ECLI:NL:GHSHE:2021:2666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-001088-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzetheling van een motorscooter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1999 en momenteel verblijvende in Huis van Bewaring Grave, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voor opzetheling van een motorscooter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte was betrokken bij een poging tot diefstal van een motorscooter op 31 juli 2019 in Vught, waarbij hij door verbalisanten werd herkend. De verdediging voerde aan dat de verdachte op het moment van de feiten in Duitsland was, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet onderbouwd was. Het hof concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de kans dat de motorscooter van misdrijf afkomstig was en dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetheling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij niet ter zitting was verschenen om de schade te onderbouwen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen en de proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001088-20
Uitspraak : 3 augustus 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 22 mei 2020, parketnummer 01-014784-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 01-845556-18 en 01-855033-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake
opzethelingveroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 maart 2019, parketnummer 01-845556-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01-855033-16 is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.
Van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Scooter, Yamaha met kenteken [kenteken] , is de teruggave aan [benadeelde] gelast.
Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en bepaald is dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging is bepleit deze af te wijzen dan wel om te zetten in een taakstraf.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de aan te halen wetsartikelen.
In hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding om tot matiging van de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand over te gaan. Het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit, acht het hof niet passend gelet op de ernst van het feit. Hetzelfde geldt voor de gevorderde tenuitvoerlegging. Het hof ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf
Bewijsvoering
Het hof zal - indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld - de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op het verkorte arrest, welke aanvulling dan aan het verkorte arrest wordt gehecht. De politierechter heeft immers in het beroepen vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof zal, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de bewijsoverwegingen aanvullen op de wijze zoals hieronder is vermeld.
Aanvulling van de bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
A.
Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verdachte op 31 juli 2019 in Duitsland was en dat het derhalve niet de verdachte kan zijn geweest die die dag op de scooter heeft gereden. De verbalisanten die de verdachte zouden hebben herkend als bestuurder van de gestolen scooter, moeten zich daarin hebben vergist. Niet uit te sluiten is dat ze de verdachte hebben verward met een op hem gelijkend familielid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens de verdachte bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 juli 2019 werd omstreeks 18:50 uur een melding gedaan van een poging diefstal van een motorscooter in Vught. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde dat er werd gesproken over drie verdachten die weg waren gereden op twee motorscooters. Een van de motorscooters zou een Belgische kentekenplaat hebben. Later bleek dat deze motorscooter, voorzien van het kenteken [kenteken] , op 19 juli 2019 was gestolen vanaf de Van Veldekekade te
’s-Hertogenbosch.
Omstreeks 19:20 uur reed de verbalisant vanuit Cromvoirt over de Boslaan in de richting van Vught. Op dat moment zag de verbalisant ter hoogte van de parkeerplaatsen van het strandbad IJzeren Man dat er twee motoren zijn richting in gereden kwamen. Op de voorste motorscooter zaten twee personen. De tweede motor had twee wielen aan de voorzijde en
één wiel aan de achterzijde en had een Belgisch kenteken. De bestuurder droeg geen helm en toen de verbalisant de beide motoren passeerde, keek hij de bestuurder van de achterste, driewielige motor in zijn gezicht aan. Hierop herkende hij [verdachte] als de bestuurder van de genoemde driewieler. Vervolgens is de verbalisant achter deze bestuurder aangegaan. De bestuurder van de driewieler is met hoge snelheid er vandoor gegaan. De verbalisant is hem gevolgd en zag dat de bestuurder ter hoogte van de kruising Cromvoirtsedijk, Achterstraat en de Hoekstraat, met de motor ten val kwam. De bestuurder rende weg een maisveld in. Verbalisant is de bestuurder achterna gerend en heeft de bestuurder, die verbalisant herkende als [verdachte] , meermalen luidkeels aangeroepen dat hij moest stoppen. Daarbij rende de verbalisant ongeveer 5 tot 10 meter achter de bestuurder. De bestuurder heeft tijdens zijn vlucht meermalen achterom gekeken. De verbalisant heeft de bestuurder goed in het gezicht kunnen kijken. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte zonder enige vorm van twijfel herkend. Hij is verdachte gedurende enkele jaren regelmatig tegengekomen, ook in strafzaken waarbij verdachte betrokken was. Verbalisant herkende verdachte aan zijn gezicht, zijn postuur, zijn kort opgeschoren donkere haren en zijn vlassige snorretje.
