ECLI:NL:GHSHE:2021:281

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.274.764_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingskort geding: afweging van omstandigheden leidt tot afwijzing van ontruimingsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door een woningstichting tegen een huurder. De woningstichting vorderde ontruiming van de woning van de huurder, omdat deze zich niet als goed huurder zou hebben gedragen. De huurder had zich op 5 december 2019 misdragen tegenover medewerkers van de woningstichting, wat leidde tot de vordering van ontruiming. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de woningstichting afgewezen, omdat de omstandigheden van de huurder, waaronder psychische problemen en vocht- en schimmelproblematiek in de woning, meegewogen moesten worden.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de woningstichting behandeld. Het hof oordeelde dat de ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is die diep ingrijpt in het woonrecht van de huurder. Het hof concludeerde dat, hoewel de huurder zich had misdragen, de omstandigheden waaronder dit gebeurde, zoals zijn psychische kwetsbaarheid en de problemen met de woning, niet voldoende waren om te concluderen dat de bodemrechter met grote waarschijnlijkheid de huurovereenkomst zou ontbinden.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de woningstichting af. De woningstichting werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden in zaken die betrekking hebben op ontruiming van woonruimte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.764/01
arrest van 2 februari 2021
in de zaak van
Stichting [woningstichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [woningstichting] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.C.M. van Gool te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 5 februari 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen tussen [woningstichting] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8223125 / 19-8661)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van [woningstichting] met een productie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 9 oktober 2020 door [geïntimeerde] toegezonden producties, die bij de zitting bij akte in het geding zijn gebracht;
  • de bij H12-formulier van 18 december 2020 door [woningstichting] toegezonden productie, die bij de zitting bij akte in het geding is gebracht;
  • de bij H12-formulier van 30 december 2020 door [woningstichting] toegezonden producties, die bij de zitting bij akte in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat in het kort over het volgende. [woningstichting] stelt dat [geïntimeerde] zich niet als goed huurder heeft gedragen. In kort geding vordert [woningstichting] ontruiming van de woning door [geïntimeerde] .
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] huurt met ingang van 9 oktober 2018 de woning gelegen aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [geïntimeerde] heeft deze woning toegewezen gekregen via een zogenaamde urgentie-procedure. Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [woningstichting] van toepassing.
b. In artikel 8.9 sub g van de algemene voorwaarden is bepaald dat het de huurder onder meer niet is toegestaan om: “
Wangedrag te vertonen jegens (medewerkers van) [woningstichting] of door [woningstichting] ingeschakelde derden, zoals fysiek geweld tegen personen of goederen of agressie/intimidatie/bedreiging jegens deze personen.”
c. [geïntimeerde] kampt al enkele jaren met psychische problemen, waaronder depressieklachten. [geïntimeerde] laat zich hiervoor behandelen en wordt in dat traject begeleid door de heer [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij [stichting specialistische geestelijke gezondheidszorg] (hierna: [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] ).
d. Sinds [geïntimeerde] de woning heeft betrokken, ervaart hij problemen met het binnenklimaat vanwege vocht- en schimmelproblematiek.
e. [geïntimeerde] heeft vanaf de aanvang van de huurovereenkomst veelvuldig bij [woningstichting]
melding gedaan van de door hem ervaren vochtproblematiek in het gehuurde.
f. Bij brief van 21 november 2018 heeft [woningstichting] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] meegedeeld: “(...)
Op woensdag21
november 2018 heeft u het kantoor van [woningstichting] bezocht(...)
Tijdens het bezoek aan ons kantoor heeft u zich ernstig misdragen en collega's op een schreeuwende, dwingende en dreigende manier te woord gestaan. U kwam bewust een antwoord forceren en dreigde daarbij verhaal te halen bij een van onze medewerkers. Hierop werd u gesommeerd ons kantoor te verlaten. U reactie hierop was "stelletje klerelijers, wie houdt mij dan tegen?! ". Daarop bent u nogmaals gesommeerd ons kantoor te verlaten. Toen u hier geen gehoor aan gaf, hebben wij de politie gebeld. Op vordering van de politie heeft u ons terrein verlaten(...)
Uw gedrag is voor ons onacceptabel. Daarom heeft [woningstichting] besloten de dienstverlening aan u stop te zetten. Wij verbieden u om in contact met onze medewerkers te treden. Onze medewerkers staan u niet meer te woord, wij komen geen reparatieverzoeken in uw woning meer uitvoeren en wij verbieden u toegang tot ons kantoor.(...)
