ECLI:NL:GHSHE:2021:2649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
20-000408-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis inzake roekeloosheid en verkeersdood

Op 30 augustus 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 31 januari 2020. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor roekeloosheid op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij betrokken was bij een ongeval dat resulteerde in de dood van een ander. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een rijontzegging van 4 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevraagd, met aanvulling van de bewijsmiddelen. De verdediging heeft primair om partiële vrijspraak gevraagd voor het bestanddeel 'roekeloos' en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering en aanvulling van de gronden. Het hof heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring van de rechtbank niet volledig was en heeft de bewijsvoering verbeterd door aan te nemen dat de verdachte op de betreffende datum met een snelheid van minimaal 31 km/u te hard reed in een zone waar een maximumsnelheid van 50 km/u gold.

Het hof heeft ook het juridisch kader van roekeloosheid verduidelijkt, waarbij het benadrukt dat roekeloosheid een zware schuldvorm is die alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden vastgesteld. De verdachte's verklaring dat hij dacht dat hij op een snelweg reed, werd door het hof als ongeloofwaardig beschouwd. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf en de rijontzegging bevestigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000408-20
Uitspraak : 30 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van
31 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-810136-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen mondelinge opgave ter terechtzitting in hoger beroep wonende te [woonplaats] (België), [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen.
De verdediging heeft primair partiële vrijspraak bepleit, namelijk van het bestanddeel ‘roekeloos’. Voor het overige heeft de verdediging zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, met dien verstande dat het hof de bewijsvoering verbetert en aanvult en de strafoverwegingen aanvult.
Verbetering bewijsmiddelen
De bewezenverklaring door de rechtbank komt uitsluitend te berusten op de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, opgenomen op pagina 2 tot en met 6 van het beroepen vonnis, met uitzondering van het door de rechtbank als bewijsmiddel gebruikte ‘proces-verbaal [nummer] d.d. 30 november 2018, pagina 112-118’, als weergegeven op pagina 4 en 5 van het beroepen vonnis (het bewijsmiddel beginnend met ‘Verbalisant [verbalisant 1] heeft (…)’ tot en met ‘(…) 30 km/h zone geplaatst was’). Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan namelijk niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat op 26 juni 2017, de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd, op de Anna Bijnsweg, de Le Sage ten Broeklaan en de parallelweg/ventweg van de Boutenslaan te Eindhoven een maximum snelheid van 30 km/u gold.
Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en de schuldvorm roekeloosheid
Het hof vervangt het juridisch kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en de schuldvorm van roekeloosheid op pagina 6 van het beroepen vonnis (de tweede alinea beginnend met ‘Van roekeloosheid als bedoeld in (…)’ tot en met de vijfde alinea eindigend op ‘(…) had moeten zijn’) door het volgende juridisch kader:
Vooropgesteld wordt, dat het bij de vraag of de verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gehad volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat 'roekeloosheid' in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder 'roekeloos' – in de betekenis van 'onberaden' – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in artikel 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.
Verbetering overige bewijsoverwegingen
Het hof gaat er op grond van het door de rechtbank voor het bewijs gebruikte relaas van verbalisant [verbalisant 2] op pagina 4 van het beroepen vonnis (ontleend aan het ‘proces-verbaal Voorlopig onderzoeksverslag Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 13 juli 2017’, pagina 48-76) van uit dat op 26 juni 2017, de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd, de maximaal toegestane snelheid op de Anna Bijnsweg, de Le Sage ten Broeklaan en de parallelweg/ventweg van de Boutenslaan te Eindhoven 50 km/u bedroeg. Het hof verbetert daarom de bewijsoverweging op pagina 7 van het beroepen vonnis, 3e alinea, in die zin dat het de zin ‘Zijn snelheid nam toe tot een snelheid van minimaal 81 kilometer per uur binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 30 km/h gold’ vervangt door de volgende zin: ‘Zijn snelheid nam toe tot een snelheid van minimaal 81 kilometer per uur binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold’. Het hof gaat er dus van uit dat verdachte ter plaatse minimaal 31 km/u te hard reed.
Voor het overige sluit het hof zich aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij, toen hij vanaf de Aalsterweg afsloeg de Anna Bijnsweg in, dacht dat dit de oprit naar de snelweg was en dat hij daarom vanaf dat moment zijn snelheid wilde vermeerderen naar 100 km/u.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen, in het bijzonder het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] en van verbalisant [verbalisant 4] , blijkt dat de Anna Bijnsweg, de Le Sage ten Broeklaan en de parallelweg/ventweg van de Boutenslaan zich binnen de bebouwde kom van Eindhoven bevonden en dat hier diverse verkeersdrempels waren gelegen. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat de auto die verdachte bestuurde flink op en neer bewoog als deze over een verkeersdrempel reed. Het hof acht het daarom volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte deze straten kan hebben aangezien voor de oprit naar de snelweg waar een maximaal toegestane snelheid van 100 km/u zou gelden. Het hof gaat dan ook aan deze verklaring van de verdachte voorbij.
Aanvullende strafoverwegingen
In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de op te leggen sancties op pagina 8 en 9 van het beroepen vonnis overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 30 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.