3.2.In r.o. 2.1 tot en met 2.15 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt onderdeel 2.3 van deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.2.1.Omstreeks september 2003 is tussen de heer [geïntimeerde 2] en de heer [appellant 3] , beiden optredende als eenmanszaak, mondeling een samenwerkingsverband tot stand gekomen. In oktober 2003 zijn partijen feitelijk gaan samenwerken. De onderneming van de heer [appellant 3] is vervolgens ingebracht in [appellant 1] B.V. en [appellant 2] B.V. De onderneming van de heer [geïntimeerde 2] is ingebracht in [geïntimeerde 1] B.V. De samenwerking tussen partijen had betrekking op de inkoop en verkoop van auto’s en het uitvoeren van (kleine) reparaties aan de auto’s.
3.2.2.Door [geïntimeerde 1] werden naast de reparaties die werden uitgevoerd voor het samenwerkingsverband ook reparaties voor derden verricht.
3.2.3.Blijkens een conceptbrief van 4 november 2005 hebben partijen hun samenwerking zeer beknopt schriftelijk vastgelegd, inhoudende:
- door [appellant 1] worden auto’s ingekocht bij diverse bedrijven;
- door [appellant 1] worden auto’s weer verkocht aan diverse bedrijven;
- de inkoopfacturen zijn gericht aan [geïntimeerde 1] ;
- de verkoopfacturen staan op naam van [geïntimeerde 1] ;
- het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs is de bruto-winst; 50% van de bruto-winst komt ten goede aan [appellant 1] en 50% aan [geïntimeerde 1] ;
- beoogd wordt om periodiek (liefst één maal per week) onderling te factureren.
3.2.4.Op 5 december 2007 heeft de heer [geïntimeerde 2] op papier gezet hoe de afrekening dient plaats te vinden: (samengevat) verkopen minus inkopen = bruto-winst minus kosten (poetser, transport, onderhoud en bank, brandstof, telefoon) = netto-winst.
[appellant 1] belast [geïntimeerde 1] voor de helft van de bruto-winst, [geïntimeerde 1] belast [appellant 1] voor de helft van de kosten.
3.2.5.Per 30 juni 2010 is aan de samenwerking tussen partijen een einde gekomen.
3.2.6.Op 3 december 2010 hebben [appellant 1] en [geïntimeerde 1] afspraken gemaakt over de financiële afwikkeling tussen partijen. Die afspraken zijn schriftelijk vastgelegd en houden het volgende in:
- Per kenteken wordt de winst of het verlies bepaald. De getotaliseerde bruto-marge wordt verminderd met de door [appellant 1] reeds berekende commissie. Het restant wordt door [appellant 1] gefactureerd dan wel gecrediteerd.
- Het totaal van de door [geïntimeerde 1] door te berekenen kosten wordt door [geïntimeerde 1] aan [appellant 1] gefactureerd.
- Onderlinge debiteuren en crediteuren worden afgestemd. Het saldo van de openstaande onderlinge rekening wordt vastgesteld.
- Per saldo wordt op basis van deze punten een afrekening tussen partijen opgesteld. Alle kosten van partijen worden gelijk verdeeld, met uitzondering van de kosten ten behoeve van de persoonlijke vergoeding en de huisvestingskosten.
3.2.7.Partijen zijn er niet in geslaagd in onderling overleg tot een eindafrekening van de samenwerking te komen. Dit heeft geleid tot een door [geïntimeerde 1] geïnitieerde procedure bij de rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, (zaaknummer 322154/ rolnummer HA ZA 12-600).
Ter comparitie van partijen van 31 oktober 2012 hebben [appellant 1] en [geïntimeerde 1] ter beëindiging van deze procedure een minnelijke regeling getroffen. Blijkens de in het proces-verbaal van die zitting vastgelegde vaststellingsovereenkomst houdt die regeling (hierna ook genoemd: het stappenplan), voor zover relevant, het volgende in:
1. De raadslieden van partijen zullen gezamenlijk de voormalig accountant van partij [geïntimeerde 1] benaderen betreffende door deze accountant verzorgde administratie over 2003 en 2004.