Om de dienstverlening te herstellen roepen wij u op voor een gesprek. In dat gesprek eisen wij garanties van u over de veiligheid van onze medewerkers bij toekomstige contacten. Op maandag26
november 2018 om 10:00 uur verwacht ik u op ons kantoor voor dit gesprek.(…)
Een kopie van deze brief wordt ook verzonden aan uw begeleider.”
g. Op 26 november 2018 heeft op het kantoor van [woningstichting] het ordegesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek was ook [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] aanwezig. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [woningstichting] besloten de dienstverlening aan [geïntimeerde] weer te hervatten.
h. In november 2019 heeft [woningstichting] onder haar huurders een nieuwsbrief verspreid. In deze nieuwsbrief is onder meer te lezen dat [woningstichting] van plan is om de woningen in [woonwijk] op te knappen en dat de voorbereidingen daarvan in volle gang zijn. De verwachting is dat in 2021 gestart zal worden met de werkzaamheden. Verder staat in de nieuwsbrief ook nog het volgende vermeld:
“( ... )
Grondonderzoek
[woningstichting] heeft onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] gevraagd om onderzoek te doen naar de bodem en het (grond)water. De eerste peilingen laten zien dat het oppervlaktewater niet goed door de kleilaag weg kan. Een oplossing lijkt voorhanden, maar we willen eerst alle resultaten afwachten. Daarna zal met een proef gekeken worden of daarmee het oppervlaktewater versneld weg kan naar het grondwater( ... )”.
i. Gelet op de door [geïntimeerde] ervaren problemen met het leefklimaat in de woning, heeft [woningstichting] het bedrijf [besloten vennootschap] B.V. opdracht gegeven daarnaar onderzoek te doen in de woning.
j. Bij e-mail van 2 december 2019, 09:36 uur, heeft [woningstichting] aan [geïntimeerde] het volgende meegedeeld:
“Bijgaand stuur ik u het rapport toe dat [besloten vennootschap] heeft opgemaakt na het uitlezen van de dataloggers die enkele maanden bij u in de woning hebben gestaan.
Wij hebben de afspraak gemaakt dat u hierover een uitleg krijgt aanstaande donderdag 5 december tussen 11.00 en 13.00 uur.”
k. Bij e-mail van 4 december 2019, 20:26 uur, heeft [woningstichting] aan [geïntimeerde] het volgende meegedeeld:
Goede avond mijnheer [geïntimeerde]
Ik heb van [besloten vennootschap] vernomen dat ze morgen om 10.00 uur aanwezig zullen zijn.
Sorry voor de late informatie!
Ik hoop dat u morgen rond 10.00 uur ons kan ontvangen.”
l . Op 5 december 2019 heeft er vervolgens vanaf omstreeks 10.00 uur een huisbezoek plaatsgevonden bij [geïntimeerde] om de resultaten van het door [besloten vennootschap] uitgevoerde onderzoek met [geïntimeerde] te bespreken. Bij die bespreking waren aanwezig: [opzichter voor woningbouw] (opzichter voor woningbouw, hierna [opzichter voor woningbouw] ), [wijkbeheerder voor woningbouw] (wijkbeheerder voor woningbouw, hierna [wijkbeheerder voor woningbouw] ) en de bouwkundige van [besloten vennootschap] , [bouwkundige besloten vennootschap] . Tijdens het huisbezoek heeft [geïntimeerde] op enig moment [wijkbeheerder voor woningbouw] gesommeerd het huis te verlaten en kort daarop heeft hij [opzichter voor woningbouw] bij de kraag van zijn jas gegrepen en tegen de trap in de woning geduwd.
m. Op 5 december 2019 heeft [opzichter voor woningbouw] aangifte gedaan bij de politie Oost-Brabant van mishandeling. Het proces-verbaal van aangifte luidt onder meer als volgt: “(...)
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Ik verklaar u daarover het volgende(...)
