ECLI:NL:GHSHE:2021:2705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
200.274.668_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneming van werk en aansprakelijkheid bij lekkage door ondeugdelijk materiaal

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] GmbH, gevestigd in Duitsland, en [geïntimeerde 1], over de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van lekkage in de woning van [geïntimeerde 1]. De lekkage werd ontdekt in april 2017 en werd toegeschreven aan ondeugdelijk materiaal dat door [appellante] was gebruikt bij de aanleg van afvoerleidingen. [geïntimeerde 1] had [appellante] in 2009 opdracht gegeven voor het aanbrengen van deze leidingen, maar na de ontdekking van de lekkage heeft hij [appellante] in gebreke gesteld en uiteindelijk een rechtszaak aangespannen. In eerste aanleg werd [appellante] bij verstek veroordeeld tot betaling van herstelkosten en schadevergoeding. [appellante] ging in hoger beroep, waarbij zij betwistte aansprakelijk te zijn voor de schade en de kwaliteit van de gebruikte materialen verdedigde. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat [appellante] tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. De deskundigenrapporten die de ondeugdelijkheid van de gebruikte materialen bevestigden, werden door het hof als overtuigend beschouwd. Het hof heeft [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.274.668/01
arrest van 31 augustus 2021
in de zaak van
[appellante] GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.J.G. Bisscheroux te Kerkrade,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 november 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als gedaagde partij en eisende partij in verzet en [geïntimeerde 1] als eisende partij en gedaagde partij in verzet.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7952030 \ CV EXPL 19-5277)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het op 8 mei 2019 gewezen verstekvonnis met zaaknummer 7703484 CV EXPL 19-2640.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord (blijkens het H16-formulier van [geïntimeerde 1] van 31 augustus 2020 is in de kop bovenaan deze memorie abusievelijk vermeld ‘tevens memorie van grieven in incidenteel appel’);
  • de akte van [appellante] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 1] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna, vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.11, weergeven. Bij grief 1 klaagt [appellante] erover dat de kantonrechter haar verweren niet (volledig) heeft vermeld. Deze verweren komen in het navolgende aan de orde bij de verdere beoordeling.
3.1.1.
Omstreeks oktober/november 2009 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] opdracht gegeven tot het aanbrengen van afvoerleidingen van wastafels, bad, douches en toilet in de verdiepingsvloer van de woning van [geïntimeerde 1] en het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de warmte terug win installatie.
3.1.2.
Na het verrichten van de werkzaamheden door [appellante] heeft [geïntimeerde 1] geen verdere opdrachten aan [appellante] gegeven en heeft [geïntimeerde 1] die werkzaamheden betaald.
3.1.3.
In april 2017 heeft [geïntimeerde 1] een lekkage ontdekt aan het plafond in een kantoorruimte grenzend aan de woonkamer. [geïntimeerde 1] heeft die lekkage gemeld aan zijn opstalverzekeraar. De verzekeraar heeft een expert ingeschakeld en die heeft geconcludeerd dat sprake was van een lekkende verbinding in de vloer van de badkamer aan de voorzijde van de wastafel en dat dit een constructiefout tijdens de bouw betrof. De verzekeraar heeft vervolgens de schadeclaim afgewezen.
3.1.4.
[geïntimeerde 1] heeft vervolgens contact opgenomen met [appellante] . Op 15 september 2017 hebben partijen met elkaar gesproken en heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] verzocht het gebrek aan de leiding en de daardoor ontstane schade te herstellen.
3.1.5.
Bij brief van 13 december 2018 heeft [geïntimeerde 1] [appellante] in gebreke gesteld en verzocht om een oplossing voor te stellen.
3.1.6.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft [appellante] ontkend dat door haar ondeugdelijke materialen waren gebruikt.
3.1.7.