2. Partij [geïntimeerde 1] zal aan partij [appellant 3] de Excelbestanden ter beschikking stellen vanaf de periode 2005 tot aan heden met betrekking tot alle auto’s die partijen gezamenlijk hebben aangekocht en verkocht behoudens twee voertuigen die nog in voorraad staan bij partij [geïntimeerde 1] .
3. Partij [geïntimeerde 1] biedt Partij [appellant 3] de mogelijkheid om op het kantoor van haar accountant mevrouw [accountant 1] alle facturen en bonnen in te zien betreffende de gezamenlijke transacties van partijen. Bij deze inzage zal de heer [appellant 3] worden vergezeld van zijn accountant.
4. Partijen zullen gezamenlijk een vraagstelling formuleren ten aanzien van de BTWdiscussie die hen verdeeld houdt. Deze vraagstelling zal ter beantwoording worden voorgelegd aan de Belastingdienst.
5. Nadat alle gegevens betreffende de gezamenlijke transacties aan partij [appellant 3] ter beschikking zijn gesteld, de inzage zoals hiervoor is omschreven onder punt 3 heeft plaatsgevonden en de visie van de Belastingdienst kenbaar is met betrekking tot de BTWkwestie, zullen de accountants van partijen gezamenlijk een eindafrekening opstellen, gezien het antwoord op de BTWkwestie, zo nodig voorzien van facturen betreffende de kosten. Deze eindafrekening is voor beide partijen bindend. Aan de hand van die eindafrekening zal een eindfactuur betreffende de provisie worden opgesteld.
6. In het geval de accountants van partijen niet tot een gelijkluidende eindafrekening kunnen komen, zullen de accountants gezamenlijk een derde deskundige aanwijzen en deze deskundige verzoeken om tot een eindafrekening te komen. Deze door de derde deskundige opgestelde eindafrekeningen is bindend voor alle partijen. In het geval een van beide accountants in gebreke blijft met de benoeming van een derde deskundige, komt de bevoegdheid om een derde deskundige te benoemen exclusief toe aan een de andere accountant.
7. Als de provisiefacturering is afgewikkeld is al hetgeen partij [appellant 3] aan partij [geïntimeerde 1] verschuldigd is ter zake de in deze procedure genoemde geldleningen en de levering door [geïntimeerde 1] aan [appellant 1] geleverde auto’s aanstonds opeisbaar.
8. Alle bedragen die partijen mogelijk over en weer uit deze voornoemde afspraak te vorderen hebben zullen worden gesaldeerd.
9. (…)
10. (…)
(…).
3.2.8.Mevrouw [accountant 1] van [bureau] te [plaats 1] (hierna te noemen: [accountant 1] ) heeft (in opdracht van [geïntimeerde 1] ) een eindafrekening voor de samenwerking opgesteld over de jaren 2003 tot en met 30 juni 2010. Die eindafrekening komt uit op een vordering van [geïntimeerde 1] op [appellant 1] van € 201.100,18.
3.2.9.Bij brief van 14 april 2014 heeft de heer [accountant 2] AA van [kantoor] te [plaats 2] (hierna te noemen: [accountant 2] ) in opdracht van [geïntimeerde 1] aangegeven dat hem op basis van de hem ter beschikking gestelde gegevens niet is gebleken dat er onjuistheden dan wel onvolledigheden zijn opgenomen in de eindafrekening, zoals opgesteld door [accountant 1] .
3.2.10.Op 22 oktober 2014 heeft [geïntimeerde 1] uit hoofde van de grosse van het proces-verbaal van 31 oktober 2012 ten laste van [appellant 1] executoriaal beslag laten leggen op een aan de heer [appellant 3] , bestuurder van [appellant 1] B.V., toebehorende personenauto, alsmede onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., de naamloze vennootschap ING Bank N.V. en onder de Belastingdienst.
3.2.11.Bij vonnis in kort geding van 17 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, de hiervoor in 3.2.10 genoemde beslagen opgeheven. Volgens de voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde 1] door de executie voort te zetten op basis van de grosse van het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2012, misbruik van haar executiebevoegdheid gemaakt. In dit proces-verbaal is immers niet vastgelegd dat de vordering die [geïntimeerde 1] op [appellant 1] zou hebben, € 201.100,00 bedraagt; partijen zijn slechts een bepaald stappenplan overeengekomen om gezamenlijk tot een eindafrekening te komen op basis waarvan zij zullen afrekenen.
