Het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, het medeplegen van een diefstal, alsmede dat hij opzettelijk het Vuurwerkbesluit heeft overtreden. Door zich schuldig te maken aan de diefstal heeft de verdachte er blijk van gegeven andermans eigendomsrecht niet te respecteren. Door zich schuldig te maken aan de diefstal met geweld heeft de verdachte laten blijken niet alleen andermans eigendomsrecht niet te respecteren, maar heeft hij daarnaast inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door opzettelijk het Vuurwerkbesluit te overtreden heeft de verdachte onverantwoorde risico’s op ontploffing genomen en de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Dit alles neemt het hof de verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat hij als gevolg van een steekpartij in het verleden voor een groot deel arbeidsongeschikt is geraakt (doch dat hij wel een taakstraf kan verrichten), hij momenteel niet werkt en hij een Wajong-uitkering ontvangt. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht geen schulden te hebben, alsmede dat hij zijn zieke moeder ondersteunt in haar verzorging.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, passend en geboden. In verband met een juiste normhandhaving en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen ruimte voor een voorwaardelijk deel.
Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 520,00 en vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering ziet op smartengeld.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door het bewezenverklaarde handelen de benadeelde partij letsel heeft opgelopen, te weten beschadigde knieën als gevolg van een val. De benadeelde partij heeft gesteld gedurende enige tijd daarvan pijn ondervonden te hebben. De benadeelde partij heeft in dit verband voorts gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde last heeft gehad van angstgevoelens.
Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 520,00. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, tot aan de dag der algehele voldoening. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding zal het hof bepalen op 19 november 2019, zijnde de datum delict.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 520,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 10 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 225,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 105,30 voor de kosten van de reparatie van een mistlamp (post I) en € 120,00 voor de reparatiekosten van de werkplaats (post II).
De vordering van de benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien deze vordering door de politierechter integraal is toegewezen, is deze evenwel van rechtswege aan de orde in hoger beroep.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 en in de zaak met parketnummer 03-307910-19 onder feit 1 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 520,00 (zegge: vijfhonderdtwintig euro) ter zake van immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-293054-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 520,00 (zegge: vijfhonderdtwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 25 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Cruchten voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.