ECLI:NL:GHSHE:2021:2672

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-002560-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1997, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen met een 14-jarige, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer elkaar via sociale media hadden leren kennen en op 15 februari 2019 in een parkeergarage in Eindhoven ontuchtige handelingen hebben gepleegd. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als voldoende bewijs beschouwd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002560-20
Uitspraak : 2 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-295305-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1997,
wonende te [adres]
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte:
- met die [slachtoffer] gezoend en/of getongzoend en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en/of zijn piemel door die [slachtoffer] laten aanraken en/of vasthouden en/of
- tussen de benen en/of bij de schaamstreek van die [slachtoffer] gewreven en/of betast en/of aangeraakt en/of
- zijn hand in de broek van die [slachtoffer] gedaan en/of
- ( vervolgens) (met) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of bewogen en/of aan de clitoris van die [slachtoffer] gezeten en/of gevoeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte:
- met die [slachtoffer] gezoend en/of getongzoend en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en/of zijn piemel door die [slachtoffer] laten aanraken en/of vasthouden en/of
- tussen de benen en/of bij de schaamstreek van die [slachtoffer] gewreven en/of betast en/of aangeraakt en/of
- zijn hand in de broek van die [slachtoffer] gedaan en/of
- ( vervolgens) (met) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of bewogen en/of aan de clitoris van die [slachtoffer] gezeten en/of gevoeld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2019 te Eindhoven met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte:
- met die [slachtoffer] gezoend en getongzoend en
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en zijn piemel door die [slachtoffer] laten aanraken en vasthouden en
- bij de schaamstreek van die [slachtoffer] gewreven en betast en aangeraakt en
- zijn hand in de broek van die [slachtoffer] gedaan en
- vervolgens met zijn vinger(s) aan de clitoris van die [slachtoffer] gezeten en gevoeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I
Door de raadsman is gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum doordat de enige belastende verklaring die is gebaseerd op waarnemingen uit eigen wetenschap over wat er gebeurd zou zijn op 15 februari 2019 die van aangeefster zelf is. Alle andere verklaringen zijn gebaseerd op diezelfde verklaring en dus allemaal terug te voeren op dezelfde bron.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, als het hof van oordeel is dat er voldoende wettig bewijs is, niet vaststaat dat de verdachte en [verdachte] dezelfde persoon zijn. Aangeefster heeft verklaard dat het telefoonnummer van de verdachte bij die van [verdachte] zou horen, maar hier is geen onderzoek naar gedaan. Het enkele feit dat de verdachte en aangeefster via de telefoon contact hebben gehad, maakt niet dat de verdachte en [verdachte] dezelfde persoon zijn. Daarnaast bevat het Instagram account van de verdachte zijn eigen voornaam en het is onlogisch dat aangeefster hem niet bij de eigen naam noemt. Voorts komt de omschrijving van [vriendin 1] van de profielfoto van de jongen waar aangeefster contact mee heeft gehad niet overeen met de verdachte. Tot slot is de auto van de verdachte niet in de parkeergarage gezien. Er waren meerdere zware Seat Ibiza’s in de parkeergarage aanwezig. Daarnaast is een zwarte Seat uitgereden met een GGD-pas en daar heeft de verdachte geen beschikking over gehad. De verdachte kan door niets of niemand op de plaats van de ontmoeting ten tijde van de ontmoeting worden geplaatst, aldus de raadsman.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende:
Op 20 februari 2019 heeft er een zeden-informatiegesprek met de 14-jarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze 3 à 4 weken geleden een volgverzoek op Instagram van ‘daanonymous’ kreeg, [slachtoffer] dit verzoek accepteerde, ze telefoonnummers hadden uitgewisseld en met elkaar via Instagram en WhatsApp contact hadden en ze uiteindelijk op 15 februari 2019 op de derde verdieping van de parkeergarage bij de Mediamarkt afspraken. [slachtoffer] is bij [verdachte] in de auto gestapt. Hij reed in een zwarte Seat. Ze hebben elkaar een kus gegeven en elkaar geknuffeld. Vervolgens zijn ze gaan kletsen en hebben ze getongzoend. [verdachte] heeft haar broek opengemaakt, zijn hand in haar broek gestopt, met zijn vingers aan haar clitoris gezeten en met zijn vingers bewogen. Zij heeft bij hem gevoeld, hij heeft zijn piemel uit zijn broek gehaald en ze heeft hem afgetrokken. Verschillende mensen hadden haar gebeld en geappt toen ze in de parkeergarage was. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] het contact met [verdachte] verbroken, maar hij heeft haar nog wel gebeld en geappt
(het hof begrijpt: ge-sms’t). Op 13 maart 2019 is [slachtoffer] nogmaals gehoord. Zij heeft aan haar verklaring toegevoegd dat [verdachte] in [adres] woonde en in een zwarte Seat zat. Ze had [verdachte] voordat ze hem in het echt zag eerder gezien via videobellen. De jongen die zij in het echt zag (op 15 februari 2019) was ook de jongen van het videobellen. Ze heeft verklaard over, kort gezegd, de handelingen die over en weer in de auto van [verdachte] hebben plaatsgevonden. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat haar vriendin [vriendin 1] van haar contact met [verdachte] wist en dat ze [verdachte] op WhatsApp en Instagram had geblokkeerd.