[geïntimeerde 1] heeft hierna in maart 2018 aan [betrokkene 1] opdracht verstrekt een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de lekkage en de gebruikte materialen alsmede de herstelkosten te begroten. [betrokkene 1] heeft daarbij gebruik gemaakt van [betrokkene 2] BV die de leidingen met behulp van een camera heeft geïnspecteerd. [betrokkene 1] concludeert – samengevat – dat de gebruikte buizen niet geschikt zijn om in een betonnen vloer in te storten, dat de geplaatste buizen wel op de juiste wijze waren gebeugeld, dat de gebruikte poreuze stenen om afschot te realiseren niet toegepast hadden moeten worden, dat herstel mogelijk is en dat de herstelkosten worden begroot op € 14.701,31.
3.1.8.
Bij brief van 16 mei 2018 heeft [geïntimeerde 1] , onder toezending van de rapportage van [betrokkene 1], nogmaals aan [appellante] verzocht om een passende oplossing voor te stellen.
3.1.9.
Bij schrijven van 18 juni 2018 heeft [geïntimeerde 1] wederom aan [appellante] verzocht om een passende oplossing aan te dragen.
3.1.10.
Bij dagvaarding van 18 februari 2019 heeft [geïntimeerde 1] van [appellante] betaling gevorderd van € 12.865,31 ter zake van herstelkosten, € 1.836,00 ter zake van gevolgschade, € 2.092,70 ter zake van deskundigenkosten, die bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, € 980,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten.
3.1.11.
Bij verstekvonnis van 8 mei 2019 zijn de hiervoor vermelde bedragen aan [geïntimeerde 1] toegewezen, alsook de daarover gevorderde wettelijke rente, en is [appellante] veroordeeld in de proceskosten ad € 945,01 en in de nakosten begroot op € 120,00.
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellante] primair om haar te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordelingen en [geïntimeerde 1] te veroordelen in de proceskosten en subsidiair, in het geval zij niet ontvangen kan worden in haar verzet, herroeping van het verstekvonnis, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten.
3.2.2.
[geïntimeerde 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het verstekvonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] veroordeeld.
3.3.1.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en veroordeling van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde 1] werd betaald, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
3.3.2.
[geïntimeerde 1] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.4.
Nu [appellante] is gevestigd in Duitsland, heeft deze zaak internationale aspecten. Tussen partijen staat – terecht – niet ter discussie dat de Nederlands rechter bevoegd is van hun geschil kennis te nemen en dat Nederlands recht daarop van toepassing is.
3.5.
De grieven, die het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voorleggen, lenen zich voor gezamenlijke bespreking, als volgt.
3.6.
[geïntimeerde 1] heeft aan zijn, hiervoor in rov. 3.1.10 vermelde, vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellante] jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk. In het bijzonder is [appellante] volgens [geïntimeerde 1] tekortgeschoten bij het uitvoeren van de werkzaamheden en de daarbij gemaakte materiaalkeuze. [appellante] heeft ongeschikt materiaal gebruikt, en zij had als aannemer van die ongeschiktheid moeten weten. [appellante] heeft buizen uitgekozen en aangelegd die niet geschikt waren om in een betonnen vloer in te storten, terwijl zij wist althans moest weten dat de buizen in beton gestort zouden worden. Ook heeft [appellante] poreuze steunen uitgekozen en aangelegd. De vermelde fouten hebben diverse lekkages en bijbehorende gevolgschade veroorzaakt, aldus steeds [geïntimeerde 1] .
3.7.
[geïntimeerde 1] heeft zijn vordering onderbouwd met twee deskundigenrapporten.
Ten eerste beroept [geïntimeerde 1] zich op het hiervoor in rov. 3.1.3 genoemde rapport van de deskundige van zijn opstalverzekeraar. Dit rapport van [betrokkene 3] B.V. is overgelegd als productie 2 bij de inleidende dagvaarding (in de verstekprocedure). Deze deskundige heeft de firma [betrokkene 4] ingeschakeld om de oorzaak van de lekkage op te sporen.
