ECLI:NL:GHSHE:2021:2690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-003164-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal met geweld en poging tot afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 2 oktober 2018 was gewezen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor diefstal met geweld en poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 augustus 2015 in Heerlen, waar de verdachte samen met mededaders het slachtoffer onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld, waarbij de verdediging primair vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een lagere straf heeft gevraagd. Het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank vernietigd en de verdachte in zoverre vrijgesproken van de afpersing, maar heeft de diefstal met geweld wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.713,71, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003164-18
Uitspraak : 16 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 oktober 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-700414-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte ter zake van ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (
feit 1) en ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (
feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte integraal zal vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging, gelet op de verzochte vrijspraak van het tenlastegelegde, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2015 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag (ongeveer 460 euro) en/of
- een mobiele telefoon en/of
- een horloge en/of
- twee bankpasjes (ABN Amro) en/of
- een ID-kaart en/of
- sleutels van de winkel van die [slachtoffer] en/of een autosleutel,
in elk geval enig goed en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een geldbedrag (ongeveer 460 euro) en/of
- een mobiele telefoon en/of
- een horloge en/of
- twee bankpasjes (ABN Amro) en/of
- een ID-kaart en/of
- sleutels van de winkel van die [slachtoffer] en/of een autosleutel,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft/hebben bestaan uit
- het richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] , althans het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het binden van een kabel om de polsen en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] ;
2.hij en/of (een van) zijn mededader(s) op of omstreeks 19 augustus 2015 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van (een) geheim(en) [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 10.000 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- (meermalen) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat hij moest betalen, anders zouden ze een film en/of foto's waarop (kennelijk) te zien is hoe voornoemde [slachtoffer] seks heeft met (minderjarige) (mede)verdachte [medeverdachte 1] aan de vriendin en vrienden van voornoemde [slachtoffer] laten zien en/of
- (meermalen) voornoemde [slachtoffer] heeft opgebeld om afspraken te maken omtrent de aflevering van het geldbedrag en hierbij onder meer heeft gezegd: "Je weet waarom mattie, dat was een klein meisje dat je hebt geneukt, ik heb het op camera, die heb je geneukt" en/of "Je hebt ook een klein meisje geneukt, die vader zal dat niet leuk vinden" en/of "Ik accepteer wat je me vandaag geeft, maar die film krijg je niet zomaar",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, voor zover betrekking hebbende op onderdeel a (te weten: afpersing in vereniging). De feitelijke handelingen die blijkens de hieronder weergegeven bewijsmiddelen hebben plaatsgevonden dienen naar het oordeel van het hof te worden gekwalificeerd als diefstal met geweld in vereniging, hetgeen onder onderdeel b van het hiervoor genoemde feit ten laste is gelegd.
Het hof zal verdachte derhalve in zoverre vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 augustus 2015 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een geldbedrag (ongeveer 460 euro) en
- een mobiele telefoon en
- een horloge en
- twee bankpasjes (ABN Amro) en
- een ID-kaart en
- sleutels van de winkel van die [slachtoffer] en een autosleutel,
toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hebben bestaan uit
- het richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] en
- het meermalen slaan van voornoemde [slachtoffer] en
- het binden van een kabel om de hals van voornoemde [slachtoffer] ;
2.hij en zijn mededaders op 19 augustus 2015 in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad en/of openbaarmaking van een geheim [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 10.000 euro, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] ,
- meermalen voornoemde [slachtoffer] heeft opgebeld om afspraken te maken omtrent de aflevering van het geldbedrag en hierbij onder meer heeft gezegd: "Je weet waarom mattie, dat was een klein meisje dat je hebt geneukt, ik heb het op camera, die heb je geneukt" en "Je hebt ook een klein meisje geneukt, die vader zal dat niet leuk vinden" en "Ik accepteer wat je me vandaag geeft, maar die film krijg je niet zomaar",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren van de verdediging strekkende tot vrijspraak