Naast de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] is verdachte op 31 juli 2019 ook herkend door verbalisant [verbalisant 2] . Verbalisant [verbalisant 2] hoorde dat de Belgische motorscooter met de bestuurder erop, gecrasht was op de Cromvoirtsedijk te Vught ter hoogte van de Achterstraat en dat de bestuurder te voet gevlucht was richting de maisvelden. Verbalisant [verbalisant 2] is vervolgens in de nabije omgeving van de Cromvoirtsedijk gaan zoeken en zag omstreeks 19.40 uur een voor hem bekende persoon een maisveld inlopen. Verbalisant [verbalisant 2] herkende deze persoon als de hem bekende [verdachte] , die hij op 19 juli 2019
’s nachts nog gecontroleerd had op de Van Veldekekade in 's-Hertogenbosch naar aanleiding van een poging woninginbraak. De uiterlijke (gelaats)kenmerken van verdachte waren derhalve bij verbalisant [verbalisant 2] bekend. De verbalisant had vrij zicht en reed op dat moment op een afstand van maximaal 10 meter van de betreffende persoon die hij herkende als de verdachte [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 2] gaf het volgende signalement van de verdachte: een kleine zwartkleurige snor, een zwartkleurig kort opgeschoren kapsel, een grijze gewatteerde jas met daaronder een kledingstuk met een blauwkleurige capuchon en een donkerblauwkleurige spijkerbroek.
Door de politie was een bericht en een foto van de gecrashte motorscooter geplaatst op social media. Vervolgens is door verbalisant [verbalisant 3] contact opgenomen met [BOA] , werkzaam als BOA, die op het bericht had gereageerd. Hij liet weten dat hij de motorscooter herkende en dat hij die op 31 juli 2019 om 18:32 uur had zien rijden op de Brabantlaan te ’s-Hertogenbosch, nabij de Pettelaar. Het was de BOA opgevallen dat de bestuurder geen helm droeg en een Belgisch kenteken voerde, te weten [kenteken] . Dit was een motorscooter met 2 wielen voor en 1 wiel achter. Op de foto’s die de BOA toen had gemaakt en opstuurde zag verbalisant [verbalisant 3] op de motorfiets met het Belgische kenteken een jongen zitten met zwart opgeschoren haar, een zwart gewatteerde jas, een donkerblauwe hoody en een zwarte broek.
Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan de herkenning van de verdachte door twee verbalisanten van politie, die afzonderlijk van elkaar de verdachte, die zij ambtshalve kenden, hebben herkend in de gemeente Vught. Ieder heeft op ambtsbelofte zijn bevindingen in een proces-verbaal van bevindingen neergelegd. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen. Het hof is gelet op bovenstaande overwegingen van oordeel dat het ook verdachte is die al rijdend op de motorscooter in Den Bosch op 31 juli 2019 op de foto is vastgelegd door BOA [BOA] . Dat over de kleur van de kleding enigszins afwijkend wordt verklaard door verbalisant [verbalisant 2] , die de verdachte een maisveld in heeft zien lopen en verbalisant [verbalisant 3] , die de bewuste foto heeft bekeken van de bestuurder op de motorscooter met het Belgische kenteken die kort tevoren is gemaakt, maakt dit niet anders. De overige specifieke en essentiële kenmerken van gelijkenis: het kort opgeschoren haar, de gewatteerde jas en de blauwe capuchon, komen overeen. De afwijkingen (zwarte/grijze jas en zwarte/blauwe broek) zijn marginaal en aldus niet van dien aard dat hier doorslaggevende betekenis aan moet worden toegekend.
