ECLI:NL:GHSHE:2021:2679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-000359-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verdovende middelen en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1992, was in eerste aanleg veroordeeld voor het bezit en de handel in verdovende middelen, alsook voor witwassen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een grondig onderzoek op de terechtzitting, waarbij zowel de vordering van de advocaat-generaal als de verdediging aan bod zijn gekomen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 oktober 2019 in Goes betrokken was bij een overdracht van verdovende middelen, wat leidde tot zijn aanhouding en de inbeslagname van een geldbedrag van € 1.395,-. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het witwassen van geld. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in cocaïne en dat het aangetroffen geldbedrag vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten.

De strafmaat werd vastgesteld op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Het hof heeft het eerder uitgesproken vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot de opgelegde straf en de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.280,-. Het bedrag van € 115,- werd teruggegeven aan de verdachte, aangezien dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000359-20
Uitspraak : 12 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-246072-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het onder 1 en het onder 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat het inbeslaggenomen geldbedrag in dat geval aan de verdachte wordt teruggeven. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Goes, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7,2 gram, althans 6,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Goes, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten € 1.395,-, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten € 1.395,-, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten € 1.395,-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 oktober 2019 te Goes, althans in Nederland, een voorwerp, te weten € 1.395,-, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp, te weten die € 1.395,-, gebruik heeft gemaakt, terwijl dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2 primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 oktober 2019 te Goes opzettelijk heeft vervoerd 7,2 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. subsidiair
hij op 13 oktober 2019 te Goes een voorwerp, te weten € 1.280,-, heeft voorhanden gehad, terwijl dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Basisteam Oosterscheldebekken, registratienummer: PL2000-2019245111, gesloten d.d. 28 november 2019 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 93), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019 (pg. 19-20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(dossierpagina 19)
Op 13 oktober 2019 te 00.56 uur zag ik op camera 21 dat er vanaf 00.56 uur drie personen stonden te wachten op het Stationsplein te Goes.
Ik zag dat deze personen meerdere keren op hun telefoon aan het kijken waren en dat zij zoekend rondkeken.
Door het gedrag en de houding van de personen had ik het vermoeden dat zij mogelijk op iemand stonden te wachten waarmee zij afgesproken hadden.
Vervolgens op 13 oktober 2019 te 01.01 uur zag ik dat er een personenauto aan kwam rijden bij het station, het Stationsplein op.
Direct zag ik dat 1 van de personen uit de groep in de richting van de personenauto liep.
Ik zag dat deze persoon instapte bij het voertuig. Ik zag op de camera dat in het kenteken de middelste combinatie [kenteken] was.
Ik zag dat de personenauto circa 5 meter vooruit reed en daarna weer tot stilstand kwam.
Ik zag dat in het voertuig de bestuurder handelingen aan het verrichten was.
Op 13 oktober 2019 te 01.03 uur zag ik dat de bijrijder weer uitstapte.
Door het kortstondige contact ontstond bij mij het vermoeden dat er mogelijk een overdracht had plaatsgevonden van verdovende middelen.
Mij was bekend dat er circa 2 weken geleden een verzoek in de digitale briefing heeft gestaan om een witte Renault Clio te controleren in verband met mogelijke handel in
verdovende middelen.
Dit verzoek ging over een persoon [verdachte] , derhalve heb ik gezocht in het systeem ‘zoeken in formulieren’ op de query [verdachte] en Clio in combinatie met [kenteken] .
Hieruit kwam het bedoelde voertuig, een witte Renault Clio voorzien van het kenteken
[kenteken] , naar voren.
Gezien de eerdere vermelding van de mogelijke handel in verdovende middelen, de antecedenten van de tenaamgestelde [verdachte] en het kortstondige contact heb ik voornoemd kenteken doorgegeven aan de dienstdoende collega's op straat.
