ECLI:NL:GHSHE:2021:2779

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
200.295.065_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van ouders tegen de uithuisplaatsing van hun vier minderjarige kinderen. De ouders, de vader en de moeder, hebben verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de kinderen onder toezicht hebben gesteld en uit huis hebben geplaatst. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de kinderen oorspronkelijk uit Tunesië komen en daar door hun grootmoeder zijn opgevoed voordat ze naar Nederland kwamen. De ouders hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij bereid zijn om hulpverlening te aanvaarden en dat er geen noodzaak was voor een uithuisplaatsing. Ze hebben betoogd dat de hulpverlening niet adequaat is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun culturele achtergrond en de belangen van de kinderen. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de kinderen in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt en dat er zorgen zijn over hun veiligheid en ontwikkeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. De bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 september 2021
Zaaknummer : 200.295.065/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/290211/ JE RK 21-582
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder dan wel gezamenlijk: de ouders,
advocaat: mr. J.M. McKernan,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Tunesië, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Tunesië, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Tunesië, hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 maart 2021 en van 6 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen ten aanzien van de uithuisplaatsing en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de raad om de kinderen uit huis te plaatsen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2021, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. McKernan;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 april 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 10 juni 2021;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 4 augustus 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Tunesië;
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Tunesië;
  • [minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Tunesië;
  • [minderjarige 4] , op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 26 maart 2021 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en zijn zij met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 6 april 2021 heeft de rechtbank de kinderen met ingang van 6 april 2021 tot 6 april 2022 onder toezicht gesteld.
Verder heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 4] met ingang van 6 april 2021 tot 6 april 2022 in een voorziening voor pleegzorg uit huis te plaatsen en is aan de GI trajectmachtiging verleend om [minderjarige 3] met ingang van 6 april 2021 tot 6 april 2022 in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs naar een voorziening voor pleegzorg uit huis te plaatsen.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen voor zover de kinderen uit huis zijn geplaatst en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn het niet eens met het beeld dat de raad schetst, maar zij verzetten zich niet tegen de ondertoezichtstelling. Zij zijn bereid om hulpverlening te aanvaarden en daar waar nodig handvatten aangereikt te krijgen in het belang van de kinderen.
Zij hebben altijd hulpverlening gevraagd en aanvaard, zodat er geen grond is voor een uithuisplaatsing.
Volgens het EHRM zal er in beginsel voorrang moeten worden gegeven aan het ondersteunen van de opvoedcapaciteiten van de ouders teneinde het recht op ‘family life’ te respecteren, moet er voldoende aanleiding zijn tot ingrijpen, moet onderzoek zijn gedaan naar de impact en naar alternatieve maatregelen. Er had eerst moeten worden bezien of minder toereikende maatregelen afdoende waren, zoals een ondertoezichtstelling, een deeltijduithuisplaatsing of een netwerkplaatsing.
Er is onvoldoende oog geweest voor de belangen van de kinderen en de ouders. Door de kinderen uit elkaar te halen en in de crisisopvang te plaatsen is de kinderen juist een trauma bezorgd.
De kinderen zijn niet van de één op de andere dag bij hun oma in Tunesië weggehaald. Zij zijn hier rustig op voorbereid. Tussen de ouders en de kinderen was er dagelijks contact via videobellen en de ouders zagen de kinderen elke vakantie, waarbij zij de zorg over de kinderen hadden. De moeder moest bovendien eenmaal per drie maanden terug naar Tunesië in verband met haar verblijfsvergunning.
Eerst is [minderjarige 3] naar Nederland gehaald, omdat hij nog niet naar school hoefde. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] konden hierdoor hun schooljaar afmaken.
Vanuit Nederland hadden de kinderen dagelijks contact met oma in Tunesië. Dit contact is er door de uithuisplaatsing niet meer.
De ouders beseffen dat de verhuizing een grote verandering in het leven van de kinderen is en zij zien niet in hoe een uithuisplaatsing voor meer rust en stabiliteit kan zorgen.
Het is verder onbegrijpelijk dat [minderjarige 4] uit huis is geplaatst, gelet op de hechtingsfase waarin hij verkeert. De moeder heeft hierdoor ook met de borstvoeding moeten stoppen.
Diverse verhalen of situaties zijn door de raad en/of Anacare uit hun verband gehaald en uitvergroot. De ouders voelen zich niet altijd op de juiste wijze gesteund, maar zij hebben de hulpverlening nooit geweigerd. De ouders zijn blij dat zij nu worden begeleid door [organisatie] . Er wordt nu beter gekeken naar de culturele achtergrond van de ouders.