3.2.12.[appellant 1] is vervolgens in het onderhavige geschil een procedure bij de rechtbank gestart. Daarin heeft [appellant 1] [B.V.] B.V. te [plaats 3] (hierna te noemen: [B.V.] ) in mei 2015 opdracht gegeven om de eindafrekening van [geïntimeerde 1] te beoordelen op basis van de onderliggende administratie en naar aanleiding van eventuele verschillen een nieuwe eindafrekening op te stellen.
Op 5 oktober 2015 heeft [B.V.] een rapport uitgebracht. De eindafrekening komt in het rapport uit op:
- Facturatie door [appellant 1] aan [geïntimeerde 1] € 429.055,69
- Facturatie door [geïntimeerde 1] aan [appellant 1]
€ 455.217,81
Verschil (in het voordeel van [geïntimeerde 1] ) € 26.162,12
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.In eerste aanleg vorderde [appellant 1] - na meerdere eiswijzigingen - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [geïntimeerde 1] te veroordelen binnen vijf dagen na betekening van het in de onderhavige zaak te wijzen vonnis uitvoering te geven aan de correcte eindafrekening zoals weergegeven in productie 21 van [appellant 1] waarbij partijen over en weer moeten factureren;
II. [geïntimeerde 1] wegens onrechtmatig beslag te veroordelen een bedrag van € 2.830,28 aan [appellant 1] te voldoen.
III. [geïntimeerde 1] te veroordelen in de kosten van de registeraccountant van € 10.890,00;
IV. [geïntimeerde 1] , wegens het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst en/of het proces-verbaal te veroordelen de schade, welke bij akte nader zal worden uiteengezet en onderbouwd, die [appellant 1] als gevolg daarvan heeft geleden, te voldoen;
V. [geïntimeerde 1] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.[geïntimeerde 1] heeft in conventie geconcludeerd tot afwijzing van alle vorderingen, met veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten.
In reconventie vorderde [geïntimeerde 1] om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: [appellant 1] hoofdelijk te veroordelen aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 201.100,00 te voldoen;
- subsidiair: de benoeming van een accountant administratie consulent dan wel een zodanig deskundige te benoemen die al datgene zal verrichten dat deze wenselijk acht om een eindafrekening tussen partijen op te stellen en die eindafrekening zal opstellen op kosten van [appellant 1] en [appellant 1] hoofdelijk te veroordelen het door die deskundige vast te stellen bedrag aan [geïntimeerde 1] te voldoen;
- in beide gevallen te verhogen met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 31 oktober 2012 tot de dag van voldoening en onder hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.
3.3.3.In reconventie heeft [appellant 1] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.4.In het tussenvonnis van 9 maart 2016 heeft de rechtbank de door [geïntimeerde 1] gevorderde provisionele voorziening dat [appellant 1] een voorschot bedrag aan haar betaalt afgewezen.
3.3.5.In het tussenvonnis van 22 februari 2017 heeft de rechtbank - samengevat - onder meer het volgende overwogen.
De rechtbank zal de vordering van [appellant 1] weergegeven onder I verstaan in die zin dat [appellant 1] een verklaring voor recht vraagt dat zij uit hoofde van de definitieve afrekening tussen partijen van hun samenwerkingsverband niet meer verschuldigd is aan [geïntimeerde 1] dan een bedrag van € 26.162,16 (r.o. 4.2).
De rechtbank zal bij de beoordeling de eindafrekening zoals door [accountant 1] opgesteld tot uitgangspunt nemen en nagaan in hoeverre er aanleiding bestaat de door [B.V.] genoemde correcties toe te passen (r.o. 4.4).