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wegens een gebrek aan overtuigend bewijs. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op 28 december 2015 tegenover de politie en op 25 februari 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 2] inconsistent verklaard en heeft hij op een aantal punten evident tegenstrijdige en aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd. Ook de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft afgelegd dienen als onvoldoende betrouwbaar te worden aangemerkt. Volgens de verdediging dient bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze verklaringen dan ook voorzichtigheid te worden betracht, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] op essentiële punten tegenstrijdig zijn en uit haar verklaringen bovendien blijkt dat zij heeft geprobeerd medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) zoveel mogelijk buiten schot te houden. Bij gebrek aan ander bewijsmateriaal dat de rol van verdachte bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten kan staven, kan naar de mening van de verdediging niet overtuigend worden bewezen dat verdachte bij het plegen van deze feiten betrokken is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
Nu de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] [1] en [medeverdachte 1] heeft betwist, ziet het hof zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of deze verklaringen naar het oordeel van het hof als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en aldus tot het bewijs kunnen worden gebezigd. In dat kader overweegt het hof het navolgende.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben beiden meerdere verklaringen afgelegd. Voornoemde [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie een vijftal verklaringen afgelegd, terwijl [medeverdachte 1] viermaal door de politie als verdachte is gehoord. Daarnaast hebben zij op 25 februari 2016 allebei een verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.
Het hof stelt voorop dat het – met de verdediging – heeft geconstateerd dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] op enkele onderdelen wisselende verklaringen hebben afgelegd. Zij hebben namelijk beiden meerdere verklaringen afgelegd waarbij de later afgelegde verklaringen anders luidden dan eerder door hen afgelegde verklaringen. Gelet hierop heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de hiervoor bedoelde verklaringen in zoverre de nodige voorzichtigheid betracht.
Anders dan de verdediging is het hof echter van oordeel dat de omstandigheid dat voornoemde personen op enkele onderdelen inconsistent hebben verklaard niet maakt dat hun verklaringen op voorhand als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Het hof merkt in dit verband in de eerste plaats op dat de verklaring die [medeverdachte 2] op 28 december 2015 tegenover de politie heeft afgelegd op een aantal cruciale punten steun vindt in de verklaring die [medeverdachte 1] op 24 september 2015 tegenover de politie heeft afgelegd. Zo blijkt uit deze beide verklaringen dat er in de nacht van 19 augustus 2015 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) en dat er na afloop hiervan geweld jegens aangever is gebruikt. Voornoemde verklaringen worden bovendien op essentiële onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dit kader in het bijzonder op de voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangever. Met betrekking tot de hiervoor genoemde verklaring van [medeverdachte 2] merkt het hof daarnaast nog op dat deze verklaring op meerdere onderdelen steun vindt in een aantal objectieve bewijsmiddelen, te weten:
- het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat is weergegeven op dossierpagina’s 57 en 58, meer in het bijzonder de genoemde pintransacties van twee bankrekeningen van aangever op 19 augustus 2015;
- het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat is weergegeven op dossierpagina’s 65 en 66, meer in het bijzonder de waarnemingen op de camerabeelden ter hoogte van de winkel van aangever op 19 augustus 2015;
- het door verbalisant [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat is weergegeven op dossierpagina’s 326 en 327, meer in het bijzonder de waarnemingen op de camerabeelden van de MediaMarkt op 18 augustus 2015.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen. Ook hetgeen hieromtrent overigens door de verdediging naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Ambtshalve overweging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
