ECLI:NL:GHSHE:2021:2778

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
200.294.887_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, als gevolg van zorgen over de stabiliteit en veiligheid in de thuissituatie. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, heeft te maken met een belast verleden, waaronder een scheiding, huiselijk geweld en vermoedens van seksueel misbruik van een van de kinderen. De rechtbank had eerder besloten om de kinderen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing van de jongste minderjarige te verlenen.

De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de zorgen over haar opvoedvaardigheden niet onderbouwd zijn en dat zij zich inspant om haar leven en dat van haar kinderen op de rails te krijgen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende stabiliteit en veiligheid in de opvoedsituatie is, en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen adequaat te waarborgen. De hulpverlening is onvoldoende gebleken om de noodzakelijke structuur en veiligheid te bieden, en er zijn zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen.

Het hof heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen bevestigd, en oordeelt dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof benadrukt het belang van de inzet van hulpverlening binnen een gedwongen kader om de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 september 2021
Zaaknummer : 200.294.887/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/369699 / JE RK 21-545
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.M. van Rosendaal,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de kinderen onder toezicht van de GI zijn gesteld en er een machtiging uithuisplaatsing aan de GI is verleend om [minderjarige 2] uit huis te plaatsen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en tot een uithuisplaatsing van [minderjarige 2] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2021, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Rosendaal;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) is [minderjarige 1] geboren. Buiten het huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige 2] geboren. Uit de moeder is verder geboren: [minderjarige 3] .
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld met ingang van 30 april 2021 tot 30 april 2022 en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 2] met ingang van 30 april 2021 tot 30 oktober 2021 uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin (grootouders moederszijde).
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het verzoek van de raad is niet met stukken onderbouwd. Het raadsrapport is op veel punten tegenstrijdig. Het is juist dat de moeder tijdelijk overbelast is geweest, maar van drugs en/of alcoholgebruik of van een psychose is geen sprake geweest en dit vermoeden wordt ook niet door een arts, zoals de huisarts onderbouwd.
De coronasituatie en lockdownperiode zijn voor de moeder zwaar geweest omdat de ondersteuning vanuit de grootouders moederszijde tijdelijk wegviel. Zowel in de zomer 2020 als in december 2020 zijn er twee korte periodes geweest waarin het wat minder met de moeder ging.
Vanaf januari/februari 2021 gaat het een stuk beter. De moeder heeft een nieuwe generalist van WIJ Eindhoven met wie zij een beter contact heeft dan de vorige drie. Binnen de hulpverlening zijn er veel wisselingen geweest, waarbij het voor de moeder telkens lastig was om vertrouwen op te bouwen. De moeder staat wel open voor hulpverlening. Zij is ook begonnen met psychotherapie. Er is goed contact met WIJ, met de opvoedondersteuner en met De Combinatie en de moeder krijgt veel steun vanuit de grootouders. Er is onvoldoende gebleken dat er regie nodig is vanuit de GI.
[minderjarige 2] verbleef op vrijwillige basis reeds bij de grootouders.
De moeder wil rust en stabiliteit voor de kinderen. Er zijn weliswaar vermoedens van seksueel misbruik van [minderjarige 2] door de vader, maar de speltherapie voor [minderjarige 2] zal worden opgepakt.
De beschermingsmaatregelen vormen een ongeoorloofde inmenging in het familie- en gezinsleven van de moeder.
3.6.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. Er wordt gezien dat de moeder zich inzet, maar er is geen sprake van een stabiele gezinssituatie. Het gaat al jarenlang op en af met de moeder. De moeder en de kinderen hebben veel meegemaakt. Er is sprake geweest van een scheiding, van huiselijk geweld en mogelijk van seksueel misbruik. Met periodes gaat het beter en dan is de situatie rustig. Er wordt dan gezien dat het met de kinderen beter gaat en dat er minder sprake is van schoolverzuim. Uit de gesprekken tussen de raad en de huisarts, de scholen van de kinderen en het kinderdagverblijf is echter ook naar voren gekomen dat er periodes zijn waarin het veel minder goed gaat. Er worden dan gedragsproblemen en/of een terugval in de zindelijkheid bij de kinderen gezien. Het is van belang dat er voor langere tijd hulpverlening wordt ingezet en dat duidelijk wordt wat de kinderen nodig hebben. Het gedwongen kader is noodzakelijk omdat de moeder de inzet van de hulpverlening weliswaar meestal accepteert, maar het desondanks niet lukt om een stabiele veilige opvoedomgeving voor de kinderen te waarborgen.
3.7
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er worden bij de moeder zorgen en aandachtspunten gezien in de opvoedsituatie. Aan hulpverleningsorganisatie PGTB is gevraagd om een opvoedanalyse te maken aan de hand van de criteria voor ‘goed genoeg ouderschap’. Om die reden vinden er nu drie huisbezoeken per week plaats. Er wordt ook onderzocht of FACT meer zicht op de opvoedsituatie kan creëren, aangezien zij aanvullende kennis hebben.
Het is voor de kinderen en voor [minderjarige 2] in het bijzonder belangrijk dat er zicht komt op hun perspectief. [minderjarige 2] heeft al een eerdere uithuisplaatsing en terugplaatsing meegemaakt. Anacare is hiervoor benaderd.
Er moet ook worden bekeken wat de kinderen individueel nodig hebben om tot ontwikkeling te komen, gelet op de schadelijke gebeurtenissen die zij in het verleden hebben meegemaakt.