In bijlage 4 van het rapport van [B.V.] wordt een aantal verschillen genoemd tussen de eindafrekening volgens [geïntimeerde 1] en de eindafrekening zoals die volgens [appellant 1] zou moeten zijn. Die verschillen zijn (r.o. 4.5 en 4.6):
a. a) te verdelen winst verkoop auto’s € 35.923,00 +
Volgens [B.V.] is door [accountant 1] een bedrag van € 35.923,00 te weinig berekend aan te verrekenen opbrengsten.
b) te verdelen kosten
directe kosten € 192.320,00. De in de eindafrekening van [accountant 1] opgenomen post van te verrekenen directe kosten ten bedrage van € 532.731,00 zijn volgens [B.V.] niet allemaal tot een specifiek kenteken te herleiden. Op basis van een steekproef is [B.V.] van mening dat de post toe te rekenen directe kosten met een bedrag van
€ 192.880,00 te hoog is vastgesteld. Daarnaast is sprake van twee nagekomen posten directe kosten voor het tweede halfjaar van 2010 van € 560,00 en € 315,00 die ten onrechte niet in de berekening zijn opgenomen.
indirecte kosten € 9.988,00. Dit verschil bestaat volgens [B.V.] uit € 11.907,59 aan indirecte kosten die niet onder de samenwerking vallen min een nagekomen post indirecte kosten voor het tweede halfjaar van 2010 van € 1.605,00.
( c) balansposities per 31 december 2010 € 36.565,00 +
Volgens [B.V.] is er een verschil is tussen de administratie van [appellant 1] en de administratie van [geïntimeerde 1] in de balanspost debiteuren / crediteuren van € 36.565,00 ten gunste van [appellant 1] .
Onderdeel (a) Te verdelen winst verkoop auto’s(r.o. 4.8 en 4.9)
[geïntimeerde 1] heeft de stelling dat er blijkens het rapport van [B.V.] op dit punt verschillen zijn tussen de financiële administratie en de eindafrekening niet weersproken althans onvoldoende weerlegd en daarmee haar stelling dat de eindafrekening op dit punt wél juist zou zijn, onvoldoende onderbouwd. Hieruit volgt dat in de eindafrekening rekening gehouden moet worden met de correctie van € 35.923,00 ten gunste van [appellant 1] .
Onderdeel (b) Verdeling kosten – directe kosten(r.o. 4.10 t/m 4.19)
Partijen verschillen van mening over de afspraken die zijn gemaakt over de afrekening van de kosten. Volgens [appellant 1] zou zijn afgesproken dat alleen de directe kosten die zijn terug te voeren op een specifiek kenteken voor verrekening in aanmerking komen. Volgens [geïntimeerde 1] zouden echter alle directe kosten voor verrekening in aanmerking moeten komen.
Partijen hebben de wijze waarop zij met elkaar samenwerkten en de afspraken die zij daarover met elkaar hebben gemaakt slechts summier opgeschreven. In de conceptbrief van 4 november 2005, de handgeschreven notitie van de heer [geïntimeerde 2] van 5 december 2007, en de afspraken van 3 december 2010 zijn geen duidelijke aanknopingspunten te vinden dat partijen een kentekenadministratie zouden voeren in die zin zoals door [appellant 1] gesteld dat alleen die kosten die direct kunnen worden gerelateerd aan een specifiek kenteken tussen partijen zouden worden verrekend.
Voorts heeft [geïntimeerde 1] in dit verband aangegeven dat alle directe kosten altijd in de door hem van de samenwerking bijgehouden administratie zijn verwerkt zoals ook de opbrengsten door hem op dezelfde wijze in de administratie zijn verwerkt en dat [appellant 1] dit wist en dit bleek uit de door [geïntimeerde 1] opgestelde jaarlijkse afrekening. Nu niet is gebleken dat door [appellant 1] tegen de jaarlijkse afrekeningen is geprotesteerd had van [appellant 1] mogen worden verwacht dat zij voor haar visie op de gemaakte afspraken ten aanzien van het opstellen van de
eindafrekening (onderstreping rechtbank) een nadere onderbouwing had gegeven.
Bovendien is ook in de vaststellingsovereenkomst van 31 oktober 2012 niet aangegeven dat alleen de directe kosten die direct op een kenteken zouden zijn terug te voeren in de eindafrekening zouden mogen worden opgenomen. Dit betekent dat [appellant 1] de stelling dat alleen de directe kosten die terug zijn te voeren op een specifiek kenteken bij de eindafrekening betrokken mogen worden onvoldoende heeft onderbouwd.
