Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,2. [appellante sub 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 18 februari 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie geen doorgang heeft gevonden;
- de memorie van grieven in principaal hoger beroep met producties 17 tot en met 20;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 1 tot en met 7;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 1.
6.De beoordeling
- Hoeveel huur moeten [appellant sub 1] en [appellante sub 2] nog aan [geïntimeerde] voldoen omdat zij de indexeringen over de door hen aan [geïntimeerde] verschuldigde huur gedurende enkele jaren niet betaald hebben?
- Mogen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een deel van hun huurbetalingsverplichting verrekenen met een tegenvordering omdat sprake was van een gebrekkige riolering op het door hen van [geïntimeerde] gehuurde terrein?
- Rechtvaardigt de tekortkoming ter zake de huurbetalingen de ontbinding van de huurovereenkomst?
- In hoeverre zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] contractuele boetes verschuldigd vanwege het te laat betalen van een deel van de huur?
- Bij huurovereenkomst van 31 maart 1999 heeft [geïntimeerde] met ingang van 1 april 1999 twee onroerende zaken aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] verhuurd, te weten een café/bar/restaurant en kampeergelegenheid, met onzelfstandige woonruimte en de daarbij behorende ondergrond van omstreeks 3500 vierkante meter, erf en bijgebouwen, plaatselijk bekend als [bedrijfsnaam/huurobject 1] , gelegen aan de [bedrijfsnaam/huurobject 1] (huurobject 1) en een aangrenzend perceel grond ter grootte van omstreeks 3000 vierkante meter (huurobject 2).
- Volgens artikel 3 van de huurovereenkomst is de huurprijs voor huurobject 1 bepaald op fl. 700,-- per week en de huurprijs voor huurobject 2 op fl. 2.000,- per jaar. Volgens artikel 5 wordt de huur jaarlijks verhoogd met het CBS-indexcijfer. Volgens artikel 6 moet de huur per maand vooruit worden betaald.
- De huur is aangegaan voor een periode van vijf jaar en daarna op grond van het in artikel 11 van de huurovereenkomst neergelegde optierecht verlengd met vijf jaar. Daarna is de huurovereenkomst stilzwijgend voortgezet.
- Volgens artikel 1 van de huurovereenkomst zijn de
- [geïntimeerde] heeft aanvankelijk elk jaar per brief aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] meegedeeld met welk bedrag de huur geïndexeerd werd. De laatste desbetreffende mededeling dateert van 19 juli 2007 en heeft betrekking op de huur die [appellant sub 1] en [appellante sub 2] met ingang van 1 april 2008 verschuldigd zijn.
- Over de huurindexaties die in 2009 en de in de daarop volgende jaren moesten plaatsvinden heeft [geïntimeerde] geen jaarlijkse brieven meer gezonden aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] . [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben in die jaren ook niet zelf onderzocht met welke bedragen de huur vanaf 2009 jaarlijks geïndexeerd moest worden. Zij hebben de indexeringen die vanaf 2009 doorgevoerd hadden moeten worden, niet voldaan.
- Bij brief van 3 maart 2011 heeft Riool- en Veegbedrijf [Rioolservice] B.V. (hierna: [Rioolservice] ) aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] onder meer het volgende meegedeeld:
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben onder meer in 2012 en 2014 werkzaamheden laten uitvoeren aan het riool door [Rioolservice] en in verband daarmee facturen van [Rioolservice] voldaan.
- Bij ongedateerde brief heeft [Rioolservice] aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] onder meer het volgende meegedeeld:
- Op enig moment (naar het hof uit het gestelde in punt 4.16 van de memorie van grieven begrijpt: in augustus 2017) heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] meegedeeld dat zij een huurachterstand hebben.
- Bij brief van 31 oktober 2017 hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
- € 50.991,17 ter zake huurachterstand en contractuele boetes, vermeerderd met wettelijke handelsrente zoals in de dagvaarding omschreven;
- een schadevergoeding gelijk aan de huur van € 2.091,01 voor iedere maand of gedeelte ervan over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de datum van de ontruiming;
- € 5.974,12 ter zake buitengerechtelijke kosten;
- [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat sprake was van een gebrek aan de riolering. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het gebrek zich heeft voorgedaan (rov. 6.1 en 6.2).
- Uit de brief van [geïntimeerde] van 2 september 2011 blijkt dat hij niet bereid was om het gebrek te herstellen (rov. 6.3).
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] waren dus bevoegd het gebrek te verhelpen en de kosten daarvan op grond van artikel 7:206 lid 3 BW met de verschuldigde huur te verrekenen (rov. 6.4).
- De door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] overgelegde nota’s van [Rioolservice] belopen tezamen € 8.016,99, dus € 1.113,72 minder dan in voorwaardelijke reconventie gevorderd (rov. 6.5).
- [geïntimeerde] mag zich nog uitlaten over de nota’s van [Rioolservice] (rov. 7.1).
- [geïntimeerde] moet voorts een specificatie van de door hem in conventie gevorderde hoofdsom overleggen (rov. 7.3).
- [geïntimeerde] moet ook aangeven of [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het door hen erkende deel van de vordering inmiddels betaald hebben (rov. 7.4).
- De kantonrechter zal uitgaan van de door [geïntimeerde] overgelegde berekeningen van de huurindexeringen (rov. 3.3).
- Ter zake huurobject 1 bedraagt de huurachterstand aan onbetaalde indexeringen over de jaren 2013 tot en met 2018 in totaal € 19.891,12 (rov. 3.1).
- Ter zake huurobject 2 bedraagt de huurachterstand aan onbetaalde indexeringen over de jaren 2013 tot en met 2018 in totaal € 7.018,61 (rov. 3.2).