In het rapport van [betrokkene 3] B.V. is over de oorzaak van de lekkage het volgende opgenomen:
“De hoofdoorzaak is een lekkende verbinding, deze bevindt zich in de vloer van de badkamer aan de voorzijde van de wastafel, oftewel het plafond in de woonkamer. De buis is net voor de bocht ingedrukt, hierdoor gaat het rubberen verbindingsmanchet vervormen en creëert op deze wijze een minimale opening, waardoor de lekkage ontstaat. Het betreft een constructiefout vanaf de bouw in 2009.”
Verder is in het genoemde rapport opgenomen:
“Uit meerdere onderzoeken van de firma [betrokkene 4] is het volgende gebleken.De gebruikte pvc afvoer buis, uitgevoerd in dunwandig 50 mm, is op meerdere plaatsen gedeformeerd en plat gedrukt. Deze gebruikte buizen zijn feitelijk niet geschikt voor deze constructie. De deformatie is ontstaan bij het storten van de vloer, de drukkracht van het beton heeft de afvoerbuis op meerdere plaatsen samen gedrukt door het aanwezige betonijzer waarover de buis is aangebracht. Er zijn verdergeenbreuken in de afvoer geconstateerd.”
Ten tweede beroept [geïntimeerde 1] zich op het hiervoor in rov. 3.1.7 genoemde nadere deskundigenrapport van [betrokkene 1]. Dit is overgelegd als productie 7 bij de inleidende dagvaarding (in de verstekprocedure). [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] ingeschakeld voor aanvullend lekdetectie-onderzoek. Voor de bevindingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verwijst het hof naar de beantwoording van de onderzoeksvragen over de oorzaak van de lekkage, het gebruik van verkeerde materialen en leveren van ondeugdelijk werk door [appellante] op blz. 57 tot en met 59 van het rapport, met als conclusie:
“Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat partij II (hof: [appellante] ) bouwkundig tekort heeft geschoten. Diens geleverde werk voldoet naar onze mening niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Zo was onder meer sprake van pvc buizen met een te geringe wanddikte om toe te kunnen passen in een in het werk te storten betonvloer, waardoor deze op diverse plaatsen waren gedeformeerd”
3.8.
[appellante] heeft het verweer gevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor de gestelde schade, omdat zij de leiding(en), die mogelijk in 2017 een lekkage zijn gaan vertonen, in 2009 niet heeft geleverd en niet heeft geïnstalleerd c.q. gelegd krachtens een overeenkomst met [geïntimeerde 1] . Dit verweer heeft [appellante] opgenomen in de toelichting bij haar grieven.
In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde 1] aangevoerd dat [appellante] ontluchtingsleidingen en ook de afvoerleidingen heeft aangelegd, en dat [appellante] niet is vertrokken met achterlating van de afvoer- en ontluchtingsleidingen met bijbehorende verbindingsstukken. Volgens [geïntimeerde 1] waren op het moment dat de opdracht werd beëindigd reeds alle buizen waarvan nadien is vastgesteld dat ze gedeformeerd zijn en niet geschikt waren om toe te passen in de in het werk in te storten betonvloer door [appellante] aangelegd.
Aan het onderhavige verweer gaat het hof voorbij. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat een ander dan [appellante] de betreffende afvoer/rioolbuizen heeft aangelegd. Naar het hof begrijpt uit het vermelde onder IV van haar akte in hoger beroep handhaaft [appellante] dit verweer ook niet langer. Zij erkent dat door haar afvoerleidingen werden gelegd. [geïntimeerde 1] heeft in dit verband er ook op gewezen dat [appellante] onder 1 in de verzetdagvaarding (op blz. 2) zelf heeft vermeld dat zij afvoer/rioolbuizen heeft aangebracht.
Voor zover de akte onder IV een nieuw verweer bevat, dient dit buiten beschouwing te blijven wegens strijd met de tweeconclusieregel en de eisen van een goede procesorde. Dat [appellante] het werk al had verlaten voordat op het gelegde netwerk van leidingen/koppelstukken betonmatten werden gelegd en daarop vervolgens beton werd gestort, is overigens irrelevant gelet op de oorzaak van de schade zoals die blijkt uit de in rov. 3.7 weergegeven deskundigenrapporten.