Dit neemt niet weg dat de directe kosten wel terug te voeren moeten zijn op het samenwerkingsverband.
Volgens [appellant 1] zou de samenwerking tussen partijen niet inhouden dat de kosten van reparaties voor en door derden ten laste van het samenwerkingsverband zouden komen. Volgens [geïntimeerde 1] echter zouden partijen hebben afgesproken om [appellant 1] te laten meedelen (voor 45%) in de resultaten van het werk voor derden.
Wanneer zou komen vast te staan dat de opbrengsten van deze uitgevoerde reparaties voor derden bij de eindafrekening betrokken zijn, brengt de redelijkheid en billijkheid, waartoe partijen bij de afwikkeling van hun samenwerking jegens elkaar gehouden zijn, mee dat ook de kosten van reparaties voor derden in de eindafrekening betrokken worden. In dat geval heeft [appellant 1] immers ook in de opbrengsten daarvan meegedeeld.
[geïntimeerde 1] zal in de gelegenheid worden gesteld nader toe te lichten en met concrete stukken te onderbouwen dat ook de opbrengsten van de door [geïntimeerde 1] uitgevoerde reparaties voor derden in de door [accountant 1] opgestelde eindafrekening zijn betrokken.
Van andere directe kosten heeft [appellant 1] niet aangegeven waarom deze, anders dan dat zij niet zijn terug te voeren op kenteken, niet aan het samenwerkingsverband kunnen worden toegerekend. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat alle overige directe kosten wél in het kader van de samenwerking tussen partijen zijn gemaakt.
Voor zover [appellant 1] stelt dat zij niet voldoende inzicht heeft gekregen in de administratie en de achterliggende bescheiden, gaat die stelling niet op. Ter comparitie na antwoord van 13 mei 2015 is afgesproken dat de accountant van [appellant 1] de gehele administratie kon inzien en uit het rapport van [B.V.] blijkt niet dat, en zo ja welke stukken [B.V.] niet heeft gekregen of heeft gemist in de hem ter hand gestelde administratie.
Onderdeel (b) Verdeling kosten – indirecte kosten
De post te verrekenen indirecte kosten moet in de eindafrekening worden gecorrigeerd met een bedrag van € 9.988,00 ten nadele van [geïntimeerde 1] en ten voordele van [appellant 1] (r.o. 4.24).
Onderdeel (c) Balansposities per 31 december 2010 (r.o. 4.22)
[geïntimeerde 1] heeft tegen deze door [appellant 1] gestelde correctie als verweer aangevoerd dat in het rapport van [B.V.] (bladzijde 8) geen verklaring wordt gegeven voor de door hem geconstateerde verschillen tussen de administratie van [geïntimeerde 1] en die van [appellant 1] . Ook wordt niet aangegeven waarom in deze van de administratie van [appellant 1] uitgegaan moet worden. De stelling van [appellant 1] dat deze post in de eindafrekening met het door [B.V.] berekende bedrag in haar voordeel zou moeten worden gecorrigeerd, wordt dan ook als onvoldoende gemotiveerd verworpen. In de post balansposities hoeft in de eindafrekening geen rekening gehouden te worden met de correctie-post van € 36.565,00 (r.o. 4.24).
Te verrekenen B.T.W.(r.o. 4.23)
De in het rapport van [B.V.] genoemde post te verrekenen B.T.W. heeft [appellant 1] in haar vordering niet betrokken en niet nader onderbouwd. De rechtbank zal dit punt dan ook buiten beschouwing laten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een bedrag van € 2.830,28 wegens door [geïntimeerde 1] onrechtmatig gelegd beslag voor toewijzing aan [appellant 1] in aanmerking komt (r.o. 4.31).
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de registeraccountant heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen (r.o. 4.33).
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant 1] haar stelling dat [geïntimeerde 1] de afspraken uit het stappenplan niet is nagekomen onvoldoende heeft onderbouwd en los daarvan niet is gebleken dat [appellant 1] [geïntimeerde 1] in gebreke heeft gesteld (r.o. 4.35).