Ik heb daarbij de opdracht gegeven het voertuig uitgebreid te controleren en een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet aangezien er mogelijk sprake was van een misdrijf als bedoeld in deze wet.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2019, met bijlage (pg. 21-23), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(dossierpagina 21)
Op 13 oktober 2019 om 01.05 uur hield ik, verbalisant [verbalisant 3] , een witte Renault Clio staande voor een alcoholcontrole op de rotonde bij de Oranjeweg. (…) Ik zag, dat hij alléén in de auto zat. (…) Kort hierna werd aan ons, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , via de portofoon medegedeeld dat de bestuurder van de witte Renault Clio zojuist betrokken was van een mogelijke drugs overhandiging. (…)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 01.55 uur stonden wij op het kruispunt Piet Heinstraat en Frans de Hollanderlaan te Goes in verband met een alcoholcontrole. Wij zagen dat er een witte Renault Clio aan kwam rijden (…). Wij zagen dat de bestuurder langzaam voorbij reed. We hadden hierdoor de mogelijkheid om in het voertuig te kijken. Wij zagen dat de bestuurder alléén in het voertuig zat. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , herkende de bestuurder als zijnde de bestuurder welke ik eerder staande hield om 01.05 uur. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat de bestuurder een soortgelijk persoon was als de persoon op foto 1 in de bijlage.
Wij onderbraken onze alcoholcontrole en renden in verband met bovenstaande naar ons
dienstmotorvoertuig om de witte Renault Clio te achtervolgen. (…). Wij gaven een stopteken middels het stoptransparant. Wij zagen dat de witte Renault Clio vaart minderde, maar niet stopte. Wij zagen dat het kenteken van de witte Renault Clio [kenteken] was. Wij zagen dat de witte Renault Clio op de Anthony Fokkerstraat richting aangaf naar rechts om
vervolgens het terrein van Autodealer Renault Kieviet in de Anthony Fokkerstraat 77 op te rijden. (…)
(dossierpagina 22)
Op 12 oktober 2019 omstreeks 02.00 uur zagen wij dat onze collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] uitstapten en het gesprek aangingen met de bestuurder van de witte Renault Clio. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat het dezelfde persoon was als bij de alcoholcontrole bij de rotonde aan de Oranjeweg in Goes.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2019 (pg. 25-26), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(dossierpagina 25)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 01.45 uur hoorden wij van de collega’s via de portofoon dat zij achter een voertuig aan zaten op de M.A. De Ruijterlaan in Goes. Dit betrof een witte Renault Clio met het kenteken: [kenteken] . Wij hoorden dat zij doorgaven dat dit voertuig een stopteken negeerde. (...) In dezelfde nacht van 13 oktober 2019 omstreeks 01.00 uur zag verbalisant [verbalisant 1] op de camerabeelden dat er een mogelijke overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden ter hoogte van het treinstation in Goes. Hierbij was het bovengenoemd voertuig betrokken. Wij hoorden dat de tenaamgestelde van het voertuig [verdachte] betrof, geboren op [geboortedag] 1992. Wij hoorden dat [verdachte] antecedenten had op de Opiumwet. (...)
Na enkele minuten zagen wij het dienstvoertuig van de collega’s rijden op de Anthony Fokkerstraat met voor deze collega's de witte Renault Clio. Wij zagen dat de bestuurder aan het stopteken voldeed, ter hoogte van het benzinestation Avia in Goes, dat zich bevindt aan de Anthony Fokkerstraat 77A in Goes.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , sloten ons direct aan bij de staandehouding van het voertuig. Ik, [verbalisant 4] , vorderde een geldig rijbewijs en kentekenbewijs van de bestuurder. Ik zag dat hij mij een geldig rijbewijs overhandigde met de volgende gegevens:
Naam: [verdachte] ,
Voornaam: [verdachte] ,
Geboortedatum: [geboortedag] 1992.
Met de informatie die wij, verbalisanten, hadden van de vermoedelijke overdracht van verdovende middelen en de antecedenten op de Opiumwet, hadden wij ernstige bezwaren en
een vermoeden van een mogelijk misdrijf op grond van de Opiumwet, waarna ik de uitlevering vorderde van de verdovende middelen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Ik heb niks bij.”
Vervolgens voerde ik bij [verdachte] een onderzoek uit aan de kleding maar trof niets ter zake dienende aan. Wel trof ik twee mobiele telefoons aan. Vervolgens bleef ik, verbalisant [verbalisant 5] , bij [verdachte] waarna [verbalisant 4] een onderzoek deed in het voertuig van [verdachte] .