- De door [geïntimeerde] gevorderde contractuele boetes zijn niet toewijsbaar (rov. 3.4).
- In mindering op de achterstallige huur van in totaal € 26.909,73 hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] € 16.184,67 betaald. In conventie is daarom een hoofdsom van € 10.725,06 toewijsbaar (rov. 4).
- Gelet op de hoogte van de huurachterstand van ruim drie maanden is ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd (rov. 5).
- De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar tegen een aan de toegewezen hoofdsom aangepast tarief (rov. 7).
- Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd (rov. 8).
- De vordering van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in reconventie moet worden afgewezen omdat [geïntimeerde] de facturen waarop die vordering gebaseerd is, gemotiveerd heeft betwist en [appellant sub 1] en [appellante sub 2] die betwisting niet hebben weerlegd (rov. 9.1 en 9.2).
- (een bedrag gelijk aan) de maandelijkse huurtermijnen met inbegrip van de indexering, tot aan de dag van de ontruiming;
- € 1.067,52 ter zake buitengerechtelijke incassokosten.
- verwerping van het principaal hoger beroep;
- vernietiging van het eindvonnis voor zover in incidenteel hoger beroep aangevochten;
- in zoverre opnieuw rechtdoende: toewijzing alsnog van al hetgeen hij bij inleidende dagvaarding heeft gevorderd;
- € 2.571,29 aan onbetaalde huur over 2013;
- € 2.852,09 aan onbetaalde huur over 2014;
- € 2.984,23 aan onbetaalde huur over 2015;
- € 2.984,23 aan onbetaalde huur over 2016;
- € 3.347,62 aan onbetaalde huur over 2017;
- € 5.151,66 aan onbetaalde huur over 2018.
- € 2.571,29 aan onbetaalde huur over 2013;
- € 2.852,09 aan onbetaalde huur over 2014;
- € 2.984,23 aan onbetaalde huur over 2015;
- € 2.984,23 aan onbetaalde huur over 2016;
- € 3.347,62 aan onbetaalde huur over 2017;
- € 2.972,24 aan onbetaalde huur over 2018;
- € 371,44 aan onbetaalde huur over 2019.
- over 2013: € 1.252,35;
- over 2014: € 1.267,78;
- over 2015: € 1.275,04;
- over 2016: € 1.275,04;
- over 2017: € 1.295,--.
- A. een factuur van 3 maart 2011 ten bedrage van € 461,37 inclusief btw (€ 387,71 exclusief btw) ter zake het doorspuiten van de riolering en het uitvoeren van een camera-inspectie in het riool;
- B. een factuur van 19 juni 2012 ten bedrage van € 1.663,86 inclusief btw (€ 1.398,20 exclusief btw) ter zake werkzaamheden op 16, 26, 30 en 31 mei 2012;
- C. een factuur van 14 maart 2014 ten bedrage van € 6.353,13 inclusief btw (€ 5.250,52 exclusief btw) ter zake werkzaamheden in de periode van 29 oktober 2013 tot en met 18 februari 2014.
“over de samenstellende termijnen daarvan voor zover en voor zolang deze telkens vanaf de dag van opeisbaarheid onbetaald blijven”. De partijen hebben in hoger beroep geen bezwaren geuit tegen deze formulering. Het hof zal de formulering daarom overnemen. Als partijen op problemen stuiten bij de berekening van de wettelijke handelsrente, kunnen zij om praktische redenen wellicht de rente over de hele hoofdsom van € 2.439,76 berekenen vanaf 1 juli 2016, zijnde de datum die gelegen is in het midden van de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2019 waarin de huurschuld geleidelijk is opgebouwd.
- de huurovereenkomst in conventie is ontbonden;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in conventie tot ontruiming van het gehuurde zijn veroordeeld;
- de proceskosten van het geding in conventie tussen partijen zijn gecompenseerd.
- de vordering in reconventie is afgewezen;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in de proceskosten van het geding in reconventie zijn veroordeeld.
- verstaan dat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, niet in vervulling is gegaan;
- de proceskosten van het geding in voorwaardelijke reconventie compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
- de huurovereenkomst in conventie is ontbonden;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in conventie tot ontruiming van het gehuurde zijn veroordeeld;
- de proceskosten van het geding in conventie tussen partijen zijn gecompenseerd.
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn veroordeeld om aan [geïntimeerde] ter zake achterstallig huur € 10.725,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de samenstellende termijnen daarvan voor zover en voor zolang deze telkens vanaf de dag van opeisbaarheid onbetaald blijven;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn veroordeeld tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen (met inbegrip van de indexering) tot aan de dag der ontruiming;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn veroordeeld tot betaling van € 1.067,52 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
- de vordering in reconventie is afgewezen;
- [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in de proceskosten van het geding in reconventie zijn veroordeeld.
- veroordeelt [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om aan [geïntimeerde] € 2.439,76 te betalen ter zake achterstallige huur, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de samenstellende termijnen daarvan voor zover en voor zolang deze telkens vanaf de dag van opeisbaarheid onbetaald blijven (waarbij het hof partijen wijst op de in rov. 6.12.2 van dit arrest gegeven suggestie);
- veroordeelt [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om aan [geïntimeerde] € 2.607,95 te betalen ter zake contractuele boetes, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, zijnde 12 september 2018;
- veroordeelt [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om aan [geïntimeerde] € 627,39 te betalen ter zake buitengerechtelijke kosten;
- verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, niet in vervulling is gegaan;
- compenseert de proceskosten van het geding in voorwaardelijke reconventie, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;