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding vanwege het niet nakomen van het op 31 oktober 2012 in het proces-verbaal overeengekomen stappenplan zal worden afgewezen (r.o. 4.36).
3.3.6.In het tussenvonnis van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank een deskundigenbericht aangekondigd en in het tussenvonnis van 10 januari 2018 een onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke omzet heeft [geïntimeerde 1] in de periode van 1 september 2003 tot en met 30 juni 2010 (de periode waarin partijen hebben samengewerkt) behaald met reparaties voor derden en verhuur ?
Op welke wijze zijn de opbrengsten van de door [geïntimeerde 1] voor derden verrichte reparatiewerkzaamheden en verhuuractiviteiten gedurende de periode 1 september 2003 tot 30 juni 2010 verwerkt in de door mevrouw [accountant 1] voor [geïntimeerde 1] op 4 april 2014 opgestelde eindafrekening (productie 8 bij dagvaarding) ?
Om welk bedrag aan opbrengsten gaat het ?
Op welke wijze zijn de kosten van reparatiewerkzaamheden / inkoop reparatie gedurende de periode 1 september 2003 tot en met 30 juni 2010 verwerkt in de hiervoor genoemde eindafrekening van 14 april 2014 ?
Om welk bedrag gaat het ?
Kunt u aangeven welk deel van de reparatiekosten / inkoop reparatie kan worden toegerekend aan de reparatiewerkzaamheden, uitgevoerd voor derden, en de
verhuur ?
Indien het niet mogelijk is aan te geven welk bedrag aan kosten moet worden toegerekend aan de verrichte reparatiewerkzaamheden voor derden en verhuur, kunt u dan aangeven welk deel van de reparatiekosten / inkoop reparatie normalerwijze, uitgaand van wat in de branche gebruikelijk is, als kosten moet worden
aangemerkt ?
Geeft het dossier u anderszins nog aanleiding tot het maken van opmerkingen waar de rechtbank bij haar beoordeling rekening mee zou moeten houden ?
3.3.7Bij vonnis van 9 mei 2018 heeft de rechtbank L.C. Augustijn RA tot deskundige benoemd.
3.3.8.Bij eindvonnis van 10 april 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de post “directe kosten” uit de eindafrekening geen correctie behoeft vanwege het volgende. Uit de bevindingen van de deskundige blijkt dat bij de eindafrekening de volledige omzet uit reparaties voor derden en uit verhuur in mindering is gebracht op de post “directe kosten”.
Dat betekent dat de kosten van deze activiteiten, die in beginsel niet onder de samenwerking vielen, in de afrekening in mindering zijn gebracht op de post “directe kosten” en dus niet ten laste van de samenwerking zijn gebracht. Het betekent bovendien dat de opbrengsten van deze activiteiten bij de eindafrekening in mindering zijn gebracht op de post “directe kosten” als gevolg waarvan deze post is verlaagd en het resterend saldo van de eindafrekening is verhoogd. Aldus heeft ook [appellant 1] gedeeld in de uit deze activiteiten door [geïntimeerde 1] gegenereerde opbrengsten. Niet is gebleken dat [appellant 1] door deze wijze van administreren is benadeeld. (ro. 2.3)
De rechtbank heeft het saldo van de eindafrekening als volgt vastgesteld (r.o. 2.4):
op de eindafrekening zoals opgesteld door [accountant 1] en gecontroleerd door [accountant 2] (productie 8 bij dagvaarding) wordt / worden
- de post “te verrekenen opbrengsten” gecorrigeerd met een bedrag van € 35.923,00 ten nadele van [geïntimeerde 1] en ten voordele van [appellant 1] (punt 4.8 en 4.9 van het tussenvonnis van 22 februari 2017);
- de post “indirecte kosten” gecorrigeerd met een bedrag van € 9.988,00 ten nadele van [geïntimeerde 1] en ten voordele van [appellant 1] als correctie vanwege te veel verrekende indirecte kosten (punt 4.20 en 4.21 van het tussenvonnis van 22 februari 2017);
- de overige in die afrekening opgenomen posten vastgesteld op de bedragen zoals in die afrekening opgenomen.
