ECLI:NL:GHSHE:2021:2652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
20-001106-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verduistering en verkeersdelict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van verduistering en een overtreding van de Wegenverkeerswet. De politierechter heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van €250,00 voor de verkeersdelict. Daarnaast is een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, terwijl een andere vordering tot tenuitvoerlegging is afgewezen.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is naar voren gekomen dat de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevraagd, te laat is geweest met het indienen van haar vordering. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat deze niet tijdig is ingediend volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft ook opgemerkt dat er twijfel bestaat over het verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit van verduistering.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen gevolgd en heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen beoordeeld. De vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is toegewezen, terwijl de vordering tot tenuitvoerlegging van de andere voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd en de zaak afgesloten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001106-20
Uitspraak : 2 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2020, parketnummer 01-133915-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 05-258547-17 en
05-166787-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het medeplegen van verduistering (feit 1 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest, en ter zake van een overtreding van artikel 107, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder onder parketnummer 05-258547-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week toegewezen en de vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 05-166787-16 afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is onderaan het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter d.d. 27 mei 2020 het volgende vermeld:
“De politierechter heeft na de terechtzitting geconstateerd dat de benadeelde partij [slachtoffer]
een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend. Uit nader onderzoek is gebleken dat het betreffende verzoek van de benadeelde partij pas op 27 mei 2020 te 09:16 uur door
OMGPSSCAN is gescand en op 27 mei 2020 te 09:25 uur aan het digitale (rechtbank)dossier (DIVOS) is toegevoegd en dus niet, ook niet op een andere wijze, voor de
behandeling van de zaak ter kennis is gekomen van de politierechter.”
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard tegen de terechtzitting van 27 mei 2020 om 8.45 uur, dus vóór het moment dat de vordering van de benadeelde partij volgens de hiervoor genoemde opmerking aan het dossier is toegevoegd. Daarnaast is op het voegingsformulier een stempel gezet, inhoudende dat het formulier pas op 2 juni 2020 zou zijn ontvangen.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft op een zogeheten wensenformulier d.d. 1 april 2021 vermeld dat zij haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding wil handhaven. Echter is de vordering gelet op het in artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te laat gevoegd en is de benadeelde partij daarom op grond van artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onbevoegd in de procedure in hoger beroep. Kort gezegd komt dit er op neer dat de benadeelde partij niet voor het eerst in hoger beroep in haar vordering kan worden ontvangen. De vordering maakt geen onderdeel uit van de procedure in hoger beroep.
Ten overvloede merkt het hof op dat het ook maar zeer de vraag is of er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de door de benadeelde partij [slachtoffer] gestelde schade en het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten de verduistering van een bromfiets te Veghel. Aan de verdachte is niet de diefstal van de bromfiets tenlastegelegd, waardoor de gestelde schade volgens het voegingsformulier is veroorzaakt.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring door de politierechter, maar uitsluitend bepleit dat niet alleen de vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 05-166787-16, maar ook de vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 05-258547-17 zal worden afgewezen dan wel dat de verdachte in de plaats daarvan een taakstraf kan uitvoeren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen, dan wel dat de inzake parketnummer 05-258547-17 ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in het kader van een ISD-zaak lange tijd in voorarrest heeft doorgebracht en dat in die zaak uiteindelijk alleen een taakstraf van 40 uren is opgelegd. Daarnaast is betoogd dat de verdachte in staat moet worden gesteld de positieve lijn die hij heeft ingezet voort te zetten.
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te ’s-Hertogenbosch tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland d.d. 23 juli 2019 onder parketnummer 05-258547-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week - evenals de politierechter - van oordeel dat de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden gelast, omdat is gebleken dat de verdachte zich als veroordeelde voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is bepleit geen aanleiding voor de omzetting van die gevangenisstraf in een taakstaf.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Gelderland d.d. 10 december 2019 onder parketnummer 05-166787-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand ook door het hof worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. A. van Kaathoven, griffiers,
en op 2 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.