De stelling van de verdediging dat de verdachte op 31 juli 2019 niet in Nederland was maar met zijn familie in Duitsland verbleef is op geen enkele wijze onderbouwd en voor deze verklaring is nog geen begin van aannemelijkheid gebleken.
Het hof verwerpt het verweer en stelt vast dat het de verdachte is geweest is op 31 juli 2019 op de gestolen motorscooter heeft gereden in ’s-Hertogenbosch.
B.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte vrij te spreken omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dan wel het vermoeden moet hebben gehad dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De getuige [getuige] heeft het over drie mannen met een helm die zouden hebben getracht zijn bromfiets te stelen, maar verdachte droeg geen helm toen de verbalisanten hem in het oog kregen.
Voorts stelt de raadsman dat het contactslot weliswaar kapot bleek te zijn maar dat het de vraag is of dat ook zo was toen de verdachte de scooter voorhanden kreeg. Het is mogelijk dat er wellicht een dummysleutel in heeft gezeten en dat deze is verdwenen bij de crash. Het dossier bevat in ieder geval geen feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was. Het feit dat hij op de vlucht sloeg toen hij politie zag, is daarvoor niet redengevend, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat de omstandigheden dat verdachte in ’s-Hertogenbosch en de nabije omgeving daarvan reed op een motorscooter met een Belgische kentekenplaat, waarvan het contactslot zichtbaar kapot was, en daarmee – na het zien van politie – is gevlucht, zelfs nadat hij met de motor ten val was gekomen, redengevend kunnen zijn voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Blijkens het aanvullend proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] en de daarbij bevindende foto is duidelijk zichtbaar dat het contactslot van de motorscooter ontbreekt. De verdachte heeft bij de politie noch bij de politierechter iets verklaard over een (dummy)sleutel en ook overigens is daarvan niets gebleken. Zijn raadsman heeft dit verweer weliswaar te berde gebracht, doch een door de raadsman opgeworpen alternatief scenario geldt niet als enige te beoordelen verklaring uit monde van de verdachte, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte, nu hij geen enkele geloofwaardige, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, ten tijde van het voorhanden krijgen van de motorscooter zich ervan bewust was dat die motorscooter zeer wel van misdrijf afkomstig zou kunnen zijn, gelet op voormelde uiterlijke kenmerken van dit goed. Doordat verdachte, in weerwil van dit bewustzijn, die motorscooter toch voorhanden heeft gehad en daarmee op 31 juli 2019 heeft rondgereden in ’s-Hertogenbosch (en in Vught), heeft hij zich niet alleen bewust bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat die motorscooter door misdrijf verkregen is, maar die kans ook aanvaard en heeft hij aldus voorwaardelijk zijn opzet daarop gericht gehad.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat verdachte, minst genomen, het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de heling van de motorscooter en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de motorscooter.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Bij mailbericht van 23 juni 2020 heeft de benadeelde partij het gevorderde bedrag verlaagd tot een bedrag van € 2.740,33, stellende dat hij de motorfiets terug heeft en dat de reparatieschade begroot is op een bedrag van
2.740,33, maar dat de motorfiets eigenlijk total loss is omdat het schadebedrag de restwaarde van de motorfiets overstijgt.
Het hof is van oordeel dat door de handelwijze van de verdachte de benadeelde partij materiële schade is toegebracht. Immers, de verdachte is op de motorfiets van de benadeelde partij gevlucht voor de politie en is daarbij gevallen waardoor schade aan de motorfiets is toegebracht. Blijkens de informatie die in hoger beroep door de benadeelde partij is verstrekt bestaat deze schade uit de restwaarde van de motorfiets. Nu echter omtrent de restwaarde van de motorfiets niets bekend is en de benadeelde partij niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen om hieromtrent opheldering te verschaffen, zal het hof bepalen dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, met een proceskostenveroordeling als na te melden. Het opvragen van nadere informatie bij de benadeelde partij leidt immers tot een aanhouding van de behandeling en levert aldus een onevenredige belasting op van het strafgeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 3 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.