ECLI:NL:GHSHE:2021:2774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
200.287.439_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2014, na een hoger beroep van de vader. De vader, die in eerste aanleg het gezamenlijk gezag had, verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg van 17 september 2020 te vernietigen, waarin het gezag over de minderjarige aan de moeder was toegewezen. De vader stelde dat zijn situatie was verbeterd en dat hij in staat was om het gezag weer gezamenlijk uit te oefenen. De moeder daarentegen voerde aan dat de wijziging van het gezag noodzakelijk was voor het welzijn van de minderjarige, gezien de problematiek van de vader en de stabiliteit die zij en de minderjarige nu ervoeren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vader had in het verleden te maken gehad met persoonlijke problemen, waaronder psychische klachten en drugsgebruik, maar had recentelijk stappen gezet in zijn herstel. De moeder benadrukte echter dat de vader in het verleden meerdere keren was teruggevallen en dat de huidige stabiliteit voor de minderjarige van groot belang was. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de beschikking van de rechtbank in stand te laten, omdat de huidige situatie rust en stabiliteit bood voor de minderjarige.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de wijziging van het gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 2 september 2021 door de rechters A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.C.E. Ackermans-Wijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 september 2021
Zaaknummer: 200.287.439/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266884 / FA RK 19-2677
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. E. Frins.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg van 26 augustus 2019 en 17 september 2020, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2020, heeft de vader verzocht de beschikking van 17 september 2020 te vernietigen en het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2021, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een V-formulier met productie van de advocaat van de vader d.d. 25 juni 2021;
  • een brief van de behandelaars van de vader van d.d. 25 februari 2021, die de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Frins;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot begin 2018. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 19 april 2019 in een procedure ter zake de zorgregeling en daarna bij de beschikking van 26 augustus 2019 in de procedure ter zake het gezag de raad verzocht onderzoek te doen naar en advies uit brengen over de (mogelijkheden voor) invulling van de zorgregeling en het gezag.
De raad heeft gerapporteerd en geadviseerd bij rapport van 6 augustus 2019 en vervolgens bij briefrapportage van 25 februari 2020.
3.4.
Bij beschikking van 14 mei 2020 heeft de rechtbank met betrekking tot de zorgregeling bepaald dat er tussen [minderjarige] en de vader, onder begeleiding van anaCare, contact zal zijn een keer per twee weken gedurende drie uur, waarbij het traject gericht dient te zijn op een zo mogelijk – binnen de pedagogische vaardigheden van de vader en rekening houdende met de draagkracht en leeftijd van [minderjarige] – in onderling overleg tussen de ouders overeen te komen onbegeleide zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
De begeleide omgang heeft sinds mei 2020, nadat de vader onder invloed bij begeleide omgangsmomenten is verschenen, niet meer plaatsgevonden.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 17 september 2020 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Wijziging van het gezag is niet noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . Na een periode waarin de vader door een diep dal is gegaan, is zijn situatie inmiddels aanzienlijk verbeterd. Hij heeft een hulpverleningstraject bij Mondriaan doorlopen en woont weer zelfstandig. Hij gebruikt geen drugs meer en heeft geen last meer van psychoses. De vader is in afwachting van een psychologische test en na die test zal worden gekeken of de medicatie die de vader nu nog nodig heeft kan worden afgebouwd.
Voor de vader is het belangrijkst dat zijn contact met [minderjarige] wordt hervat. Dan kan hij ook aantonen dat hij een betrokken en stabiele ouder is. De beperkte communicatie tussen de ouders heeft tot op heden geen negatieve gevolgen voor [minderjarige] gehad. Op de momenten dat er voor beslissingen over [minderjarige] toestemming van de vader nodig was, heeft de moeder die steeds verkregen. Het feit dat het de vader door persoonlijke omstandigheden niet altijd lukt om direct of zonder tussenkomst van hulpverlening de toestemming te verlenen, kan en mag hem niet dusdanig zwaar worden aangerekend dat dit ontneming van het gezag tot gevolg heeft. Hij is wel degelijk in staat invulling te geven aan het gezamenlijk gezag.