3.9.
Voorts heeft [appellante] in de toelichting bij zijn grieven ten verwere aangevoerd dat de gelegde leidingen wel degelijk geschikt zijn om in het beton te worden gelegd. Dit kan volgens haar worden afgeleid uit de brochure van de producent van de betreffende afvoerleidingen, [betrokkene 5] (productie 1 bij de akte houdende overlegging producties in eerste aanleg van [appellante] ). Ook kan dit volgens haar worden afgeleid uit de verklaring van de door haar ingeschakelde deskundige [betrokkene 6] (productie 2 bij de conclusie van repliek in oppositie).
In reactie op deze toelichting heeft [geïntimeerde 1] naar voren gebracht dat door twee onafhankelijke deskundigen is vastgesteld dat de buizen niet geschikt zijn om in beton in te storten.
Het hof verwerpt dit verweer van [appellante] . Met de deskundigenrapporten heeft [geïntimeerde 1] voldoende onderbouwd dat de oorzaak van de lekkage erin is gelegen dat [appellante] bij de uitvoering van de overeenkomst van aanneming van werk ongeschikt materiaal heeft gebruikt. Daarbij gaat het er met name om dat de gebruikte SN2 pvc buizen een te geringe wanddikte hebben om in het onderhavige geval gebruikt te worden.
De brochure, in het bijzonder punt 8 op blz. 17 van de brochure, waarop [appellante] heeft gewezen, doet daaraan niet, althans onvoldoende af. In de deskundigenrapporten in het geding gebracht door [geïntimeerde 1] wordt verslag gedaan van gericht onderzoek naar de oorzaak van de lekkage, zijn concrete bevindingen vermeld en is gemotiveerd om welke redenen volgens de deskundigen sprake is van ondeugdelijk materiaal voor het doel waarvoor dat is gebruikt. Hiertegenover acht het hof de brochure onvoldoende concreet. Bij punt 8 op blz. 17 van de brochure is slechts vermeld: ‘Hausabflussrohre- und -formstücke können unmittelbar einbetoniert werden’. Daarin is niets opgenomen over het gebruik van SN2 pvc buizen in een geval als het onderhavige. In haar processtukken heeft [appellante] niet althans onvoldoende toegelicht hoe uit de brochure blijkt dat de deskundigenrapporten onjuist zijn.
Hetzelfde geldt voor de verklaring van [betrokkene 6], die [appellante] niet nader heeft toegelicht en waarnaar zij verder enkel heeft verwezen. Het (partijdeskundigen)rapport van [betrokkene 1] vindt steun in het rapport van de opstalverzekeraar [betrokkene 3] B.V. Mede daardoor komt het rapport van [betrokkene 1] het hof overtuigend voor. Daaraan draagt ook bij dat [betrokkene 1] gedetailleerd ingaat op de vraag naar de oorzaak van de lekkage. Als [appellante] ingang had willen doen vinden dat de gelijkluidende conclusies van de deskundigenrapporten onjuist zijn, had het op haar weg gelegen om meer specifiek aan te geven op welke punten de verklaring van [betrokkene 6] in tegenspraak is met de bevindingen in die rapporten en waarom volgens haar uit de verklaring van [betrokkene 6] is af te leiden dat hij tot andere conclusies komt. Een nadere toelichting bij de verklaring van [betrokkene 6] ontbreekt echter in de processtukken van [appellante] . [betrokkene 6] zelf, die de situatie niet ter plaatse heeft onderzocht, maakt juist de nodige voorbehouden.
