ECLI:NL:GHSHE:2021:2782

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
200.259.550_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring en afwijzing van vorderingen in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van de V.O.F. tegen twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De V.O.F. had in eerste aanleg een vordering ingesteld in vrijwaring, waarbij zij stelde dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aansprakelijk waren voor schade die voortvloeide uit een eerdere rechtszaak met [betrokkene]. De rechtbank Limburg had in een vonnis van 23 januari 2019 de vorderingen van [betrokkene] afgewezen, en de V.O.F. stelde dat [geïntimeerde 1] dekking moest bieden op basis van een verzekeringsovereenkomst. Het hof heeft in zijn uitspraak van 7 september 2021 geoordeeld dat de vorderingen van de V.O.F. in deze vrijwaringszaak moesten worden afgewezen, omdat de hoofdzaak reeds was afgehandeld en de vorderingen van [betrokkene] niet waren toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de V.O.F. in de proceskosten van de geïntimeerden. De kosten werden vastgesteld op € 741,- griffierecht en € 1.114,- aan salaris advocaat voor beide geïntimeerden, met bijkomende nakosten en wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.259.550/01
arrest van 7 september 2021
in de zaak van
[V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [V.O.F.] ,
advocaat: mr. C.S.B.E. Reinders te Voerendaal,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna respectievelijk aan te duiden als: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat geïntimeerde sub 1: mr. A.C. van der Salm te 's-Gravenhage,
advocaat geïntimeerde sub 2: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 augustus 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/249212 HA ZA 18-206 gewezen vonnis van 23 januari 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 augustus 2019;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de rechtbank in het vonnis van 23 januari 2019 onder 3. vastgestelde feiten.
6.2.
In het vonnis in het vrijwaringsincident van 14 maart 2018 heeft de rechtbank [V.O.F.] toegelaten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te dagvaarden in vrijwaring.
6.3.
[V.O.F.] vorderde - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [geïntimeerde 1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met [V.O.F.] een dekkingsplicht heeft ter zake al datgene, waartoe [V.O.F.] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [betrokkene] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
II. voor recht verklaart dat [geïntimeerde 2] , indien en voor zover gedaagde [geïntimeerde 1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met [V.O.F.] geen dekkingsplicht heeft ter zake datgene, waartoe [V.O.F.] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [betrokkene] mocht worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, dienaangaande ten opzichte van [V.O.F.] schadeplichtig is;
III. alsmede [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , primair hoofdelijk, subsidiair elk op hun eigen in het lichaam der dagvaarding gespecificeerde grondslag, veroordeelt om aan [V.O.F.] te betalen al datgene, waartoe [V.O.F.] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [betrokkene] wordt veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, zulks - ter zake de proceskostenveroordeling - vermeerderd met de wettelijke rente;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in deze vrijwaring, met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.4.
[V.O.F.] legde aan haar vorderingen het navolgende ten grondslag. Het verwijt van [betrokkene] valt volgens [V.O.F.] niet binnen de reikwijdte van de aangenomen opdrachten. Mocht de rechtbank echter toch oordelen dat dit wel het geval is, dan dient volgens [V.O.F.] primair [geïntimeerde 1] dekking te verlenen uit hoofde van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Indien de verzekering geen dekking biedt, is [V.O.F.] subsidiair van mening dat [geïntimeerde 2] uit hoofde van haar verplichtingen als langdurig assurantietussenpersoon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
6.5.
In het eindvonnis in de vrijwaringszaak van 23 januari 2019 heeft de rechtbank de vorderingen van [betrokkene] afgewezen, omdat -kort samengevat- is geoordeeld dat [V.O.F.] niet tekort is geschoten in de nakoming van de met [betrokkene] gesloten overeenkomst van opdracht en de op haar rustende zorgplicht.
6.6.
[V.O.F.] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [V.O.F.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
6.6.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben verweer gevoerd.
6.7.
Het hof merkt op dat het hof bij uitspraak van heden in de hoofdzaak tussen [betrokkene] en [V.O.F.] het door [betrokkene] in hoger beroep bestreden vonnis van 23 januari 2019 van de rechtbank Limburg, heeft bekrachtigd. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [V.O.F.] in deze vrijwaringszaak, welke vorderingen zijn ingesteld voor het geval in de hoofdzaak vorderingen van [betrokkene] jegens [V.O.F.] zouden worden toegewezen, reeds hierom moeten worden afgewezen. Aangezien de grieven van [V.O.F.] , indien die gegrond zouden zijn, gelet op het voorgaande niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van de vorderingen van [V.O.F.] jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zouden kunnen leiden, heeft [V.O.F.] geen belang bij bespreking van haar grieven. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.8.
Het voorgaande brengt mee dat [V.O.F.] als de in het ongelijk gestelde partij in deze vrijwaringszaak de proceskosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal moeten betalen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] zullen worden vastgesteld op € 741,-griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (memorie van antwoord: 1 punt x tarief II: € 1.114,-). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 2] zullen worden vastgesteld op € 741,- griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (memorie van antwoord: 1 punt x tarief II: € 1.114,-). De door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [V.O.F.] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] op € 741,- aan griffierecht en op € 1.114,- aan salaris advocaat,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op
€ 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [V.O.F.] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 2] op € 741,- aan griffierecht en op € 1.114,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 september 2021.
griffier rolraadsheer