ECLI:NL:GHSHE:2021:2734

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
20-003789-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal en afpersing met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 november 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren voor diefstal met geweld en afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 5.275,30 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat het hof tot een bewezenverklaring kan komen, maar heeft ook verzocht om een lichtere straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige overval heeft gepleegd, waarbij het slachtoffer is vastgebonden, geslagen en bedreigd met een mes. De verdachten hebben vervolgens geld en goederen van het slachtoffer gestolen.

Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en kwam tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 2 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend is. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 5.268,38 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de proceskosten van de benadeelde partij te vergoeden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003789-19
Uitspraak : 20 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-700189-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van:
‒ diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
enafpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 1);
‒ diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 2),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van
€ 5.275,30 hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
‒ naar voren gebracht dat het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde kan komen, behoudens de snijdende bewegingen die onder feit 1 telkens onder het derde gedachtestreepje zijn tenlastegelegd en behoudens de onder 1 tenlastegelegde diefstal en afpersing van een PlayStation controller;
‒ verzocht om de zaak af te doen met oplegging van taakstraf van de maximum duur in combinatie met een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en met een lang voorwaardelijk deel;
‒ zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat, in geval van vrijspraak van de diefstal/afpersing van een PlayStation controller, die schadepost niet kan worden toegewezen, maar zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof en daarbij opgemerkt dat de verdachte de door de benadeelde partij geleden schade graag wenst te vergoeden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij, samen met de medeverdachte, een overval heeft gepleegd in een woning, waarbij het slachtoffer ook is afgeperst. De twee verdachten hebben het slachtoffer vastgebonden, geslagen en ernstig bedreigd met een mes. Vervolgens hebben zij met de door hen buitgemaakte creditcard en bankpas, met de bijbehorende afgeperste pincode, aanzienlijke geldbedragen van de bankrekening van het slachtoffer afgehaald. Ook hebben zij een camera, een PlayStation controller, een mobiele telefoon en kleding van hem gestolen.
Het slachtoffer is beroofd en afgeperst in zijn eigen woning; bij uitstek de plaats waar hij zich veilig zou moeten voelen. De verdachten hebben zich op listige wijze de toegang tot de woning verschaft onder het valse voorwendsel dat zij kwamen voor een seksdate. Daarmee hebben de verdachten het vertrouwen van het slachtoffer geschaad en bovendien in deze context misbruik gemaakt van zijn kwetsbaarheid.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de impact die het gebeurde op het slachtoffer heeft gehad, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in hoger beroep oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden, met aftrek van 13 dagen voorarrest, passend en geboden. Het hof komt daarmee tot een lagere strafduur dan de rechtbank in eerste aanleg aan de verdachte heeft opgelegd en waarvan de advocaat-generaal bevestiging heeft gevorderd. Het hof is evenwel van oordeel dat deze lagere straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en het aandeel dat de verdachte daarin heeft gehad. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met:
‒ de omstandigheid dat, blijkens het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2021, anders dan in eerste aanleg, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
‒ de omstandigheid dat de verdachte thans zijn leven op orde heeft;
‒ de omstandigheid dat de verdachte spijt heeft betuigd en dat deze spijtbetuiging op het hof oprecht en doorleefd is overgekomen;
‒ het tijdsverloop.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 5.268,38. Dit bedrag bestaat uit € 4.018,38 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van € 6,92 aan proceskosten, bestaande uit reiskosten.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, waarbij de rechtbank de proceskosten heeft aangemerkt als materiële schade. Door de rechtbank is derhalve een totaalbedrag van € 5.275,30 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten zijn op nihil gesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De materiële schadeposten, bestaande uit:
‒ € 3.080,00 € 3.080,00 ter vergoeding van het door de verdachten opgenomen geldbedrag (en de bijbehorende opnamekosten);
‒ € 3.080,00 € 603,24 ter vergoeding van een mobiele telefoon;
‒ € 3.080,00 € 286,18 ter vergoeding van een camera;
‒ € 3.080,00 € 48,96 ter vergoeding van een controller voor een PlayStation,
zijn naar het oordeel van het hof voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en zijn bovendien, behoudens laatstgenoemde schadepost, ook niet door de verdediging betwist. Het hof overweegt ten aanzien van die laatste schadepost nog dat de rechtbank in eerste aanleg het medeplegen van de diefstal van de controller voor een PlayStation bewezen heeft geacht, welke bewezenverklaring door het hof in hoger beroep wordt bevestigd. Het hof is derhalve van oordeel dat ook dit onderdeel van de gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar is.
De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade à € 1.250,00 is niet door de verdediging betwist en is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd, zodat ook dit deel van de vordering toewijsbaar is.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot een totaal bedrag van € 5.268,38 hoofdelijk toewijsbaar is. Dit toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2018, zijnde de laatste datum van de pleegperiode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten slotte overweegt het hof dat de door de benadeelde partij verzochte vergoeding van reiskosten à € 6,92 (ziende op het bezoeken van Slachtofferhulp Nederland) terecht als proceskosten zijn gevorderd en, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet dienen te worden aangemerkt als materiële schade. Het hof zal de verdachte veroordelen in deze door de benadeelde partij gemaakte proceskosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 5.268,38. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.268,38 (vijfduizend tweehonderdachtenzestig euro en achtendertig cent)bestaande uit
€ 4.018,38 (vierduizend achttien euro en achtendertig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 6,92 (zes euro en tweeënnegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.268,38 (vijfduizend tweehonderdachtenzestig euro en achtendertig cent)bestaande uit
€ 4.018,38 (vierduizend achttien euro en achtendertig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op 16 april 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 20 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.