Dat [appellante] niet aanwezig is geweest bij het onderzoek ter plaatse in de woning van [geïntimeerde 1] door [betrokkene 1]/[betrokkene 2] vormt op zichzelf geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bevindingen in het betreffende deskundigenrapport. Daarbij heeft het hof in mede aanmerking genomen dat [appellante] tegen dat rapport, gelet op het voorgaande, geen steekhoudende inhoudelijke bezwaren heeft ingebracht.
3.10.
Ook houdt de toelichting van de grieven de suggestie in dat de lekkage waarschijnlijk een gevolg is van vervorming van een leiding of verbindingsstuk, die is ontstaan tijdens het storten van beton doordat ter plaatse te veel druk is uitgeoefend. [geïntimeerde 1] heeft dit weersproken.
Aan deze suggestie gaat het hof voorbij. Er zijn geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat een fout is gemaakt bij het storten van beton. Uit de verklaring van [betrokkene 6] is volgens [appellante] af te leiden dat het van wezenlijk belang is dat bij het aanbrengen van het beton zorgvuldig te werk wordt gegaan en voldoende betonijzer wordt gebruikt om de druk op de leidingen op te vangen. Dat in dit geval de lekkage ‘waarschijnlijk’ is ontstaan doordat ter plaatse te veel druk is uitgeoefend, heeft [appellante] echter niet, althans onvoldoende onderbouwd.
3.11.
Ten slotte zal het hof de stelling van [appellante] in zijn akte in hoger beroep bespreken dat er een bijzondere oorzaak moet zijn geweest voor de vervorming omdat er slechts één leiding/koppelstuk is vervormd en een lekkage heeft veroorzaakt. Ook voor deze stelling geldt dat die gezien het stadium van de procedure tardief is. Daarnaast kan het hof [appellante] daarin ook inhoudelijk niet volgen. [geïntimeerde 1] heeft er in zijn antwoordakte op gewezen dat deze stelling van [appellante] niet in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundigen. In het rapport van [betrokkene 3] B.V. is vermeld dat de buizen niet geschikt zijn en ‘op meerdere plaatsen’ zijn vervormd (zie de eerste hiervoor in rov. 3.7 geciteerde passage daaruit), en in het rapport van [betrokkene 1] staat dat de buizen
‘op diverse plaatsen waren gedeformeerd’(zie de eerste hiervoor in rov. 3.7 geciteerde passage daaruit). Hier komt bij dat [appellante] niet heeft aangegeven wat die bijzondere oorzaak dan is die er volgens haar moet zijn. De onderhavige stelling kan [appellante] daarom evenmin baten.
3.12.
Op grond van hetgeen hiervoor in rov. 3.6 tot en met 3.11 is overwogen, is het hof van oordeel dat in rechte is komen vast te staan dat [appellante] jegens [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk.
3.13.
In de memorie van grieven heeft [appellante] voorts de gestelde schade betwist, onder verwijzing naar hetgeen zij in de conclusie van repliek in oppositie in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.14.
In voormelde conclusie heeft [appellante] gesteld dat het onbegrijpelijk is dat de ene deskundige, van [betrokkene 3] B.V., de gevolgschade becijfert op in totaal € 4.925,23 inclusief BTW en de tweede deskundige, van [betrokkene 1], de kosten van (veel meer) herstelwerkzaamheden begroot op in totaal € 14.701,31 inclusief BTW.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 1] voor dit verschil een afdoende verklaring gegeven. Deze verklaring houdt in dat [betrokkene 3] B.V. bij haar schade-opstelling niet alle gevolgschade en kosten in aanmerking heeft genomen. [betrokkene 1] heeft bij de schadevaststelling/raming ook de kosten voor het herstel van de gebreken / het realiseren van een bypass (in totaal € 12.865,31) naast kosten voor het herstel van de schade (€ 1.836,00) in aanmerking genomen.