(dossierpagina 26)
Ik, [verbalisant 4] , trof in het dashboardkastje van het voertuig van [verdachte] , met het kenteken [kenteken] , in een zwarte map waar de autopapieren in zaten, een stapel bankbiljetten. Ik zag dat dit een stapel was met voornamelijk biljetten van 50 euro. (…)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 02.00 uur nam ik het aangetroffen geld in beslag ter waarheidsvinding. Wij, verbalisanten, namens vervolgens ook de mobiele telefoons van de
verdachte in beslag. Op het politiebureau bleek dat de verdachte 1280 euro in het mapje
bij zijn autopapieren had. In de portemonnee zat nog 115 euro contant geld.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2019 (pg. 29), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(dossierpagina 29)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 01.50 uur begaf ik mij naar het tankstation Avia de Poel aan de Anthony Fokkerstraat te Goes. (…) In de onderbroek van de bestuurder van de staandegehouden witte Renault Clio, voorzien van het kenteken [kenteken] , trof ik een boterhamzakje met 8 zogeheten ponypacks. (…) De ponypacks zijn inbeslaggenomen voor onderzoek door een forensisch medewerker.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019 (pg. 27-28), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(dossierpagina 27)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 01.45 uur kwam ik ter plaatse bij de Anthony Fokkerstraat te Goes. (…) Ik zag dat brigadier [verbalisant 6] een zakje met witte papiertjes uit de onderbroek van [verdachte] pakte en dit vervolgens voor hem op een kastje neerlegde.
Ik zag dat [verdachte] het zakje van het kastje pakte en het op het dak van het tankstation gooide. Ik hoorde dat [verdachte] zei “Nu is er geen bewijs meer”.
Ik klom door middel van een ladder op het dak van het tankstation. Ik trof op het dak een zakje aan met daarin witte papiertjes. Ik zocht het gehele dak af en trof nergens anders een zakje met witte papiertjes aan. Ik overhandigde het zakje met witte papiertjes aan brigadier [verbalisant 6] .
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019 (pg. 54), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
(dossierpagina 54)
Op 13 oktober 2019 vond onderzoek plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die in beslag was genomen onder de verdachte: [verdachte] , [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (…).
OMSCHRIJVING:
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
- 8 ponypacks met een inhoud van 8 x 0,8 gram cocaïne.
Deze middelen werden ieder getest waarbij gebruik werd gemaakt van de MMC NARCOTEST Cocaïne.
De test(s) gaven een POSITIEVE reactie op cocaïne, zijnde een stof die is vermeld op Lijst 1 van de Opiumwet.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019 (pg. 41), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
(dossierpagina 41)
Op 13 oktober 2019 heb ik verder nader onderzoek ingesteld in het voertuig van de verdachte [verdachte] .
Dit was een witte Renault Clio, voorzien van het kenteken [kenteken] .
In het middenconsole vond ik nog 1 ponypack met daarin 0,8 gram cocaïne.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019 (pg. 42), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
(dossierpagina 42)
Op 13 oktober 2019 omstreeks 10.10 uur heb ik het geld geteld dat in beslag is genomen onder de verdachte [verdachte] .
Het totale bedrag is 1395 euro.
Dit bedrag bestaat uit de volgende biljetten:
5 x 5 euro;
19 x 10 euro;
9 x 20 euro;
20 x 50 euro.
9.
