ECLI:NL:GHSHE:2021:2642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
20-001741-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 9 september 2018 te Volkel, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een rijontzegging van 1 jaar. De verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij zich zeer onvoorzichtig en onoplettend had gedragen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en bevestigde de strafmaat, waarbij het belang van verkeersveiligheid zwaarwegend werd geacht. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en had maatregelen genomen om herhaling te voorkomen, maar het hof vond de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarder wegen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een rijontzegging van 1 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001741-20
Uitspraak : 30 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 96-186352-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, met als schuldvorm aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, veroordeeld tot een
taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, met als schuldvorm zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede dat het hof de verdachte de bevoegdheid zal ontzeggen motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair, indien het hof toch tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde zou komen, is volgens de verdediging sprake van een aanmerkelijke verkeersfout.
Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Volkel, gemeente Uden als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto [auto verdachte] ), daarmede rijdende over de weg (de Leeuwstraat), komende uit de richting van Uden en gaande in de richting van Boekel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
- hij heeft rijdende op de Leeuwstraat, bij het naderen van een in het verlengde van die Leeuwstraat gelegen rotonde, gelet op de situatie en/of omstandigheden toen en aldaar, met een (te) hoge snelheid gereden en/of
- hij heeft, bij het naderen van voornoemde rotonde een voor hem rijdende personenauto ingehaald en/of
- is met die, gelet op de situatie en/of omstandigheden toen en aldaar, (te) hoge snelheid die rotonde opgereden en/of heeft op die rotonde op de linker weghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, gereden en/of
- heeft daarbij de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig verloren,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer rijdend en/of stilstaand motorrijtuig (personenauto, [auto slachtoffer] ), waardoor een ander (te weten [slachtoffer] , zijnde de bestuurster van genoemde [auto slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten - een breuk in de 11e ruggenwervel en/of
- één of meerdere gebroken ribben en/of
- een klaplong
althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Volkel, gemeente Uden als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto [auto verdachte] ), daarmede rijdende over de weg (de Leeuwstraat), bij het naderen van een in het verlengde van die Leeuwstraat gelegen rotonde, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door gelet op de situatie en/of omstandigheden met een (te) hoge snelheid te rijden en/of (vervolgens) bij het naderen van voornoemde rotonde een voor hem rijdende personenauto in te halen en/of (vervolgens) de rotonde aan de linkerzijde, op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer op te rijden en/of niet voortdurend zijn voertuig onder controle te houden, althans de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te verliezen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) en een op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, rijdend en/of stilstaand motorrijtuig (bestuurd door [slachtoffer] ).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2018 te Volkel, gemeente Uden als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (personenauto [auto verdachte] ), daarmede rijdende over de weg (de Leeuwstraat), komende uit de richting van Uden en gaande in de richting van Boekel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te handelen als volgt:
- hij heeft rijdende op de Leeuwstraat, bij het naderen van een in het verlengde van die Leeuwstraat gelegen rotonde, gelet op de situatie en omstandigheden toen en aldaar, met een te hoge snelheid gereden en
- hij heeft, bij het naderen van voornoemde rotonde een voor hem rijdende personenauto ingehaald en
- is met die, gelet op de situatie en omstandigheden toen en aldaar, te hoge snelheid die rotonde opgereden en heeft op die rotonde op de linker weghelft, bestemd voor tegemoetkomend verkeer, gereden en
- heeft daarbij de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig verloren,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer stilstaand motorrijtuig (personenauto, [auto slachtoffer] ), waardoor [slachtoffer] , zijnde de bestuurster van genoemde [auto slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een breuk in een ruggenwervel en
- meerdere gebroken ribben en
- een klaplong
werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 9 maart 2019 (pagina 2 e.v.), voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op zondag 9 september 2018 te 00:34 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Datum: 9 september 2018
Omstreeks: 00:34 uur
Adres: Leeuwstraat
Plaats: Volkel
Gemeente: Uden
op de kruising met
Adres: Leeuwstraat
Plaats: Volkel
Gemeente: Uden
en op de kruising met
Adres: Hoge Randweg
Plaats: Volkel
Gemeente: Uden
Soort weg: Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Wegsituatie: Rotonde

Bestuurder

[verdachte]
Rijbewijs
Categorie(en): AM,B
Nummer: [nummer]
Afgegeven door: De (burgemeester van de) gemeente [woonplaats]
Afgiftedatum: [datum]
Datum eerste afgifte: [datum]

Letsel

Bij het ongeval heeft onderstaand persoon letsel opgelopen.
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Vervoerd naar ziekenhuis: Ja
Letsel: meerdere gebroken ribben, klaplong en gebroken borstwervel
2. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] van Team Forensische Opsporing Verkeersongevallen analyse d.d. 25 oktober 2018 (pagina 7 e.v.), voor zover inhoudende:
Op zondag 9 september 2018 omstreeks 01.19 uur, heb ik op de plaats van het ongeval een uitgebreid sporenonderzoek ingesteld.