Op donderdag 5 december 2019, omstreeks 10:15 uur, ging ik samen met mijn collega(...)
en een medewerker van [besloten vennootschap](...)
op huis bezoek op het adres [adres],
omdat de bewoner daar klachten had over het leefklimaat in zijn woning en daar hadden wij door [besloten vennootschap] onderzoek naar laten doen. Wij hadden nu het resultaat van dit onderzoek en kwamen dit bespreken met de bewoner. We waren iets eerder bij de woning dan afgesproken dit omdat dit beter uit kwam bij [besloten vennootschap] . Ik had hem hierover gisteren nog een mail gestuurd om dit mede te delen Toen wij aanbelden was dit het eerste waar de bewoner over begon. We waren veel eerder dan afgesproken en dat kon zomaar niet. Hierop vertelde ik hem dat ik hem daarover gemaild had en of we toch binnen mochten komen. Hier stemde hij mee in waarop wij met de bewoner mee de woning in gingen. De bewoner nam meteen het woord en begon over een stel tegels welke in de tuin lagen en niet mooi recht en waren gescheurd en dit zouden we volgens hem oplossen maar was nog niet gebeurd. Ik vertelde hem dat we dat inderdaad zouden maken maar dat er medewerkers bij hem aan de deur waren geweest om dit te maken en dat hij ze weg had gestuurd. Dan duurt het gewoon langer voordat ze weer tijd hebben om een volgende keer te komen. Vervolgens vroeg hij aan [wijkbeheerder voor woningbouw] , “wat zou jij doen als er mensen onvoorzien aan de deur komen?” Waarop [wijkbeheerder voor woningbouw] zei ondanks dat het niet uit komt zou ik ze wel aan de gang laten gaan dan is het maar gebeurd. De bewoner zei vervolgens meteen met een verheven stem dat [wijkbeheerder voor woningbouw] de woning moest verlaten want zij zou niet in zijn straatje praatte. Hierbij wees hij met een gestrekte arm en zijn vinger richting de voordeur. [wijkbeheerder voor woningbouw] ging hierop meteen richting de deur om de woning te verlaten. Ik voelde me hier al meteen niet prettig bij en dacht we gaan dit gesprek afbreken. De bewoner deed vervolgens de deur dicht waardoor ik samen met [bouwkundige besloten vennootschap] en de bewoner in de woning achter bleven. We stonden in de woonkamer en zagen dat de bewoner terug de woonkamer in kwam lopen. Hij liep recht op mij af en zei met verheven stem "en jij met je tegels, met jou kan ik ook niks" terwijl hij dit deed pakte hij mij met twee handen bij mijn jas en duwde deze tegen mijn keel omhoog. Hierdoor kreeg ik het erg benauwd het was bijna wurgen wat hij deed. Ik werd door hem naar achter geduwd en werd tegen de open trap in de woonkamer aan geduwd waardoor ik mijn hoofd stoten tegen de rand. Ik voelde dat dit pijn deed, Vervolgens trok hij mij onder de trap uit en duwde me richting de voorzijde van de woning. Daar duwde hij me in de bank, hij had mij toen nog steeds met twee handen bij mijn jas vast. Toen hij me in de bank duwde ben ik gaan schreeuwen "stop, stop nou joh'' of woorden van gelijke strekking. Ik was op dat moment echt bang dat hij mijn keel verder dicht ging duwen of dat hij misschien wel uit zou halen om mij te slaan. (…) Uiteindelijk heeft [bouwkundige besloten vennootschap] de voordeur geopend waardoor de bewoner opeens los liet en ik kans zag om naar buiten te vluchten.(...)
Ik heb aan het hele voorval een schaafwond op mijn hoofd en kin opgelopen en voel ook dat deze pijn doen(...).”
n. De officier van justitie heeft de strafzaak tegen [geïntimeerde] voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van twee jaar. [opzichter voor woningbouw] heeft beklag gedaan bij het gerechtshof over het niet (verder) vervolgen van [opzichter voor woningbouw] voor mishandeling. De mondelinge behandeling daarvan is bepaald op 16 februari 2021.
3.3.1.
In de onderhavige procedure vordert [woningstichting] als voorlopige voorziening – samengevat – veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [woningstichting] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] heeft zich niet gedragen als goed huurder door [opzichter voor woningbouw] op 5 december 2019 te mishandelen, terwijl hij zich in november 2018 ook al heeft misdragen en toen op het onjuiste van zijn gedrag was gewezen. Door [opzichter voor woningbouw] te mishandelen is [geïntimeerde] tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarom is ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd. Vooruitlopend op de ontbinding is er spoedeisend belang over te gaan tot ontruiming.