Het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 13 oktober 2019 (pg. 65-75), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(dossierpagina 72)
Ik had ponypacks bij mij. Die lagen in het middenconsole van de auto. Ik heb deze in mijn onderbroek gestopt toen ik het stopteken kreeg. In die ponypacks zit cocaïne. Dat weet ik omdat ik het zelf gebruik.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2019, met bijlagen (pg. 56-58), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
(dossierpagina 56)
Op 13 oktober 2019 heeft de officier van justitie toestemming gegeven om de twee inbeslaggenomen mobiele telefoons te onderzoeken op gegevens die voor het onderzoek noodzakelijk zijn. (…)
Op het beginscherm van de Alcatel staan berichten vermeld, hiervan is een foto gemaakt en bij dit proces-verbaal gevoegd.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 oktober 2019 (pg. 62-63) voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
(dossierpagina 62)
Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer] . (…)
U vraagt mij hoe mijn nummer in de telefoon is gevonden van [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte). In het verleden heb ik weleens wat gehaald voor een vriendin ofzo. Ik weet niet of het bij hem was. Dat was geen harddrugs. Ik heb toen waarschijnlijk weed of hash gekocht. (…)
U laat mij een screenshot van een telefoon zien waarop mijn nummer staat. Ja, die persoon zocht contact met mij. Ik kreeg weleens een berichtje maar ik weet niet wie het was. Ik kreeg dan een berichtje dat hij weer aanwezig was of zoiets.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder 1 en onder 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde bepleit. Daartoe is - op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern aangevoerd dat er op het moment van staandehouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit maakt dat de staandehouding en eveneens de daaropvolgende doorzoeking van het voertuig en de kleding van de verdachte onrechtmatig zijn geweest. Deze (onherstelbare) vormverzuimen dienen volgens de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a Sv. Het resterende bewijs is dan onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde te komen, aldus de raadsman.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 Sv gaat niet op. Zoals uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt, gaf hij opdracht om de witte Renault Clio met kenteken [kenteken] uitgebreid te controleren en een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Zoals door [verbalisant 1] is gerelateerd en hiervoor is opgesomd in de bewijsmiddelen bestond bij hem op basis van die nacht waargenomen en vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden dat de bestuurder van voornoemd voertuig betrokken was geweest bij een mogelijke overdracht van verdovende middelen. Het gedrag van verdachte, die - toen de verbalisanten in hun dienstvoertuig de achtervolging inzetten - in eerste instantie zijn snelheid verhoogde en een via het stoptransparant gegeven stopteken niet meteen opvolgde, versterkte dat vermoeden nog. Naar het oordeel van het hof was er voor de politie alle aanleiding om te veronderstellen dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit zoals het aanwezig hebben van en/of handelen in verdovende middelen op grond waarvan de bestuurder van de witte Renault Clio als verdachte kon worden aangemerkt. De staandehouding ter vaststelling van de identiteit van de verdachte, die op grond van artikel 52 Sv vervolgens plaatsvond, was dan ook alles behalve onrechtmatig.
Bovenstaande feiten en omstandigheden leverden een verdenking op van overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet, zijnde een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De opsporingsambtenaren waren daarom op grond van artikel 96, eerste lid, Sv bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te betreden. Redelijkerwijs kon derhalve eveneens door de politie die de verdachte had staandegehouden worden vermoed dat in/met het voertuig, de Renault Clio, waarin de verdachte werd staandegehouden, door hem een overtreding van de Opiumwet had plaatsgevonden. Op basis van artikel 96b Sv bestond, gelet op de gerezen verdenking, eveneens de bevoegdheid tot doorzoeking van het voertuig ter inbeslagneming. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Opiumwet hadden de verbalisanten vervolgens, voor zover dat nodig was voor de redelijke vervulling van hun taak, zeker nadat de verdachte desgevorderd niet tot uitlevering van verdovende middelen was overgegaan, toegang tot het voertuig en waren zij op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet eveneens bevoegd de verdachte, tegen wie gerechtvaardigd ernstige bezwaren waren gerezen, aan zijn kleding te onderzoeken.
Er is geen sprake van enige onrechtmatigheid die zou moeten leiden tot de vaststelling van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, laat staan tot bewijsuitsluiting.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 1
Het hof acht, op grond van het bovenstaande en de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten laste van de verdachte wordt bewezenverklaard dat hij (in totaal) negen ponypacks met elk 0,8 gram cocaïne (totaal 7,2 gram) opzettelijk heeft vervoerd.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt het hof voorop dat voor een veroordeling ter zake van eenvoudig witwassen, zoals onder 2 subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd, is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp, in dit geval het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 1.280,- en het in de portemonnee aangetroffen geldbedrag van € 115,-, onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit geldbedrag uit enig eigen misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig eigen misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Bij de beantwoording van de vraag of het niet anders kan zijn dan dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van (in totaal) € 1.395,- onmiddellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig is, is het hof uitgegaan van het volgende. In de kleding en de auto van de verdachte zijn (in totaal) negen ponypacks met - naar het later bleek - cocaïne, een contant geldbedrag van € 1.280,- (in het dashboardkastje) en een contant geldbedrag van € 115,- (in zijn portemonnee) aangetroffen en inbeslaggenomen. Tevens is een Alcatel telefoon gevonden en inbeslaggenomen. Op het beginscherm van die telefoon waren berichten en gemiste oproepen te zien. Uit de verklaring van [getuige] , wiens telefoonnummer op het beginscherm van de Alcatel telefoon was te zien, begrijpt het hof dat de persoon van die Alcatel telefoon weleens contact met hem heeft gezocht om (soft)drugs aan hem te verkopen. Het in het dashboardkastje gevonden bedrag van € 1.280,- was in diverse coupures aangetroffen. Veel vormen van criminaliteit gaan gepaard met het bezit van grote hoeveelheden contant geld en het is voorts een feit van algemene bekendheid dat criminele drugstransacties met dergelijke coupures plegen te worden afgewikkeld. Daarnaast was het geld opgeborgen in een mapje van de autopapieren, aldus op een ongebruikelijke plek voor een dergelijke hoeveelheid contant geld.
Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, in het licht van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden die leiden tot de bewezenverklaring van feit 1, is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het in het dashboardkastje aangetroffen geldbedrag van € 1.280,- onmiddellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig was en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De verdachte heeft dienaangaande - voor het eerst ter terechtzitting bij de politierechter - verklaard dat hij het in het dashboardkastje aangetroffen geldbedrag van € 1.280,- die avond samen met drie vrienden bij elkaar had gelegd als “potje” voor een stapavond in Antwerpen, later die nacht. Iedereen zou rond de € 300,- tot € 350,- hebben ingelegd. De verdachte heeft echter geen enkele openheid van zaken gegeven omtrent de (namen van de) vrienden die dit geld bijeen zouden hebben gelegd. Gelet hierop geeft de verklaring van de verdachte onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan zijn lezing geverifieerd kan worden en voormeld vermoeden wordt weerlegd of ontkracht. Gelet hierop zal het hof die verklaring als zijnde onvoldoende aannemelijk geworden terzijde schuiven.
Aangezien de verdachte er niet in is geslaagd om een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het in het dashboardkastje aangetroffen geldbedrag van € 1.280,- te geven, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig was. Ten aanzien van het in de portemonnee van de verdachte aangetroffen bedrag van € 115,- is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat dit een legale herkomst heeft, zodat de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde (partieel) dient te worden vrijgesproken.
Alles overwegende acht het hof eveneens bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van het in de portemonnee aangetroffen bedrag van € 115,- zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

eenvoudig witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Hierbij merkt het hof op dat, voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde niet kan leiden tot een strafbaar feit op grond van - naar het hof begrijpt - artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, dit betoog van de raadsman uitgaat van een onjuist uitgangspunt, aangezien het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert op grond van artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
  • de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; en
  • de omstandigheid dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten reeds eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf onherroepelijk is veroordeeld, namelijk, volgens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juni 2021, verdachte betreffend, bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 april 2015 (parketnummer: 02-214052-14) en dat deze veroordeling de verdachte er klaarblijkelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een Opiumwetdelict te plegen; en
  • de omstandigheid dat bij voornoemd vonnis aan de verdachte een taakstraf van 60 uren is opgelegd en dat deze taakstraf daadwerkelijk is verricht, hetgeen betekent dat het opleggen van een taakstraf ingevolge het taakstrafverbod als neergelegd in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet meer mogelijk is; en
  • het gegeven dat verdovende middelen als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelden trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade kan worden toegebracht; en
  • het gegeven dat het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte een bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast en dat daarnaast het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand werkt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten aanzien van de door de raadsman bepleite strafmodaliteit, een geldboete, is het hof van oordeel dat een dergelijke afdoening geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive en het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
De hierna in het dictum te noemen geldbedragen ter hoogte van € 1.280,- en van € 115,- zijn onder de verdachte in beslag genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het bewezenverklaarde witwasfeit met betrekking tot het geldbedrag van € 1.280,- is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag tot een bedrag van € 1.280,- vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van een geldbedrag van € 115,-, nu dit bedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag is genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.280,- (goednummer: PL2000-2019245111-2104920).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 115,- (goednummer: PL2000-2019245111-2104920).
Dit arrest is gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop en mr. A. van Kaathoven, griffiers,
en op 12 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.