In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2018. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld. De betrokkene, geboren in 1987, was betrokken bij de teelt van 168 hennepplanten in de periode van 29 april 2015 tot en met 22 juli 2015. Het hof heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.907,40, na het in rekening brengen van kosten en opbrengsten van de hennepteelt. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis van de politierechter te vernietigen en het voordeel vast te stellen op € 9.000,00, maar het hof heeft de vordering van de verdediging om de ontnemingsvordering af te wijzen verworpen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure vastgesteld, maar heeft deze reeds verdisconteerd in de opgelegde straf in de samenhangende strafzaak. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het wederrechtelijk verkrijgen van het vastgestelde voordeel.