3.3.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
In het eindvonnis van 5 februari 2020 heeft de kantonrechter (samengevat) onder meer het volgende overwogen:
- [woningstichting] heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening (rov. 4.1.);
- Voor de stelling van [woningstichting] , die erop neerkomt dat de veiligheid van andere huurders in het geding is, is geen steun te vinden in de stukken (rov. 4.5. begin);
- Hoewel het gedrag van [geïntimeerde] ontegenzeggelijk in strijd is met de huurafspraken en met wat van een goed huurder verwacht mag worden, geven de overige omstandigheden van het geval aanleiding tot twijfel over de vraag of de bodemrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid de huurovereenkomst daadwerkelijk zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen (rov. 4.6. begin);
- Hierbij spelen de vocht- en schimmelproblematiek, de kwetsbare gemoedstoestand van [geïntimeerde] en gang van zaken voorafgaand aan het huisbezoek een rol. Deze omstandigheden kunnen de gedragingen die hebben plaatsgevonden op 5 december 2019 niet rechtvaardigen, maar moeten wel bij de beoordeling worden betrokken (rov. 4.6 slot en rov. 4.7.);
- Er kan dus niet geconcludeerd worden dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid tot ontbinding van de huurovereenkomst zal besluiten. Ook de afweging van belangen valt niet uit in het voordeel van [woningstichting] (rov. 4.8).
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, heeft op grond hiervan de vorderingen van [woningstichting] afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
de grieven
3.5.
[woningstichting] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Door middel van de grieven betoogt [woningstichting] naar de kern genomen dat het zeer waarschijnlijk is dat een bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden vanwege de tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van die overeenkomst, en dat zij er een spoedeisend belang bij heeft dat [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning wordt veroordeeld. [woningstichting] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
spoedeisend belang
3.6.
Voordat het hof de grieven zal bespreken, gaat het eerst in op het standpunt van [geïntimeerde] dat er geen spoedeisend belang (meer) is bij de vorderingen van [woningstichting] . Het hof overweegt dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de zaak (een maatregel vanwege een ernstige tekortkoming van een huurder en een gesteld risico dat zich nieuwe incidenten zullen voordoen).
3.7.
Bij de beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil stelt het hof voorop dat de ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bovendien leidt deze maatregel in de praktijk vaak tot praktisch onomkeerbare gevolgen. Dit dwingt dan ook tot terughoudendheid, omdat deze gevolgen nu eenmaal slecht passen bij het karakter van een voorlopige voorziening. Alleen als andere, minder verstrekkende maatregelen geen oplossing meer bieden, zou de vordering tot ontruiming in kort geding kunnen worden toegewezen.
veiligheid andere huurders loopt geen gevaar
3.8.1.
[woningstichting] betoogt door middel van grief 1 dat de veiligheid van andere huurders gevaar loopt, omdat [geïntimeerde] klaarblijkelijk een groot agressie-reguleringsprobleem heeft. [woningstichting] stelt dat dit volgt uit zijn gedrag op 5 december 2019, welk gedrag dus niet is voorkomen door het ordegesprek van november 2018 waar [geïntimeerde] de veiligheid van de medewerkers van [woningstichting] heeft gegarandeerd. [geïntimeerde] heeft het standpunt van [woningstichting] betwist en heeft dit onder meer onderbouwd met een uitgebreide schriftelijke verklaring van zijn begeleider [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] van 14 januari 2020. (prod. 1 van [geïntimeerde] in eerste aanleg).
3.8.2.
Het hof overweegt dat in een kort gedingprocedure geen gelegenheid is tot het leveren van nader (getuigen)bewijs, zodat uitgegaan moet worden van de aannemelijkheid van de stellingen over en weer. Gelet op dit uitgangspunt is na de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] een groot agressie-reguleringsprobleem heeft en dat de veiligheid van de andere huurders gevaar loopt. Grief 1 slaagt dus niet.
de tekortkoming van [geïntimeerde]
3.9.