Aangever heeft op 20 augustus 2015 aangifte gedaan. Vervolgens heeft hij tegenover de politie een aanvullende verklaring afgelegd op 8 oktober 2015. Tot slot heeft aangever op 21 januari 2016 en 25 februari 2016 verklaringen afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. Deze verklaringen houden, kort samengevat en voor zover hier van belang, in dat [medeverdachte 1] in de nacht van 19 augustus 2015 telefonisch contact met aangever heeft opgenomen, waarbij zij hem heeft gevraagd of hij drank en sigaretten naar het adres [adres 1] wilde brengen. Nadat hij op voornoemd adres was gearriveerd, heeft [medeverdachte 1] hem gevraagd naar de slaapkamer van de woning te gaan. Toen aangever in de slaapkamer was, kwamen er plotseling meerdere mannen met wapens tevoorschijn. Daarop hebben deze mannen aangever onder bedreiging met een vuurwapen gedwongen seksuele handelingen met [medeverdachte 1] te verrichten, welke handelingen door hen werden gefilmd. Nadien hebben de hiervoor bedoelde mannen aangever meerdere malen geslagen, is er een kabel om zijn hals gebonden en zijn er goederen van hem weggenomen. Daarnaast hebben de mannen gedreigd de beelden waarop kennelijk is te zien hoe aangever seks heeft met [medeverdachte 1] openbaar te maken. Aangever kon openbaarmaking van deze beelden slechts voorkomen door een aanzienlijk geldbedrag aan de mannen te betalen. De volgende dag is aangever meerdere malen gebeld teneinde afspraken te maken omtrent de aflevering van dat geldbedrag.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorhanden zijnde dossier niet komen vast te staan dat aangever in de nacht van 19 augustus 2015 is gedwongen seksuele handelingen met [medeverdachte 1] te verrichten. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de voor het bewijs gebezigde tapgesprekken is voor het hof echter wel genoegzaam komen vast te staan dat er die nacht seksuele handelingen tussen aangever en [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden.
Hoewel het hof aangever niet volgt in zijn verklaring dat hij is gedwongen om seksuele handelingen met [medeverdachte 1] te verrichten, acht het hof zijn verklaringen voor het overige wel betrouwbaar, mede gelet op de omstandigheid dat deze verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals blijkt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof ziet dan ook geen reden aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangever te twijfelen. Het hof zal daarbij de verklaringen die aangever tegenover de politie heeft afgelegd tot uitgangspunt nemen. In die verklaringen heeft aangever immers voor het eerst uitgebreid en zeer gedetailleerd verklaard over de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, terwijl het hof het aannemelijk acht dat het tijdsverloop na die feiten bij de verklaringen tegenover de politie een minder grote rol heeft gespeeld dan bij de verklaringen die hij enkele maanden later ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De rol van verdachte bij het plegen van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen dat telkens sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Voor verdachte geldt ten aanzien van de beide tenlastegelegde feiten dat hij nauw betrokken is geweest bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van die feiten.
Zo leidt het hof uit de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen in de eerste plaats af dat verdachte op 18 augustus 2015 aanwezig was bij de planvorming van vorenbedoelde feiten in de woning aan de [adres 1] , waarbij hij onder andere tips heeft gegeven aan de destijds minderjarige medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Voorts leidt het hof hieruit af dat verdachte op enig moment tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat zij aangever moest bellen teneinde hem door middel van een bestelling van drank en sigaretten naar de woning op voornoemd adres te lokken en dat hij in dat kader zijn telefoon ter beschikking heeft gesteld. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte en [medeverdachte 2] zich ten tijde van het plaatsvinden van de seksuele handelingen tussen aangever en [medeverdachte 1] in een andere kamer van de woning hebben verstopt, dat verdachte na afloop van die seksuele handelingen een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) op aangever heeft gericht en dat hij aangever meerdere malen heeft geslagen. Bovendien is komen vast te staan dat meerdere telefoongesprekken tussen aangever en de hiervoor genoemde [medeverdachte 2] omtrent de aflevering van een geldbedrag op 19 augustus 2015 zijn gevoerd met de telefoon van verdachte. Tot slot wijst het hof in dit kader op de omstandigheid dat verdachte op laatstgenoemde datum samen met [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 4] is aangehouden op de locatie waar de aflevering van dat geldbedrag zou plaatsvinden, te weten bij de vestiging van McDonald’s te Kerkrade.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien met de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof het tenlastegelegde medeplegen ten aanzien van de beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot afdreiging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht om in geval van bewezenverklaring te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (te weten: 16 dagen), in combinatie met een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich op 19 augustus 2015 samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een poging tot afdreiging. Het slachtoffer betrof een plaatselijke ondernemer, zijnde aangever [slachtoffer] . Het hof merkt hierbij op dat uit het voorhanden zijnde dossier is gebleken dat bij het plegen van deze feiten uitvoering is gegeven aan een goed doordacht plan. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer immers naar een woning gelokt, waar hij is verleid tot het verrichten van seksuele handelingen met de destijds minderjarige [medeverdachte 1] . Deze handelingen zijn door middel van een camera opgenomen teneinde de beelden als pressiemiddel te gebruiken. Het slachtoffer is nadien namelijk onder druk gezet om een geldbedrag van € 10.000,00 te betalen om te voorkomen dat de hiervoor bedoelde beelden openbaar werden gemaakt. Doordat het slachtoffer aangifte heeft gedaan bij de politie heeft de geplande betaling weliswaar niet plaatsgevonden, maar het voorgaande tekent verdachte wel als een man die zich kennelijk enkel laat leiden door financieel gewin en die bovendien nergens voor terug lijkt te deinzen. Zo hebben verdachte en zijn mededaders een minderjarig meisje als lokaas gebruikt en hebben zij haar zelfs aangezet tot seks met het slachtoffer. Daarnaast hebben zij ten tijde van het plegen van de hiervoor genoemde diefstal fors geweld jegens het slachtoffer gebruikt, bestaande uit het meermalen slaan van het slachtoffer en het binden van een kabel om diens hals. Het slachtoffer is daarbij tevens bedreigd met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De buit van de diefstal bestond uit een geldbedrag van enkele honderden euro’s, een mobiele telefoon, een horloge, twee bankpassen en een identiteitskaart, alsmede de sleutels van de winkel van het slachtoffer en zijn autosleutel.
Met dit handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts is gebleken dat het bewezenverklaarde een enorme impact op het leven van het slachtoffer heeft gehad. Zo heeft hij last gehad van ernstige psychische gevolgen, waaronder gevoelens van angst. Feiten als de onderhavige versterken bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het procesdossier komen vast te staan dat verdachte bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten een leidinggevende rol heeft gehad. Zo leidt het hof uit de hieronder weergegeven bewijsmiddelen af dat verdachte nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van deze feiten, waarbij hij onder andere tips heeft gegeven aan de (destijds) minderjarige medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Bovendien heeft verdachte zijn telefoon ter beschikking gesteld teneinde in contact te treden met het slachtoffer. Daarnaast leidt het hof uit de bewijsmiddelen af dat verdachte ook bij de uitvoering van de hiervoor bedoelde feiten een actieve rol heeft gespeeld. Zo heeft hij fors geweld gebruikt jegens het slachtoffer (onder andere door hem met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd te slaan) en was hij als bestuurder van een auto aanwezig bij de hiervoor genoemde geplande aflevering van het geldbedrag van € 10.000,00 door het slachtoffer. Het hof heeft het vorenstaande ten nadele van verdachte betrokken bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij een baan heeft als productiemedewerker, dat hij ongeveer € 4.000,00 aan schulden heeft en dat hij doende is met het afbetalen van deze schulden. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn twee jongste kinderen mede afhankelijk zijn van zijn zorg en dat één van deze kinderen te kampen heeft met gezondheidsproblemen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de vorenomschreven ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Het hof merkt daarbij op dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag waarop hij in verzekering is gesteld (te weten: 19 augustus 2015). Nu de rechtbank eerst op 2 oktober 2018 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met dertien maanden en veertien dagen overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft op 2 oktober 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 16 augustus 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met tien maanden en veertien dagen overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. In dit verband merkt het hof nog op dat het dossier eerst in oktober 2020 compleet bij het hof is ingekomen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof vast dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak in totaal met circa 24 maanden is overschreden en dat dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. Er is naar het oordeel van het hof dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.617,50, bestaande uit € 5.117,50 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is, voor zover betrekking hebbend op de materiële schade, als volgt opgebouwd:
Geld opgenomen ABN € 1.500,00
Horloge € 49,99
Mobiele telefoon € 215,00
Inhoud kassalade € 1.070,70
Inhoud fooienpot € 160,00
Zwarte koffer met inhoud € 631,80
Geld uit auto € 100,00
Twee dozen AA-drank € 11,70
Reparatie rolluik € 180,00
Vervanging cilindersloten € 138,31
Advocaatkosten € 500,00
Kleding € 170,00
Medische kosten (eigen risico) € 375,00
Medicijnen € 15,00
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.213,71, bestaande uit € 3.213,71 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zullen de schadeposten afzonderlijk van elkaar worden besproken.