[vriendin 1] heeft op 1 augustus 2019 bij de politie verklaard dat [slachtoffer] met een oudere jongen, die ze via Instagram had leren kennen, in de parkeergarage dichtbij de Media Markt had afgesproken en dat zij [slachtoffer] bij de parkeergarage had afgezet. Daarnaast heeft [vriendin 1] verklaard dat [getuige] ook wist van de afspraak met de jongen.
[getuige] heeft op 12 augustus 2019 bij de politie verklaard dat ze rond 16:00 uur een appje van [vriendin 1] had gekregen waarin ze schreef dat [slachtoffer] met een jongen had afgesproken en dat ze niet te bereiken was. Daarna is [getuige] samen met haar moeder naar de parkeergarage gegaan, maar ze heeft [slachtoffer] daar niet gezien. Vervolgens kreeg ze een berichtje van [slachtoffer] en hadden ze bij de school [school] afgesproken. Toen ze bij [slachtoffer] was, werd [slachtoffer] telkens gebeld door de jongen waarmee ze had afgesproken. Daarnaast stuurde die jongen ook een sms-berichtje waarin hij schreef dat zij hem niet zou blokkeren, maar dat ze dit toch had gedaan. Dit bericht had [slachtoffer] via een sms-bericht en [getuige] heeft dit bericht gelezen op de telefoon van [slachtoffer] .
De moeder van [slachtoffer] , [aangever] , heeft op 27 februari 2019 aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat op 15 februari 2019 een schoolvriendin van [slachtoffer] , [vriendin 1] , tegen [getuige] heeft verteld dat [slachtoffer] in een parkeergarage had afgesproken. De moeder van [getuige] is samen met [getuige] door de parkeergarage aan de Mathildelaan gereden, maar zij hebben [slachtoffer] niet gezien. Ze hebben telefonisch contact gezocht met [slachtoffer] , maar ze kregen de voicemail. Ze hebben allemaal geprobeerd om [slachtoffer] te bellen en boodschappen voor haar ingesproken. Uiteindelijk hebben [getuige] en haar moeder [slachtoffer] aan de telefoon gekregen en hebben ze bij de school [school] afgesproken. Daarna zijn ze naar de foodhall gegaan en even later kwam de moeder van [slachtoffer] daar ook aan. Op dat moment werd [slachtoffer] gebeld en heeft haar moeder dat telefoonnummer meteen opgeschreven. Ook kreeg [slachtoffer] een sms-bericht waarin stond: “Je zou niets zeggen, je had het beloofd”, dat had [getuige] gezien. De moeder van [slachtoffer] is vervolgens met [slachtoffer] naar huis gegaan en toen heeft [slachtoffer] tegen haar moeder verteld dat ze met een jongen had afgesproken in de parkeergarage en dat hij een zwarte Seat had.
De politie heeft via een CIOT bevraging het door de moeder van [slachtoffer] genoteerde telefoonnummer, te weten [telefoonnummer] , opgevraagd. De abonnementhouder van dit telefoonnummer bleek de verdachte te zijn. Ook bleek hij een zwarte Seat Ibiza op naam te hebben en in [adres] te wonen.
De verdachte is op 10 september 2019 bij de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een zwarte Seat Ibiza heeft, zijn telefoonnummer [telefoonnummer] is en hij dit telefoonnummer al jaren gebruikt.
Tot slot is de image van de mobiele telefoon van de verdachte door verbalisant [verbalisant] onderzocht. In de image werden twee sms-berichten aangetroffen van 15 februari 2019, gestuurd vanuit de mobiele telefoon van de verdachte naar het telefoonnummer van [slachtoffer] . Op 15 februari 2019 om 16:03:31 uur heeft de verdachte gestuurd: “Je beloofde niet te blokken, je beloofde t” en op 15 februari 2019 om 16:11:11 uur stuurde de verdachte: “Laat me iets weten alsjeblieft”.
Het hof dient de vraag de beantwoorden of er voldaan is aan het bewijsminimum en, wanneer dit het geval is, of de verdachte en [verdachte] dezelfde persoon zijn.
Het hof overweegt dat [slachtoffer] heeft verklaard dat ze met een jongen, die ze had leren kennen door een volgverzoek op Instagram te accepteren, op 15 februari 2019 in een parkeergarage
(hof: een parkeergarage aan de Mathildelaan te Eindhoven)had afgesproken. Ze hadden eerder telefoonnummers uitgewisseld en hadden met elkaar via Instagram en WhatsApp contact. Ze had de jongen voordat ze hem in het echt zag eerder gezien via videobellen. De jongen die zij in het echt zag was ook de jongen van het videobellen.