Het hof overweegt verder dat tussen partijen vast staat dat [geïntimeerde] zich op 5 december 2019 ernstig heeft misdragen. Tijdens de zitting in hoger beroep bevestigde [geïntimeerde] dat ‘het niet had mogen gebeuren’. Hiermee staat vast dat de handelwijze van [geïntimeerde] in strijd is met artikel 8.9 onder g van de huurvoorwaarden en met hetgeen van een goed huurder mag worden verwacht (art. 7:213 BW). Uitgangspunt voor het hof is dus dat sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst.
de overige omstandigheden zijn relevant
3.10.1.
[woningstichting] betoogt met haar grieven 2, 3 en 4 kort gezegd dat de tekortkoming van [geïntimeerde] dermate ernstig is, dat deze tot ontbinding en onmiddellijke ontruiming moet leiden, ongeacht de overige omstandigheden van het geval. Hiermee miskent [woningstichting] echter hetgeen is bepaald in artikel 6:265 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. De afweging die plaatsvindt bij beantwoording van de vraag of de ontbinding in het concrete geval gerechtvaardigd is, geschiedt niet slechts aan de hand van de in de wet genoemde gezichtspunten (dus: de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming en de gevolgen van de ontbinding), maar aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Het hof volgt [woningstichting] dus niet in haar standpunt en zal onderzoeken of aannemelijk is dat de tekortkoming, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van [geïntimeerde] bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.10.2.
Het hof herhaalt allereerst de constatering uit rov. 3.9. dat sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] . De aard van de tekortkoming, lichamelijk geweld tegen een medewerker van [woningstichting] , is in het nadeel van [geïntimeerde] .
Het hof overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] een groot belang heeft bij het voortduren van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] is een psychisch kwetsbare man die de woning toegewezen heeft gekregen via een zogenaamde urgentie-procedure. Naast zijn eigen woonbelang is er ook het woonbelang van zijn (ruim volwassen) zoon. Uit de correspondentie met BrabantWonen en de mededelingen ter zitting daarover van [woningstichting] , blijkt dat het vinden van een andere passende woning niet eenvoudig is en nog steeds op zich laat wachten. Als [geïntimeerde] nu zal worden ontruimd, zal er naar verwachting dus op korte termijn geen andere woonruimte beschikbaar zijn en [geïntimeerde] kan nergens anders terecht.
Het hof acht ook van belang dat sprake is (geweest) van vocht- en schimmelproblematiek in het huis van [geïntimeerde] vanaf het begin van zijn bewoning en dat ook andere bewoners van de wijk hier last van hebben (gehad) in hun huizen. [geïntimeerde] heeft als gevolg van deze problematiek nog steeds geen vloerbedekking op de begane grond. Verder is enkele maanden voor het voorval in december 2019 de ex-vrouw van [geïntimeerde] overleden en dit heeft zijn stress verhoogd, zoals volgt uit de verklaring van [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] (vindplaats in rov. 3.8.1). Ten slotte is van belang dat [woningstichting] het bezoek van 5 december 2019 op het laatste moment eenzijdig heeft vervroegd en [geïntimeerde] als gevolg daarvan zonder ondersteuning van [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] alleen was in zijn woning met drie vertegenwoordigers van [woningstichting] die een boodschap brachten die niet meteen positief viel bij [geïntimeerde] . Gezien deze omstandigheden gaat het hof uit van een hoogst ongelukkige samenloop van omstandigheden voor [geïntimeerde] , waarvan het hof verwacht dat dat zich niet snel weer zal voordoen. Dat sprake was een hoogst ongelukkige samenloop van omstandigheden, wordt nog eens bevestigd door het feit dat zich sinds december 2019 geen incident meer heeft voorgedaan, ook niet met anderen dan [woningstichting] (zoals buren).
Aldus is niet met een grote mate van waarschijnlijkheid te zeggen is dat een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden en daarmee tot ontruiming. Alles afwegende concludeert het hof bovendien dat niet vaststaat dat de door [woningstichting] gestelde gedragingen van zodanige aard en ernst zijn, dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is. Het hof ziet dus onvoldoende aanleiding voor de vergaande ordemaatregel in dit kort geding om [geïntimeerde] zijn woning te laten ontruimen. Dit betekent dat ook de overige grieven van [woningstichting] falen.
conclusie
3.11.
Nu alle grieven van [woningstichting] falen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter in kort geding bekrachtigen. [woningstichting] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 5 februari 2020;
veroordeelt [woningstichting] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 332,-- aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, H.K.N. Vos en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2021.
griffier rolraadsheer