ECLI:NL:GHSHE:2021:2662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-003908-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake bedreiging en belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1971, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 16 december 2019. De zaak betreft twee tenlasteleggingen: bedreiging van een benadeelde met een mes en belediging van twee politieambtenaren. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en, subsidiair, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft de tenlastelegging van bedreiging verworpen, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met een mes had gedreigd. De uitlatingen van de verdachte, die de benadeelde beledigde, waren niet van dien aard dat deze de vrees kon hebben voor zwaar lichamelijk letsel of de dood. De verdachte is echter wel schuldig bevonden aan de belediging van de politieambtenaren, waarbij zij hen herhaaldelijk beledigende woorden toeschreeuwde. Het hof heeft geoordeeld dat deze uitlatingen beledigend waren en dat de omstandigheden onvoldoende gewicht hadden om het beledigende karakter te ontkennen.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 34 uren en 17 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen 266 en 267, die betrekking hebben op belediging van ambtenaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003908-19
Uitspraak : 5 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2019, in de strafzaak met parketnummer
02-207045-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, in geval van een bewezenverklaring van één of beide feiten, is de toepassing van artikel 9a Sr bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 26 augustus 2019 te Steenbergen [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een mes, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp zichtbaar voor die [benadeelde] in haar hand(en) gehouden en/of met het mes op die [benadeelde] afgerend en/of
- ( daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik steek hem dwars door je kankerkop heen’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 26 augustus 2019 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent van politie Zeeland-West-Brabant en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent van de politie Zeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "kankerhoer en/of kankerlijer en/of narcist", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij [benadeelde] heeft bedreigd door een mes, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp, in haar hand te houden en te roepen: ”ik steek hem dwars door je kankerkop heen”.
Uit het dossier, met name de door [benadeelde] met haar telefoon opgenomen beelden, volgt dat verdachte echter geen mes, maar een borrelglaasje in haar handen hand. Uit het bij de beelden behorende geluidsfragment blijkt dat verdachte riep: “dwars door je kankerkop heen”. Het hof constateert dat het bestanddeel ‘met een mes’ niet kan worden bewezen en dat evenmin kan worden bewezen dat de verdachte heeft gerept over “steken”.
De vraag resteert dan of de enkele gebezigde woorden ‘dwars door je kankerkop heen” op zichzelf voldoende zijn om te komen tot een bewezenverklaring van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Het hof acht de uitlating niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangeefster [benadeelde] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 augustus 2019 in Nederland opzettelijk ambtenaren, te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent van politie Zeeland-West-Brabant en [hoofdagent 2] , hoofdagent van de politie Zeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kankerhoer en kankerlijer en narcist".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1. het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [aangever] opgenomen als pagina 29 e.v. in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019206081Z van de politie eenheid Zeeland West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt zakelijk weergegeven, in:
Op maandag 26 augustus 2019 omstreeks 22:30 uur was ik in de rechtmatige uitoefening
van mijn functie als ambtenaar van politie. Mijn collega [hoofdagent 2] en ik kregen het verzoek
om een aangehouden verdachte bij psychiatrisch ziekenhuis GGZWNB te Halsteren in de
gemeente Bergen op Zoom over te brengen naar het arrestantencomplex te Breda. De
aangehouden verdachte betrof [verdachte] . Bij het wederzien van verdachte [verdachte] in
het genoemde psychiatrisch ziekenhuis riep ze direct naar mij en collega [hoofdagent 2] op luide
toon in bijzijn van het verplegend personeel aldaar kankerlijers. Ik zag dat verdachte
[verdachte] collega [hoofdagent 2] aankeek en hoorde verdachte [verdachte] op luide toon tegen haar
zeggen kankerhoer. Verdachte [verdachte] bleef herhalend roepen op luide toon kankerhoer,
kankerhoer, kankerhoer, kankerhoer, kankerhoer, kankerhoer. Het aantal keren dat ze
kankerhoer riep heb ik niet kunnen tellen. Gedurende het transport van verdachte bleef zij
de woorden kankerhoer, kankerlijer en narcist roepen.
2. het ambtsedig proces-verbaal van aangifte [hoofdagent 2] opgenomen als pagina 31 e.v. in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019206081Z van de politie eenheid Zeeland-West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt zakelijk weergegeven, in:
Op maandag 26 augustus 2019 was ik in de rechtmatige uitoefening van mijn functie als
ambtenaar van politie, Op het moment dat [verdachte] ons zag, hoorde ik dat ze riep daar zijn die
kankerlijers. Dit bleef ze herhalen. Ik zag dat ze ons hierbij indringend aankeek. Ik vertelde
aan haar dat we haar gingen overbrengen naar het cellencomplex. Hierop keek ze mij aan en
riep ze jij bent een kankerhoer. Ze bleef mij continu kankerhoer noemen. Ze schold mij voor
de volgende woorden uit kankerhoer, kankerlijer en narcist.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat politieambtenaar uit hoofde van hun functie een en ander gewend zijn en wat meer moeten kunnen hebben. Belediging dient derhalve niet te snel worden aangenomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is in het algemeen sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben.
De door verdachte geuite woorden "kankerlijers" en “kankerhoer” zijn op zichzelf beschouwd beledigend. De omstandigheden waaronder in casu die uitlatingen zijn gedaan, zijn van onvoldoende gewicht om daaraan het beledigend karakter te ontzeggen. De opvatting van de raadsman dat van politieagenten een zeker incasseringsvermogen ten aanzien van dergelijke opmerkingen mag worden verwacht, vindt geen steun in het recht.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 6 uren, subsidiair 3 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het vonnis van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht, in geval van een bewezenverklaring van één of beide feiten, artikel 9a Sr toe te passen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft twee verbalisanten, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, op grove wijze beledigd en hen in hun goede eer en naam aangetast. Daarmee heeft zij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
  • de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2021, waaruit volgt dat verdachte na het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Het hof zal aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof ziet geen aanleiding voor de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de rechtbank geformuleerde bijzondere voorwaarden, nu verdachte inmiddels niet meer in Steenbergen woonachtig is.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in art. 9a Sr, ook niet wegens het tijdsverloop.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. Ch.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 5 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Scheele en mr. De Ridder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.