Het hof acht de omvang van de schade met het rapport van [betrokkene 1] door [geïntimeerde 1] voldoende onderbouwd. Dit rapport is gebaseerd op de werkelijk te maken kosten, mede op basis van offertes. Voor de verschillende kostenposten zijn door de deskundige de te verrichten werkzaamheden nader omschreven. Hier staat geen enkel concreet verweer van [appellante] tegenover. Dat [geïntimeerde 1] geen facturen heeft overgelegd waaruit de werkelijk gemaakte kosten blijken, leidt niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde 1] heeft toegelicht dat hij nog geen herstelwerkzaamheden heeft laten uitvoeren.
De schade laat zich dan ook begroten op € 14.701,31 inclusief BTW. In eerste aanleg zijn dus terecht de bedragen (€ 12.865,31 ter zake van herstelkosten en € 1.836,00 ter zake van gevolgschade) zoals gevorderd door [geïntimeerde 1] toegewezen.
3.15.
In haar conclusie van repliek in oppositie in eerste aanleg heeft [appellante] ook betwist dat de kosten van het onderzoek en rapport van [betrokkene 1] redelijkerwijs zijn gemaakt.
Het gaat hier om de door [geïntimeerde 1] gevorderde post van € 2.092,70 ter zake van deskundigenkosten. Hiervan is een gespecificeerde factuur van [betrokkene 1] overgelegd als productie 11 bij de inleidende dagvaarding (in de verstekprocedure).
Deze kosten komen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van het hof waren de door [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk, omdat [appellante] afwerend reageerde nadat zij door [geïntimeerde 1] in gebreke was gesteld op basis van het rapport van [betrokkene 3] B.V. Verder acht het hof in de gegeven omstandigheden ook de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk. Zonder nadere toelichting van [appellante] , die ontbreekt, valt niet in te zien dat hierover anders geoordeeld zou moeten worden. [appellante] heeft niet betwist dat [geïntimeerde 1] deze kosten heeft gemaakt. Ook deze post heeft de kantonrechter dus terecht toegewezen.
3.16.
Voor zover [appellante] voor het overige verweren heeft willen voeren tegen de vorderingen van [geïntimeerde 1] , zijn deze naar het oordeel van het hof door haar onvoldoende duidelijk naar voren gebracht, althans onvoldoende toegelicht. In elk geval heeft [appellante] het verjaringsverweer, dat genoemd is in de correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de procedure, in hoger beroep niet gevoerd.
3.17.
De slotsom is dat de grieven falen en dat het hof niet toekomt aan bewijslevering door het horen van getuigen of benoeming van een deskundige.
3.18.
Het hof merkt nog het volgende op. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter overwogen dat het pas motiveren van de stellingen in de conclusie van repliek in oppositie in strijd is met een goede procesorde. [appellante] klaagt er in hoger beroep over dat hetgeen zij in haar conclusie van repliek in oppositie heeft gesteld ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, nu zij in die conclusie slechts een nadere toelichting en onderbouwing heeft gegeven van door haar eerder gevoerde verweren. Zoals hiervoor in rov. 3.5 is overwogen, leggen de grieven het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor. Het hof heeft in het voorgaande de zaak daarom volledig behandeld. Daarbij is ook acht geslagen op hetgeen [appellante] in conclusie van repliek in oppositie heeft gesteld. [appellante] heeft daarom geen belang bij deze klacht over de gang van zaken in eerste aanleg.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Hieruit volgt dat de terugbetalingsvordering van [appellante] dient te worden afgewezen.
3.20.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. In plaats van de door [geïntimeerde 1] gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. Artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst,
i.e. de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst, en niet op andere geldelijke verplichtingen. Voorts wordt de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest, in plaats van vanaf twee dagen vanaf het in dezen te wijzen arrest zoals door [geïntimeerde 1] is gevorderd. Een termijn korter dan veertien dagen wordt niet redelijk geacht in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de vordering van [appellante] tot veroordeling van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde 1] werd betaald;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] op € 332,-- aan griffierecht en op € 1.671,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat de bedragen van € 332,-- en € 1.671,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, P.W.A. van Geloven en M.C. Schepel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 augustus 2021.
griffier rolraadsheer