6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1[appellant] is in juni 2017 eigenaar geworden van het jonge paard [paard] .
6.1.2[appellant] wil(de) [paard] opleiden tot springpaard.
6.1.3[appellant] en [geïntimeerde] hebben een mondelinge overeenkomst gesloten op grond waarvan [paard] bij [geïntimeerde] is gestald en [geïntimeerde] zorg zou dragen voor de verzorging en de opleiding van [paard] . [paard] zou op grond van de overeenkomst feitelijk worden verzorgd en bereden door [de dochter van geïntimeerde] , de dochter van [geïntimeerde] . In overleg met [appellant] deden [de dochter van geïntimeerde] en [paard] mee aan lessen en concoursen.
6.1.4Op 2 december 2017 zouden [de dochter van geïntimeerde] en [paard] meedoen aan een springconcours in [plaats] (Limburg). [geïntimeerde] heeft [paard] en een ander paard die dag vervoerd met een paardenvrachtwagen. Deze paardenvrachtwagen behoort in eigendom toe aan de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ).
6.1.5Op de locatie van het springconcours is eerst het andere paard uit de paardenvrachtwagen gehaald. [paard] is vervolgens zonder toezicht achtergebleven in de paardenvrachtwagen. [paard] stond achter een stang/schot met haar hoofd richting de achterdeur. De ruimte tussen deze stang/dit schot en de achterdeur was ongeveer één meter breed. [paard] zat met touwen/kettingen vast aan de paardenvrachtwagen.
6.1.6[paard] heeft de touwen/kettingen op enig moment verbroken en is met de voorbenen over de stang/het schot gesprongen. [paard] bleef vervolgens met haar lies op de stang/het schot hangen.
6.1.7Nadat [geïntimeerde] door de parcoursleiding was gewaarschuwd, is hij naar [paard] gegaan en heeft hij [paard] met hulp van een derde, de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), uit haar benarde positie bevrijd. [paard] is direct verzorgd door een dierenarts ter plaatse.
6.1.8[appellant] , die inmiddels op het terrein was gearriveerd, heeft [paard] meegenomen om verder te laten verzorgen door dierenartsen. De overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is in onderling overleg per direct beëindigd.
6.1.9Bij brief van 4 januari 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor alle door [appellant] geleden schade (aanspraken van derden daaronder begrepen) ten gevolge van de uitbraak van [paard] op 2 december 2017 (productie 2 bij dagvaarding).
6.1.10Bij brieven van 16 en 22 januari 2018 heeft Arag, de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] , de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] afgewezen en [appellant] aansprakelijk gesteld voor de door [geïntimeerde] geleden schade (producties 3 en 4 bij dagvaarding)
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in conventie, kort gezegd, gevorderd, veroordeling van [geïntimeerde] :
a. a) tot betaling van € 16.902,45, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 december 2017, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
b) in de kosten van de procedure.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van het uitbreken van [paard] op 2 december 2017 schade heeft geleden waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is. Deze schade bedraagt in totaal € 16.902,45 en bestaat uit € 5.313,55 aan kosten die [appellant] zelf heeft moeten maken en € 11.588,90 aan schade aan de paardenvrachtwagen waarvoor hij door (de verzekeringsmaatschappij van) [betrokkene 1] aansprakelijk is gesteld.
[appellant] heeft de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] primair gebaseerd op artikel 6:179 BW. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] aan te merken als bezitter van het paard.
Subsidiair heeft [appellant] de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] gebaseerd op een tekortschieten van [geïntimeerde] in de nakoming van de tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomst. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] op grond van die overeenkomst een zorgplicht jegens [paard] / [appellant] en heeft [geïntimeerde] daarmee in strijd gehandeld door [paard] op 2 december 2017 onbeheerd in de paardenvrachtwagen achter te laten waardoor hij schade aan [paard] en schade aan de paardenvrachtwagen niet heeft kunnen voorkomen. Bovendien had [geïntimeerde] op grond van zijn zorgplicht de achterdeur van de paardenvrachtwagen moeten sluiten. Hij heeft dat niet gedaan. Indien [geïntimeerde] de achterdeur had gesloten had [paard] nooit geprobeerd om over de stang/het schot te springen.
6.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie heeft [geïntimeerde] , kort gezegd, gevorderd, veroordeling van [appellant] tot betaling van:
1) het bedrag van € 1.898,45;
2) de wettelijke rente over € 1.898,45 vanaf 2 december 2017, dan wel vanaf de datum van de conclusie van antwoord tot aan het moment van algehele voldoening;
3) de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 284,77;
4) de kosten van de procedure.
6.2.4[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het uitbreken van [paard] op 2 december 2017. Deze schade bedraagt in totaal € 1.898,45 en bestaat uit kosten nieuw zadel en nieuwe jas dochter [de dochter van geïntimeerde] en kosten nieuwe jas [betrokkene 2] . [appellant] is op grond van artikel 6:179 BW als bezitter van [paard] aansprakelijk voor deze schade.
6.2.5[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.6In het tussenvonnis van 2 augustus 2018 waarvan beroep heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. De comparitie is gehouden op 22 november 2018.
6.2.7In het (tussen)vonnis van 13 december 2018 waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld:
- dat [geïntimeerde] houder is geweest van [paard] en geen bezitter, zodat de vorderingen van [appellant]
niet kunnen worden toegewezen op grond van artikel 6:179 BW (rov. 4.4);
- dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden door [paard] op 2 december 2017 onbeheerd achter te laten in de paardenvrachtwagen (rov. 4.6);
- dat indien [geïntimeerde] de achterdeur van de paardenvrachtwagen niet heeft laten openstaan toen hij [paard] onbeheerd achterliet, geen sprake is van schending van de zorgplicht, en dat indien dat wel het geval is, wel sprake is van schending van de zorgplicht (rov. 4.9).
De kantonrechter heeft [appellant] toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] op 2 december 2017 de achterdeur van de paardenvrachtwagen open heeft laten staan toen hij [paard] in afwachting van de wedstrijd, onbeheerd achterliet in de paardenvrachtwagen op het terrein van het springconcours in [plaats] (Limburg).
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld.
6.2.8Bij eindvonnis van 20 juni 2019 waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de achterdeur van de paardenvrachtwagen heeft laten openstaan en daarmee niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht heeft geschonden (rov. 2.6).
In conventie heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.