Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] (als toehoorder).
3.De beoordeling
Het hof stelt vast dat [minderjarige] op grond van een daartoe strekkende machtiging sedert 17 juni 2020 uit huis is geplaatst bij de vader in België. Gelet op het tijdelijke karakter van deze maatregel had [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder in Nederland op het moment van indiening van het verzoek in eerste aanleg. De gemeente is voorts verantwoordelijk voor het bieden van jeugdhulp in de gemeente waar het kind zijn woonplaats heeft. Op die grond oefent de Nederlandse GI vanaf januari 2019 tot op heden de ondertoezichtstelling uit. Daarenboven overweegt het hof dat Nederlandse rechtsmacht tevens kan worden gebaseerd op art. 12 lid 3 van Brussel II-bis, nu de moeder in Nederland woont, [minderjarige] een nauwe band met Nederland heeft omdat zij hier geboren is en tot 17 juni 2020 in Nederland heeft gewoond, en in deze procedure noch in eerste aanleg noch in hoger beroep de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door een van partijen ter discussie is gesteld.