Het saldo van de eindafrekening en daarmee hetgeen [geïntimeerde 1] uit dien hoofde van [appellant 1] te vorderen heeft wordt vastgesteld op (€ 201.100,00 - € 35.923,00 - € 9.988,00 =)
€ 155.189,00.
De rechtbank heeft in conventie en in reconventie de eindafrekening tussen partijen vastgesteld met inachtneming van hetgeen daarover is overwogen in r.o. 2.4. In conventie heeft de rechtbank bepaald dat partijen uitvoering moeten geven aan de vastgestelde eindafrekening en elkaar over en weer moeten factureren, [geïntimeerde 1] veroordeeld om aan [appellant 1] € 2.830,28 te betalen en het anders of meer gevorderde afgewezen.
In reconventie heeft de rechtbank [appellant 1] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde 1]
€ 155.189,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2012 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank heeft zowel in de conventie als in de reconventie [appellant 1] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.[appellant 1] heeft in de appeldagvaarding geconcludeerd tot vernietiging van het tussenvonnis van 22 februari 2017 (hierna: het tussenvonnis) en het eindvonnis van 10 april 2019 (hierna: het eindvonnis) en - naar het hof begrijpt en zoals ook [geïntimeerde 1] heeft begrepen - tot het alsnog volledig toewijzen van haar vorderingen in conventie en afwijzing van de vorderingen in reconventie, tot terugbetaling van hetgeen [appellant 1] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde 1] heeft voldaan vermeerderd met wettelijke rente en tot veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten in beide instanties met nakosten en wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.2.Bij memorie van grieven heeft [appellant 1] daartoe 15 grieven aangevoerd, haar eis vermeerderd en aanvullend gevorderd:
IIa [geïntimeerde 1] te veroordelen om aan [appellant 1] te betalen een bedrag van € 9.406,00 wegens geleden schade ten gevolge van onrechtmatig verrichte executiehandelingen;
IIb Een onafhankelijke notaris te benoemen tot controleur bij de uit te spreken veroordeling dat op basis van de partijafspraken over en weer gefactureerd moet worden.
3.4.3.[geïntimeerde 1] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met veroordeling van [appellant 1] hoofdelijk in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest.
3.4.4.[geïntimeerde 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant 1] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.4.5.Het hof zal de 15 grieven van [appellant 1] behandelen aan de hand van de vorderingen zoals door partijen ingediend in beide instanties.
Vordering I [geïntimeerde 1] te veroordelen binnen vijf dagen na betekening van het in de onderhavige zaak te wijzen vonnis uitvoering te geven aan de correcte eindafrekening zoals weergegeven in productie 21 van [appellant 1] waarbij partijen over en weer moeten factureren
3.5.1.Met grief 2 betoogt [appellant 1] dat de rechtbank deze vordering verkeerd heeft uitgelegd en stelt daartoe het volgende. Het in het rapport van [B.V.] genoemde bedrag van € 26.126,12 is niet het bedrag op basis waarvan partijen tot een eindafrekening kunnen komen. Het is niet mogelijk een bedrag waarvan nog geen factuur is opgemaakt, een ex-BTW bedrag, met een factuurbedrag te verrekenen. [B.V.] heeft slechts een deel van de administratie ingezien. Uit het rapport blijkt dat de eindafrekening zoals door [geïntimeerde 1] opgesteld niet juist kan zijn. Conform de bevindingen van [B.V.] dient de lijn doorgetrokken te worden van het deel van de administratie dat door [B.V.] is ingezien naar het geheel ervan, waarbij partijen over en weer moeten factureren en uiteindelijk tot een eindafrekening dienen te komen. Er moet dus een eindafrekening komen waarbij de kosten worden gekoppeld per auto en daarmee wel gerelateerd kunnen worden aan het samenwerkingsverband. Als kosten niet kunnen worden gerelateerd aan het samenwerkingsverband dan is dat het probleem van [geïntimeerde 1] en moeten ze buiten beschouwing worden gelaten.
