezegd dat ‘zij er alles aan gaat doen zodat hij niet meer bij haar weg hoeft’, dat ‘zij hem vaker mag zien als ze zich goed aan de regels houdt’ en dat ze ‘ [minderjarige] nog minder mag zien als ze boos zijn op haar.’ [minderjarige] is vier jaar oud. Hij kan hier niets mee. Het is in zijn belang als hij een leuk en onbelast contact heeft met zijn moeder en hij zou niet moeten worden geconfronteerd met het verdriet en deze belastende uitspraken van zijn moeder. Het afscheid na een contactmoment is een andere zorg die gezien wordt. Dit verloopt ook erg emotioneel en kan wel oplopen tot 25 minuten. Dit is ook niet in [minderjarige] belang. Gelet op deze zorgen, is het hof van oordeel dat de regeling die de GI heeft voorgesteld – één keer per week vier uur – rustiger is voor [minderjarige] en daarom beter aansluit bij wat hij nodig heeft. Deze regeling acht het hof momenteel het maximaal haalbare.
3.6.4.Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat [minderjarige] binnenkort wordt overgeplaatst naar een observatiegroep. Dat is weer een wijziging van zijn verblijfssituatie. Vanuit die nieuwe setting zal hij naar school gaan, contact hebben met zijn moeder én zijn vader. Daar past een regeling waarin hij drie keer per week contact heeft met zijn moeder, niet bij; dat zou teveel worden voor [minderjarige] . Hetzelfde geldt voor de uitgebreidere vrijdag-tot-en-met-maandagmorgenregeling die de moeder het hof verzoekt vast te leggen. Dat is nu niet aan de orde. De moeder moet eerst werken aan zichzelf en weer stabiel worden. De GI ziet opvoedcapaciteiten bij de moeder en het perspectief van [minderjarige] ligt vooralsnog nog steeds bij de moeder. De moeder is altijd, voordat [minderjarige] uit huis geplaatst werd, de enige stabiele en betrouwbare ouder geweest op wie hij altijd kon rekenen. Nu is dat al geruime tijd niet meer zo. Het is daarom belangrijk dat de moeder de komende tijd start met individuele hulpverlening om haar problemen uit het verleden te verwerken, zodat zij weer een betrouwbare en veilige ouder voor [minderjarige] kan zijn, zoals voorheen. De GI kan de moeder helpen om hiervoor gerichte hulpverlening in te zetten, bijvoorbeeld via Plinthos of Psyq. Het zou goed zijn als de moeder het gesprek met de GI niet langer uit de weg gaat. Alleen dan kunnen er stappen worden gezet richting uitbreiding van de zorgregeling en (mogelijk) thuisplaatsing. Een mogelijk eerste stap in de goede richting zou kunnen zijn als de contacten weer bij de moeder thuis gaan plaatsvinden in plaats van op een neutrale locatie. De moeder kan dit emotioneel nog niet aan, maar mogelijk wel als zij hier hulp bij krijgt.
3.6.5.Op grond van het vorenstaande zal het hof de regeling wijzigen naar
éénmaal per week vier uur onder begeleiding. In het dictum van de bestreden beschikking heeft de rechtbank ook bepaald dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] iedere vier weken worden geëvalueerd teneinde te bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden onder regie van de GI tot verdere uitbreiding van de contacten kan worden gekomen. Het hof zal dit overnemen in het dictum van deze beschikking, aangezien bij de GI of bij de moeder niet is gebleken van bezwaren hiertegen en de GI in het petitum van haar verweerschrift incidenteel appel ook heeft gerefereerd aan deze evaluaties.
3.6.6.Dit hoger beroep gaat over de contacten tussen de moeder en [minderjarige] na de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Inmiddels hebben er ook nog meerdere wijzigingen tijdens de periode van uithuisplaatsing voor [minderjarige] plaatsgevonden. De moeder wenst [voormalige gezinsvoogd] (voormalige gezinsvoogd) te horen over de gang van zaken en dan met name over de afspraken die zijn gemaakt voorafgaand aan de uithuisplaatsing. Het hof passeert dit bewijsaanbod als onvoldoende specifiek,
De GI heeft in het beroepschrift ook een (algemeen) bewijsaanbod gedaan. Nu het hof het hoger beroep van de GI toewijst, heeft de GI geen belang meer bij het aangeboden getuigenbewijs.
3.6.7.De GI heeft het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ingetrokken. Het hof zal de GI niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek met zaaknummer /02.
3.6.8.Beslist wordt als volgt.