In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van de V.O.F. tegen twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De V.O.F. had in eerste aanleg een vordering ingesteld in vrijwaring, waarbij zij stelde dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aansprakelijk waren voor schade die voortvloeide uit een eerdere rechtszaak met [betrokkene]. De rechtbank Limburg had in een vonnis van 23 januari 2019 de vorderingen van [betrokkene] afgewezen, en de V.O.F. stelde dat [geïntimeerde 1] dekking moest bieden op basis van een verzekeringsovereenkomst. Het hof heeft in zijn uitspraak van 7 september 2021 geoordeeld dat de vorderingen van de V.O.F. in deze vrijwaringszaak moesten worden afgewezen, omdat de hoofdzaak reeds was afgehandeld en de vorderingen van [betrokkene] niet waren toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de V.O.F. in de proceskosten van de geïntimeerden. De kosten werden vastgesteld op € 741,- griffierecht en € 1.114,- aan salaris advocaat voor beide geïntimeerden, met bijkomende nakosten en wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.