Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/256921 / HA ZA 18-555)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 februari 2020;
- de memorie van grieven van de dochter van 21 april 2020 met een productie en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel van de vader van 9 juni 2020;
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel van de dochter van 21 juli 2020 met een productie;
- de akte van de vader van 1 september 2020;
- de antwoordakte van 13 oktober 2020.
3. De beoordeling
“Partijen komen overeen dat er een mediationgesprek zal volgen onder begeleiding van mediator [mediator] te [vestigingsplaats mediator] . Voorts zal eiseres inzage krijgen in de bankafschriften.”
inzagezou worden verstrekt in de bankafschriften. Die afspraak is nagekomen doordat aan de advocaat van de dochter inzage is verstrekt in de bankafschriften waarover (de advocaat van) de vader beschikte. Iets anders is in ieder geval niet gesteld of gebleken. In het vonnis van de rechtbank is de vader veroordeeld tot het verstrekken van de bankafschriften van alle (gemeenschappelijke) bankrekeningen van de vader en moeder over de periode op (of rond) de sterfdatum [sterfdatum] 1993. Gesteld noch gebleken is dat de vader daar niet aan heeft voldaan (voor zover hij dat niet al had gedaan). Met betrekking tot de rekeningen waar de vordering van de dochter nu alleen nog betrekking op heeft, rekening nr. [bankrekening] en spaarrekening nr. [spaarrekening] , heeft de vader bij conclusie van antwoord in eerste aanleg afschriften overgelegd uit de periode rond het overlijden van de moeder (producties 11-13). De dochter heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat met behulp van de haar inmiddels verstrekte informatie over genoemde bankrekeningen (wat betreft de saldi ervan onmiddellijk na het overlijden van de moeder) geen realistische boedelbeschrijving van de nalatenschap kan worden opgesteld, terwijl daarin wel de grond voor haar vordering is gelegen.