3.8.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Wijziging van het gezag is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. De moeder vult in feite al enige tijd het ouderlijk gezag alleen in, omdat de vader vanwege zijn persoonlijke problematiek niet in staat is om het gezag mede uit te oefenen. Het gaat met de vader niet zo goed als de vader het hof voorhoudt. De vader heeft in het verleden vaker een terugval gehad. De moeder wil de situatie voor de toekomst voorkomen dat de vader niet of niet tijdig toestemming verleent voor te nemen gezagsbeslissingen en zij als gevolg hiervan de hulpverlening van de vader moet inschakelen om toestemming te verkrijgen.
De rust en stabiliteit die de moeder en [minderjarige] nu ervaren, na de wijziging van het gezag in eerste aanleg, is voor hen heel belangrijk. De moeder heeft in het verleden veel met de vader meegemaakt. Zij is bang geworden voor de vader en heeft mede door de uitoefening van het gezamenlijk gezag veel spanningen ervaren. Die spanningen zijn de afgelopen periode weggeëbd. [minderjarige] zelf heeft na de gebeurtenissen in april/mei 2020, toen de vader onder invloed bij de begeleide omgang is verschenen, veel last gehad van fysieke en psychische klachten. Inmiddels gaat het beter met [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat zij rust krijgt in haar leven.
3.9.
De raad adviseert de bestreden beschikking in stand te laten en onderbouwt dit als volgt.
De situatie waarin de moeder alleen met het gezag is belast en zij alleen de beslissingen over [minderjarige] kan nemen geeft rust voor [minderjarige] . De moeder kiest ervoor dat eerst een stabielere situatie ontstaat. De vader werkt hard aan verbetering van zijn situatie, waarvoor de raad de vader complimenteert, en hij zal daar steeds hard voor moeten blijven werken. De raad ziet onvoldoende signalen dat de ouders zullen uitkomen op een gelijkwaardige situatie waarin gezamenlijke gezagsuitoefening mogelijk is.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de wijziging van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.10.3.
Gebleken is dat de vader tot oktober/november 2020 op een open afdeling van Mondriaan heeft verbleven en dat hij sindsdien zelfstandig woont in een eenkamerappartement. Uit de overgelegde verklaring van [ambulant begeleider] (ambulant begeleider) van [organisatie 1] van 24 juni 2021 en de verklaring van zijn behandelaars [psychiater] (psychiater) en [SPV] (SPV) van [organisatie 2] van 25 februari 2021 blijkt onder meer dat de vader zich conformeert aan de behandelafspraken, therapietrouw is en dat zijn urinecontroles ten aanzien van drugsgebruik negatief zijn.
De vader heeft daarmee een positieve ontwikkeling ingezet, maar uit voornoemde verklaring van zijn behandelaars blijkt ook dat de vader nog wel een weg te gaan heeft in zijn behandeling en dat hij nog niet stabiel is. In de verklaring is te lezen dat het gaat om een stoornis in het schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, dat het psychotisch toestandsbeeld grotendeels in remissie is na instelling van medicatie, dat nog sprake is van medicatiegebruik en dat de vader bezig is met het vinden van balans en manieren om beter te leren omgaan met symptomen en het herkennen van luxerende factoren. Voorts blijkt uit die verklaringen dat de vader aangemeld staat voor een psychologisch onderzoek in het kader van diagnostiek naar verstandelijke vermogens en diagnostiek naar ADHD.
3.10.4.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een zodanige verandering in de situatie van de vader dat de vader in staat moet worden geacht om op dit moment al op adequate wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Door de wijziging van het gezag is voor [minderjarige] meer rust ontstaan. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat deze situatie zo blijft.
3.10.5.
Voor de goede orde merkt het hof nog het volgende op.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat het de vader er vooral gaat om weer omgang met [minderjarige] te krijgen. De vader meent dat als hij mede met het gezag is belast, de omgang weer opgestart kan worden door de raad. Het hof heeft aan de vader duidelijk gemaakt dat de beslissing over het gezag losstaat van zijn mogelijkheden tot omgang. Voor omgang is geen gezag nodig. De raad heeft de vader uitgelegd dat de raad de omgang niet opstart, maar dat de raad wel onderzoek kan doen naar de mogelijkheden voor herstel van het contact.
De slotsom
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.12.
Het hof zal gezien de aard van de procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 2 september 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.