ECLI:NL:GHSHE:2021:2725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
20-001155-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake woningoverval en opiumwetdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 april 2019. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en stond terecht voor een woningoverval waarbij hennepplanten en een telefoon zijn weggenomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan deze overval, waarbij de bewoner verbaal werd bedreigd en er gedreigd werd met geweld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf.

Het hof heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, waaronder de omstandigheden van de overval die plaatsvond in de nacht en in de eigen woning van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte geen respect had voor de veiligheid van anderen en dat de overval gevoelens van angst in de maatschappij teweegbracht. De verdachte had eerder al een gevangenisstraf van vier maanden gekregen voor een overtreding van de Opiumwet, wat ook meegewogen werd in de strafoplegging.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de redelijke termijn voor de berechting was geschonden en heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001155-19
Uitspraak : 24 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659336-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (het onder 1 primair tenlastegelegde);
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (het onder 2 tenlastegelegde),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank het in beslag genomen breekijzer verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde geschaard achter de bewezenverklaring van de rechtbank en heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de opgelegde straf en met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft primair verzocht te volstaan met een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren met een lange proeftijd van bijvoorbeeld (maximaal) 10 jaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de duur van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot 24 maanden met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf, een zo lang mogelijke proeftijd en daaraan te verbinden de bijzondere voorwaarden die Reclassering Nederland in het rapport d.d. 27 juli 2021 heeft geadviseerd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich ’s nachts samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval waarbij hennepplanten en een telefoon zijn weggenomen. De bewoner is daarbij verbaal bedreigd en ook is gedreigd hem met een breekijzer te slaan. Dit is een zeer ernstig feit, temeer omdat het feit heeft plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer, bij uitstek de plek waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Daar komt nog bij dat de overval heeft plaatsgevonden gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Met deze handelwijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de veiligheid en persoonlijke eigendommen van een ander. Bovendien is algemeen bekend dat een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust veroorzaakt in de maatschappij. Nu de buit (onder meer) bestond uit hennepplanten, illustreert dit feitencomplex maar weer eens hoe hennepteelt niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat de verdachte zich in het geheel niet erom lijkt te hebben bekommerd dat hennep eenmaal in handen van de gebruikers, schadelijke gevolgen kan meebrengen voor de gezondheid van die gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten.
Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een straf als door de raadsvrouw primair is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de feiten en is derhalve niet passend.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2021, waaruit blijkt dat hij ondanks zijn nog jeugdige leeftijd eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten van diverse aard. Gelet op de ouderdom van die eerdere veroordelingen zal het hof deze evenwel niet in strafverzwarende zin meewegen in de op te leggen straf. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat de verdachte na het plegen van onderhavige feiten opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen voor overtreding van de Opiumwet en recent in 2020 daarvoor is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Vanwege laatstgenoemde veroordeling is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor een overval op een woning een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 juli 2021 volgt dat de verdachte na de opheffing van de voorlopige hechtenis positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Hij heeft een baan gevonden, hij is gaan samenwonen en hij heeft een groot deel van zijn schulden afbetaald. Na de veroordeling in eerste aanleg voor de onderhavige feiten is de verdachte echter ontslagen en heeft hij wederom een strafbaar feit gepleegd. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 augustus 2021 heeft de verdachte inzicht in zijn levensloop getoond en erkend dat hij voorheen domme beslissingen heeft genomen. Hij heeft er tevens blijk van gegeven gemotiveerd te zijn om een andere wending aan zijn leven te geven, met deze veroordeling een hoofdstuk af te sluiten en een voorbeeld te zijn voor zijn kind, dat hij met zijn vriendin in oktober 2021 verwacht. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verantwoording voor zijn daden genomen.
Tot slot volgt uit voornoemd reclasseringsadvies dat de reclassering bij een veroordeling adviseert om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten – zakelijk weergegeven – een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Het hof ziet in de bereidheid van de verdachte en zijn motivatie om een andere weg in te slaan termen aanwezig om dit advies over te nemen, zodat hij ook extrinsiek wordt gemotiveerd waar nodig hulp te aanvaarden en ter voorkoming van recidive op de langere termijn.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 27 september 2017, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 april 2019. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van een jaar en 6,5 maanden, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 12 april 2019, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 24 augustus 2021, is een periode van 28,5 maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot ziet het hof aanleiding om naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarden als hierna te noemen te verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. Het hof zoekt hiervoor aansluiting bij het uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 27 juli 2021.
Aanvulling toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vult de toepasselijke wettelijke voorschriften aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich bij de Reclassering Nederland te Slachthuisstraat 31, 6041 CB Roermond, 088-8041501, moet melden binnen drie dagen na onherroepelijk worden van dit arrest en dat hij zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, althans de tijd die de reclassering daartoe aangewezen acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, aangeboden door Reclassering Nederland of een door Reclassering Nederland aangewezen soortgelijke instelling, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 24 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.