Daarnaast moet worden gekeken of de draaglast en draagkracht van de moeder duurzaam in balans kunnen zijn.
Het is van belang dat de veiligheid van de kinderen voldoende geborgd is.
Op 23 juni 2021 is er een zorgmelding bij Veilig Thuis binnengekomen van een buurvrouw. Voor wat betreft de (ex)partner is nog niet duidelijk welke rol hij speelt.
De meest recente ontwikkeling is dat er vorige week een zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden in verband met een spoeduithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Volgens de politie is de moeder recent bij een auto-ongeluk betrokken geweest waarbij zij volgens de politie en ambulancemedewerkers fors onder invloed was van alcohol. De kinderen verbleven op dat moment alleen thuis. Wat het lastig maakt is dat de moeder een en ander ontkent.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
ondertoezichtstelling kinderen
3.8.3.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen aanwezig zijn.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.8.4.
Zowel de kinderen als de moeder hebben een belast verleden, waarbij zij te maken hebben gehad met een scheiding (de twee oudste kinderen), met huiselijk geweld en waarbij [minderjarige 2] mogelijk seksueel is misbruikt. De twee oudste kinderen hebben bovendien al eerder een uithuisplaatsing bij de grootouders meegemaakt.
3.8.5.
De moeder werkt hard werkt en spant zich in om haar leven en het leven de kinderen op de rails te krijgen. Er zijn echter ook veel zorgen over de moeder.
Zo is vanuit de hulpverlening gezien dat de moeder veel ondersteuning nodig heeft en dat twee maal per week twee uur hulpverlening ontoereikend is geweest om de noodzakelijke structuur en veiligheid voor de kinderen te creëren. Er werd gezien dat de moeder onmachtig is om drie kinderen tegelijk aan te sturen en daarbij duidelijkheid te bieden en consequent te zijn.
Uit het raadsrapport blijkt dat de hulpverlening, huisarts, school en kinderdagverblijf hebben verklaard dat er periodes zijn waarin het met de moeder niet goed gaat. Voor zover de moeder stelt dat zij andere geluiden hoort, merkt het hof op dat deze instanties en/of personen met het raadsrapport en de inhoud daarvan ingestemd hebben. Uit deze verklaringen komt naar voren dat er periodes zijn waarbij de moeder fors verward gedrag met waanbeelden en schreeuwen vertoont. Volgens de GI is er mogelijk sprake van psychoses en van drugsgebruik en/of alcoholgebruik. Nog recent (circa anderhalve week geleden) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 3] met spoed uit huis geplaatst omdat de moeder onder invloed van alcohol bij een ongeluk zou zijn betrokken en de kinderen zich op dat moment alleen thuis bevonden. De enkele blote ontkenning van de moeder over dit incident is onvoldoende om aan de door de politie aan de GI verstrekte informatie te twijfelen.
Verder wordt er door derden gezien dat de moeder de kinderen soms belast met volwassen zaken, bijvoorbeeld door in bijzijn van de kinderen vijandig naar de grootmoeder te zijn.
3.8.6.
Vanwege de instabiliteit van de moeder die de afgelopen jaren is gezien is de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd en worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd.
De kinderen hebben veel ruzie met elkaar, met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Verder is [minderjarige 3] een jongetje met een pittig karakter, dat veel aandacht vraagt.
Het hof acht de ondertoezichtstelling van belang zodat er meer zicht komt op hetgeen de kinderen nodig hebben om voornoemde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en derhalve ook op de vaardigheden van de moeder, zodat de juiste hulpverlening voor de kinderen en voor de moeder kan worden ingezet.
Verder kan de ondertoezichtstelling ertoe bedragen dat therapieën voor de kinderen goed van de grond kunnen komen, omdat de hulpverlening binnen het gedwongen kader meer mogelijkheden heeft om de moeder blijvend te sturen.
De moeder accepteert weliswaar meestal de inzet van hulpverlening, maar zij is anderzijds ook van mening dat ze in staat is om de opvoeding van de drie kinderen zelfstandig op zich te nemen.
Toen het met moeder slechter ging mocht de ambulante hulp bovendien niet bij de moeder naar binnen en werd de speltherapie van [minderjarige 2] gestopt. Het is van belang dat de speltherapie voor [minderjarige 2] ononderbroken gecontinueerd kan worden, gelet op hetgeen zij in haar jonge leven al heeft meegemaakt.
Speltherapie wordt voor [minderjarige 1] ook wenselijk geacht door de raad. Zij heeft moeite met de situatie dat [minderjarige 2] bij de grootouders verblijft en zij heeft veel gezien en meegemaakt, ook in de tijd dat de moeder verward was.
uithuisplaatsing [minderjarige 2]
3.8.7.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing bij [minderjarige 2] geldt verder nog het volgende.
Zij komt bij de grootmoeder tot rust, hetgeen ook een positief effect heeft gehad op haar nachtrust.
Het hof volgt de raad in diens visie dat het zeer schadelijk zou zijn als een terugplaatsing mislukt, aangezien [minderjarige 2] al eerder een terugplaatsing heeft meegemaakt.
Het is van belang dat duidelijk wordt waar het perspectief van [minderjarige 2] ligt en dat er meer zicht komt op de vaardigheden van de moeder. Het noodzakelijke onderzoek hiertoe is door de GI reeds in gang gezet.
Zelfs indien de moeder de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] volledig ondersteunt is een vrijwillige uithuisplaatsing binnen het juridisch kader van de ondertoezichtstelling niet mogelijk.
3.8.8.
Op grond van het voorgaande acht het hof de ondertoezichtstelling van de kinderen en de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen.
3.8.9.
Het beroep van de moeder op het EVRM maakt het bovenstaande niet anders. Het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, staat inperking toe indien dit noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2021, zoals op
14 mei 2021 op schrift is gesteld;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en C.L.M. Smeets en is op 2 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.