Van een vlucht naar het buitenland is geen sprake geweest. De moeder was op 26 maart 2021 op weg naar oma, die ernstig ziek is, om met de kinderen afscheid te nemen. Op dat moment was enkel nog het rapport met de ouders besproken en was er nog geen ondertoezichtstelling Er was dus geen sprake van onttrekking aan het gezag.
De kinderen zijn slechts eenmaal alleen gelaten ten tijde van de bevalling van de moeder, omdat de medewerker van Anacare te laat was. De ouders ontkennen verder dat er sprake is geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Er is slechts één incident geweest op 23 augustus 2020, maar de kinderen hebben dit niet meegekregen. Verder hebben de ouders wel degelijk een sociaal netwerk, maar vanwege corona hebben zij niet veel mensen kunnen ontvangen.
De ouders hebben laten zien dat zij in het belang van hun kinderen handelen door onder andere hun medewerking te verlenen aan de vaccinaties voor [minderjarige 4] en een vakantie voor de kinderen.
3.7.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er is in korte tijd veel gebeurd. Zowel de kinderen als de ouders hebben al veel meegemaakt.
Vanaf het moment dat de ouders en nadien de kinderen naar Nederland zijn gekomen is er veel hulpverlening ingezet. Op een gegeven moment kwam er dertien keer per week hulpverlening bij het gezin over de vloer via twee verschillende instanties. De hulpverleners waren met name bezig met het ‘blussen van brandjes’ in verband met onveilige situaties die zich voordeden, waardoor het moeilijk was om iets positiefs op te bouwen en stappen vooruit te zetten. Culturele verschillen hebben daar mogelijk een rol in gespeeld. Het is belangrijk dat er bij de achtergrond van de ouders wordt aangesloten, maar anderzijds gelden hier in Nederland mogelijk andere (veiligheids)normen en waarden..
De raad ziet twee liefdevolle ouders die zich willen inzetten voor de kinderen. Zij zijn echter tot nu toe onmachtig gebleken om de verzorging van de kinderen op zich te nemen. De belangen en veiligheid van de kinderen dient voorop te staan. Er dient een hulpverleningsplan te komen en ouders dienen handvatten te krijgen om aan te sluiten bij de kinderen.
3.8.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Nadat de raad het advies met de ouders heeft besproken is de moeder met de kinderen op een vliegveld in Parijs staande gehouden. Dit is gezien als een onttrekking aan de hulpverlening.
De kinderen zijn voor een dag naar een pleeggezin in Frankrijk gebracht. Een dag later zijn de kinderen naar Nederland gehaald en binnen de (crisis)pleegzorg geplaatst.
De ouders hebben nu begeleid contact met de kinderen op een locatie.
Net als de raad ziet de GI twee liefdevolle ouders. Er wordt echter ook gezien dat de ouders weinig probleembesef en inzicht hebben ten aanzien van de veiligheid van de kinderen en van wat de kinderen nodig hebben.
Er moet onderzocht worden wat de ouders aan kunnen en over welke pedagogische vaardigheden zij beschikken. Ook dient het perspectief van de kinderen te worden bepaald. De GI heeft een andere hulpverleningsinstantie dan Anacare ingeschakeld, namelijk [organisatie] . Deze organisatie heeft meer ervaring met culturele verschillen en er lijkt nu een klik te zijn tussen de ouders en de medewerkers van [organisatie] .
Met name ten aanzien van [minderjarige 4] lijken de ouders er nog moeite mee te hebben om signalen op te pakken en/of om te zien wat hij nodig heeft. Het gezin waar [minderjarige 4] nu verblijft was aanvankelijk een crisispleeggezin, maar dit gezin heeft aangegeven dat [minderjarige 4] bij hen kan blijven zolang dat dit nodig is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is enkel gericht tegen de uithuisplaatsing.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.9.4.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is verklaard is gebleken dat de kinderen in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren in Tunesië waar zij de eerste jaren van hun leven door grootmoeder moederszijde zijn opgevoed, terwijl de ouders werkzaam waren in Europa.
Vervolgens is [minderjarige 3] in 2019 en zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2020 naar Nederland gekomen.
3.9.5.
Nadat er verschillende meldingen zijn geweest van huiselijk geweld is er voor het gezin zeer intensieve hulpverlening ingezet en zijn er veiligheidsafspraken met de ouders gemaakt.
Ondanks de dagelijkse inzet van hulpverlening is het de ouders niet gelukt om de kinderen een veilige en voorspelbare opvoedsituatie te bieden, waarbij er voor de kinderen voldoende rust en structuur werd geboden. Er bleven zich onveilige situaties voordoen, waarbij niet alle veiligheidsafspraken werden nagekomen.