3.5.2.Het hof begrijpt dat [appellant 1] wil dat alle kosten worden gekoppeld aan de auto (c.q. het kenteken), ten behoeve waarvan ze zijn gemaakt, alvorens tot een eindafrekening te komen. [geïntimeerde 1] heeft gesteld dat de kosten van de activiteiten voor het samenwerkingsverband en die voor de verhuur en reparatie voor derden niet zijn gesplitst in de administratie van [geïntimeerde 1] en niet meer zijn te splitsen en dat het verbinden van alle kosten aan een kenteken onmogelijk is. [appellant 1] heeft dit naar het oordeel van het hof onvoldoende betwist. De afrekening moet worden gemaakt over een langere periode die meerdere jaren teruggaat en [B.V.] bevestigt dat niet alle directe kosten op kenteken zijn geregistreerd in de administratie van [geïntimeerde 1] . Dat en hoe [geïntimeerde 1] nu alsnog alle facturen aan een kenteken zou kunnen koppelen heeft [appellant 1] onvoldoende toegelicht. [B.V.] gaat ervan uit dat dit voor 46% van de directe kosten niet is vast te stellen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant 1] betoogd dat uitvoering van de afspraken nog steeds mogelijk is op basis van branchegegevens, maar [geïntimeerde 1] heeft dit betwist en zonder nadere toelichting en de desbetreffende branchegegevens, die [appellant 1] niet heeft verstrekt, ziet het hof niet in hoe een koppeling van kosten aan auto’s of kentekens alsnog zou kunnen plaatsvinden.
De wijze van afrekenen zoals [appellant 1] voor ogen staat is daarmee naar het oordeel van het hof praktisch gezien niet mogelijk. De vordering om alsnog op die manier af te rekenen is daarom niet toewijsbaar, ook niet indien partijen deze wijze van afrekenen bij de eindafrekening zouden zijn overeengekomen zoals [appellant 1] stelt.
3.5.3.Dat bepaalde kosten niet (meer) kunnen worden gekoppeld aan een bepaalde auto of een bepaald kenteken, betekent niet dat ze niet ten behoeve van het samenwerkingsverband zijn gemaakt.
Dat partijen zijn overeengekomen dat alleen aan een bepaald(e) auto/kenteken te koppelen kosten in de eindafrekening mogen worden betrokken, heeft [appellant 1] onvoldoende onderbouwd. In de afspraken van 3 december 2010 (r.o. 3.2.6.) staat weliswaar dat per kenteken de winst of het verlies wordt bepaald, maar partijen hebben op 31 oktober 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de afspraken van 31 oktober 2012 (r.o. 3.2.7.) leest het hof niet dat alleen directe kosten die direct op een kenteken zouden zijn terug te voeren in de eindafrekening zouden mogen worden opgenomen. Dat [appellant 1] dit wel zo heeft mogen begrijpen heeft zij niet (voldoende) onderbouwd. Zo heeft [appellant 1] niet (voldoende) betwist het betoog van [geïntimeerde 1] dat [appellant 1] , nu haar accountant op 11 maart 2011 de gehele administratie van [geïntimeerde 1] had onderzocht, wist dat in de administratie van [geïntimeerde 1] niet de directe kosten die verband hielden met kentekens die in het samenwerkingsverband waren behandeld afzonderlijk terug te vinden waren, gescheiden van de kosten van andere delen van de onderneming van [geïntimeerde 1] . Het betoog van [appellant 1] bij dagvaarding in eerste aanleg dat door haar accountant geen volledige inzage is verkregen in alle facturen en bonnen betreffende de gezamenlijke transacties van partijen, is daarvoor onvoldoende. Indien en voor zover [geïntimeerde 1] de afspraak om kosten per auto bij te houden in de administratie niet is nagekomen, is het rechtsgevolg daarvan, gezien de latere afspraken van partijen, niet dat kosten niet mogen worden betrokken bij de afrekening.
Dit betekent dat het hof voorbij gaat aan de stelling van [appellant 1] dat kosten niet in de eindafrekening mogen worden betroken indien ze niet aan een auto of kenteken zijn gekoppeld. Het gaat erom of de kosten ten behoeve van het samenwerkingsverband zijn gemaakt. Grief 2 slaagt niet.
Vordering IIb Een onafhankelijke notaris te benoemen tot controleur bij de uit te spreken veroordeling dat op basis van de partijafspraken over en weer gefactureerd moet worden