Dat [slachtoffer] op 15 februari 2019 een afspraak had wordt ondersteund door de verklaring van [vriendin 1] , nu [vriendin 1] [slachtoffer] bij de parkeergarage heeft afgezet. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat ze meerdere malen werd gebeld en geappt toen ze bij de jongen in de parkeergarage was. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige] en de moeder van [slachtoffer] . Zij hebben aangegeven dat er is geprobeerd [slachtoffer] te bereiken, maar dit een tijdje niet lukte. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat ze de jongen na de afspraak in de parkeergarage op WhatsApp en Instagram heeft geblokkeerd, maar dat hij haar nog wel probeerde te bellen en sms’en. Dit wordt wederom ondersteund door de verklaringen van [getuige] en de moeder van [slachtoffer] en door de telefoongegevens van de verdachte. Zowel [getuige] als de moeder van [slachtoffer] hebben verklaard dat [slachtoffer] vlak na de afspraak meerdere keren werd gebeld en ge-sms’t door de jongen. De moeder van [slachtoffer] heeft het telefoonnummer van de jongen opgeschreven en dit doorgegeven aan de politie. Het hof heeft geen reden om de twijfelen dat de moeder het juiste telefoonnummer heeft opgeschreven. Voorts blijkt uit het onderzoek van de politie dat het telefoonnummer van de verdachte is. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat dit zijn nummer is. Als de telefoon van de verdachte onderzocht wordt, blijkt dat hij vlak na de afspraak twee sms-berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd, waarbij hij in een sms-bericht zegt dat zij hem niet moet blokkeren. Dit sms-bericht heeft [getuige] gelezen. Tot slot heeft [slachtoffer] verklaard dat de jongen een zwarte Seat heeft. Dit wordt ondersteund door de politiegegevens en de verklaring van de verdachte, nu hij bij de politie heeft verklaard dat hij een zwarte Seat heeft.
Alles overziende overweegt het hof dat de verklaringen van [slachtoffer] niet op zichzelf staan, maar door de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] , [vriendin 1] , [getuige] , verdachte en de informatie uit de politiesystemen worden ondersteund. Voorts leidt het hof uit het voorgaande af dat de verdachte en [verdachte] dezelfde persoon zijn, met name gelet ook op de informatie van de telefoon van de verdachte en het feit dat de verdachte een zwarte Seat heeft, in combinatie ook met de verklaring van [slachtoffer] dat de jongen met wie ze eerder contact had gehad via onder meer videobellen en met wie ze had afgesproken in de parkeergarage dezelfde jongen was.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
II
Het hof dient de vraag te beantwoorden of er (mede) sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het voelen aan de clitoris, gelegen tussen de schaamlippen, is naar het oordeel van het hof een seksuele handeling die als een ernstige inbreuk op de seksuele integriteit wordt ervaren en derhalve als seksueel binnendringen van het lichaam kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde veroordelen.
III
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich bij een bewezenverklaring kan vinden in de strafoplegging van de rechtbank, te weten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de 14-jarige [slachtoffer] . Nadat hij met haar via Instagram in contact is gekomen, heeft hij met haar na verloop van tijd naaktfoto’s uitgewisseld. Op 15 februari 2019 is het tot een ontmoeting tussen beiden gekomen en hebben de ontuchtige handelingen plaatsgevonden. Het hof vindt het kwalijk dat verdachte het slachtoffer heeft misleid over zijn eigen leeftijd door eerst te zeggen dat hij 15 jaar was en daarna dat hij 18 jaar zou zijn. Daarnaast heeft hij contact met haar gelegd onder een andere dan zijn eigen naam. Hij heeft haar immers via Instagram opgezocht onder een andere accountnaam dan zijn eigen accountnaam en noemde zichzelf [verdachte] . Verdachte heeft het contact met het slachtoffer langzaam uitgebreid, met het uiteindelijke resultaat dat hij met dit jonge meisje een afspraak heeft gemaakt in een parkeergarage, waar de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte had zich moeten realiseren dat een 14-jarig meisje niet goed in staat moet worden geacht om de gevolgen hiervan te overzien en had moeten inzien dat het verrichten van seksuele handelingen door en met een man van 22 jaar in de weg zou kunnen staan aan de normale (seksuele) ontwikkeling van een 14-jarige. Verdachte heeft bij zijn handelen geen rekening gehouden met de belangen van het jonge meisje en zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte sinds drie weken een nieuwe baan heeft, namelijk het bezorgen van groente en fruit bij restaurants.
Ingevolge artikel 22b, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht wordt een taakstraf niet opgelegd indien verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is uiteindelijk bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen.
In het onderhavige geval is er sprake geweest van seksuele handelingen, die ook hebben bestaan uit binnendringen van het lichaam van het slachtoffer met de vinger(s). Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een dusdanige ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een ‘kale’ taakstraf. Daarnaast komt in een dergelijke straf de ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht met de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Hiermee volgt het hof het standpunt van de verdediging.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
179 (honderdnegenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 2 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl en mr. C.E.C.N. Schlüter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.