Door de hulpverlening is gezien dat de ouders worden overvraagd en dat er bij hen sprake lijkt te zijn van weinig probleembesef. De ouders lijken over onvoldoende pedagogische vaardigheden te beschikken, waardoor de veiligheid van de kinderen in het gedrang komt.
Daar kwam bij dat de moeder en de kinderen plotseling via Parijs naar Tunesië wilden afreizen, vlak nadat de inhoud van het raadsadvies met hen was besproken. Wat de reden hier ook van zij, dit heeft ertoe geleid dat de kinderen met een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst en dat zij een nacht in de crisisopvang in Frankrijk hebben doorgebracht.
Inmiddels zijn de kinderen geplaatst bij pleegouders en/of gezinsouders in Nederland, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] sinds kort in hetzelfde gezinshuis verblijven. [minderjarige 1] verblijft in een ander gezinshuis en [minderjarige 4] verblijft in een pleeggezin.
3.9.6.
Er zijn nog steeds veel zorgen over de kinderen.
Bij [minderjarige 1] is er mogelijk sprake van parentificatie. Er wordt gezien dat zij zich verantwoordelijk voelt voor haar zusje en broertjes. [minderjarige 1] heeft vermoedelijk veel taken in het huishouden op zich genomen en op school en in het pleeggezin wordt gezien dat zij er moeite mee heeft om kind te mogen zijn. [minderjarige 1] is een gesloten meisje dat het moeilijk vindt om sociale contacten aan te gaan. [minderjarige 1] laat regelmatig een terugval in haar zindelijkheid zien.
Bij [minderjarige 2] wordt gezien dat zij grootmoeder erg mist. Zij ontfermt zich eveneens over [minderjarige 3] , maar op school wordt gezien dat zij meer kind kan zijn dan [minderjarige 1] . [minderjarige 2]
ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en zij is leergierig, maar zij is gesloten over zaken die haar emotionele beleving betreffen.
[minderjarige 3] is een jongetje dat in de thuissituatie aandacht tekort is gekomen. Bijna al zijn tanden zijn getrokken, omdat deze waren gaan rotten. Hij is in verschillende situaties met een mes in zijn hand gezien. Mogelijk komt dit voort uit incidenten die hij heeft meegemaakt. Er is ook gezien dat [minderjarige 3] anderen pijn doet, zoals zijn broertje [minderjarige 4] en een hulpverlener. Er zijn aanwijzingen, zoals blauwe plekken en een (nadien ingetrokken) verklaring van de vader, dat de vader in het verleden [minderjarige 3] pijn heeft gedaan. Op school is regelmatig gezien dat [minderjarige 3] vermoeid is en in slaap valt.
[minderjarige 4] is het enige kind, dat vanaf zijn geboorte door ouders zelf is opgevoed. Er wordt echter gezien dat de ouders er moeite mee hebben om op zijn behoeftes te kunnen afstemmen en daarbij sensitief en responsief te reageren. Er zijn zorgen over de hechting tussen [minderjarige 4] en de ouders en over zijn fysieke en emotionele veiligheid.
3.9.7.
Alhoewel het hof ziet dat de ouders veel van hun kinderen houden, acht het hof de ouders op dit moment niet in staat om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen.
In de thuissituatie is al veel hulpverlening ingezet en dit heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. De hulpverlening kwam onvoldoende toe aan het vergroten van de pedagogische vaardigheden, omdat er teveel sprake was van acute veiligheidssituaties waarmee zij zich bezig moesten houden.
Het is van belang dat de pedagogische vaardigheden van de ouders in kaart worden gebracht en zo mogelijk worden vergroot. Ook moeten zij handvatten krijgen in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Verder dient er meer zicht te komen op de ontwikkeling van de kinderen en op wat zij in het verleden hebben meegemaakt, zodat er zonodig voor ieder kind afzonderlijk de juiste individuele hulpverlening kan worden ingezet. De ouders hebben met de medewerkers van [organisatie] een betere klik en met de inzet van [organisatie] komt er meer oog voor de culturele verschillen, zodat de ouders beter in staat worden gesteld om aan de benodigde doelen te werken teneinde een eventuele terugplaatsing van de kinderen bij de ouders mogelijk te maken. Het hof ziet echter in het belang van de kinderen geen mogelijkheden om deze doelen vanuit de thuissituatie te bereiken. Evenmin ziet het hof aanleiding om een plaatsing binnen het netwerk te onderzoeken, omdat dit teveel onrust bij de kinderen zou veroorzaken.
3.10.
Het hof acht een uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
26 maart 2021 en van 6 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en C.L.M. Smeets en is op 2 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.