Materiële schade
Met betrekking tot de posten 1, 9, 10, 12, 13 en 14 overweegt het hof dat deze gevorderde kosten geheel zullen worden toegewezen. De verdediging heeft de hoogte van deze onderdelen van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep immers niet gemotiveerd betwist, terwijl de geleden schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd.
Het hof acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 2 en 3 het rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof stelt de schade zoals deze onder de hiervoor genoemde posten is gevorderd door middel van schatting in redelijkheid vast op een bedrag van € 30,00 (ten aanzien van post 2) respectievelijk € 150,00 (ten aanzien van post 3). Voor het overige zullen deze gedeelten van de vordering worden afgewezen.
Met betrekking tot post 4 overweegt het hof dat uit het boekhoudoverzicht (zie bijlage 4 behorende bij het schadeonderbouwingsformulier van de benadeelde partij) blijkt dat de inhoud van de kassalade op de datum waarop het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden € 655,40 bedroeg. Het hof zal deze post dan ook uitsluitend tot voormeld bedrag toewijzen. Voor het overige zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de posten 5 en 8 is het hof van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de inhoud van de fooienpot (zoals gevorderd onder post 5) en de twee dozen met AA-drank (zoals gevorderd onder post 8) zijn weggenomen. Het hof zal voornoemde posten derhalve afwijzen.
Het hof is ten aanzien van de gevorderde schade onder de posten 6, 7 en 11 van oordeel dat dit geen schade betreft die rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal de benadeelde partij derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
In totaal komen de volgende posten voor vergoeding van materiële schade in aanmerking:
Geld opgenomen ABN € 1.500,00
Horloge € 30,00
Mobiele telefoon € 150,00
Inhoud kassalade € 655,40
9. Reparatie rolluik € 180,00
10. Vervanging cilindersloten € 138,31
12. Kleding € 170,00
13. Medische kosten (eigen risico) € 375,00
14. Medicijnen € 15,00
Totaal € 3.213,71
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding zal derhalve geheel worden toegewezen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 4.713,71 aan schadevergoeding toe, bestaande uit € 3.213,71 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2016 – zijnde de dag waarop de vordering in eerste aanleg is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2015 – zijnde de dag waarop de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten telkens samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de hiervoor genoemde totale schade.
Proceskostenveroordeling
Het hof zal verdachte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding ter zake van de geleden schade de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2016 (ten aanzien van de materiële schade) respectievelijk vanaf 19 augustus 2015 (ten aanzien van de immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 57 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 312 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
44 (vierenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.713,71 (vierduizend zevenhonderddertien euro en eenenzeventig cent), bestaande uit € 3.213,71 (drieduizend tweehonderddertien euro en eenenzeventig cent) aan materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 671,99 (zeshonderdeenenzeventig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.713,71 (vierduizend zevenhonderddertien euro en eenenzeventig cent), bestaande uit € 3.213,71 (drieduizend tweehonderddertien euro en eenenzeventig cent) aan materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan één van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 februari 2016 en voor de immateriële schade op 19 augustus 2015.
Aldus gewezen door:
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 16 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de verdediging de betrouwbaarheid betwist van de verklaringen die [medeverdachte 2] op 28 december 2015 tegenover de politie en op 25 februari 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd. Het hof doelt dan ook op deze verklaringen.