Betrokken voertuigen:

Voertuig 1: personenauto [auto verdachte]
Kenteken: [kenteken]
Voertuig 2: personenauto [auto slachtoffer]
Kenteken: [kenteken]

Toedracht ongeval:

Uit de door mij aangetroffen situatie, de sporen op het wegdek, de informatie verkregen van de aanvrager van dit onderzoek en de schades aan de voertuigen werd de vermoedelijke toedracht als volgt door mij gereconstrueerd:
De bestuurder van de [auto verdachte] reed over de Leeuwstraat en naderde de rotonde uit de richting van de Nieuwe Udenseweg. Uit tegengestelde rijrichting naderde de bestuurster van de [auto slachtoffer] de rotonde. Kort voor de rotonde reed de bestuurder van de [auto verdachte] over de rijstrook bestemd voor het verkeer in tegengestelde rijrichting (de reden hiervoor zal uit tactisch onderzoek moeten blijken). De bestuurder van de [auto verdachte] reed vervolgens aan de verkeerde zijde van de rijbaan de rotonde op, raakte met de voorzijde de verhoogde betonrand, kwam in botsing met het bord geplaatst in de groenberm en kwam uiteindelijk aan de overzijde van de rotonde met de voorzijde in botsing met de voorzijde van de [auto slachtoffer] . Op het moment van de botsing werd de [auto slachtoffer] teruggedrukt en kwam tot stilstand op het fietspad gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan. De [auto verdachte] kwam nagenoeg op de botsplaats tot stilstand op de schrikblokken aan de linkerzijde van de rijbaan.
Maximum toegestane snelheid bedroeg ter plaatse 50 kilometer per uur.
Ten gevolge van het ongeval raakte de bestuurster van de [auto slachtoffer] gewond, ontstond schade aan
beide betrokken voertuigen en schade aan het wegmeubilair.

3. Een aanvraagformulier medische informatie d.d. 9 september 2018 (pagina 20 e.v.), voor zover inhoudende:

Verzoek om medische informatie over [slachtoffer] , geboren [geboortedatum]
, die op 9 september 2018 betrokken is geweest bij een verkeersongeval.
Geen uitwendig waarneembaar letsel
Gering uitwendig bloedverlies
Vermoeden van inwendig letsel: ja
Bijzonderheden: meerdere gebroken ribben, klaplong waarvoor drain, gebroken wervel,
borstwervel 11.
opgemaakt en ondertekend d.d. 10 september 2018 door [naam arts] , arts.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 26 september 2018 (pagina 27 e.v.), voor zover inhoudende:

Ik reed over de Leeuwstraat te Volkel, komende uit de richting van Gemert. Ter hoogte van
de rotonde met de Schoolstraat en de Hoge Randweg verminderde ik vaart. Ik zag dat er
geen ander verkeer op de rotonde reed. Ik was voornemens met mijn auto de rotonde op te
rijden. Wat me toen overkwam leek wel een film. Ik zag in een fractie van een seconde een
personenauto mij tegemoet komen vliegen. Ik zag dat deze personenauto daarbij 4 wielen
los had van de grond. Het daarop volgende moment zag ik dat deze personenauto met zijn
voorzijde tegen de voorzijde van mijn auto botste. Door de klap die deze frontale botsing
veroorzaakte raakte mijn auto in een spin, waardoor ik al draaiend in mijn personenauto
uiteindelijk tot stilstand kwam op het fietspad, in tegenovergestelde richting, naast de weg.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 september 2018 (pagina 29 e.v.), voor zover inhoudende:

Ik reed vandaag, zondag 9 september 2018, samen met mijn vrouw, omstreeks 00.30 uur,
over de Leeuwstraat te Volkel. Mijn vrouw bestuurde het voertuig en ik zat op de
bijrijdersstoel. Ik kwam uit de richting van de Nieuwe Udenseweg en reed in de richting van
Boekel. Net voor de rotonde Leeuwstraat/Schoolstraat/Hoge Randweg, zag ik dat wij
gepasseerd werden door een ander voertuig. Dit voertuig bleek later een grijze [auto verdachte] ,
voorzien van het kenteken [kenteken] te zijn. Ik zag dat deze [auto verdachte] ons met hoge snelheid
voorbij kwam. Ik zag dat de [auto verdachte] , aan de verkeerde kant van de middengeleider, de rotonde opreed. Ik zag dat de [auto verdachte] rechtdoor over de rotonde schoot en hierdoor met zijn wielen van de grond kwam. Ik zag dat er, in tegengestelde richting, aan de overkant van de rotonde een voertuig voor de haaientanden stil stond. Dit voertuig bleek later een zwarte [auto slachtoffer] , voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat de [auto verdachte] , frontaal op de [auto slachtoffer] botste en links in de berm, vanaf mij gezien, op een varkensrug terecht kwam. Ik zag dat de [auto slachtoffer] een tiental meters verderop, op het fietspad, geslingerd werd door de frontale aanrijding. Na de aanrijding is de bestuurder van de [auto verdachte] wel gelijk naar de bestuurster van de [auto slachtoffer] gelopen. Ik hoorde dat hij zijn excuses aanbood.

6. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d.

9 september 2018 te 00:46 uur, (zonder paginanummers), voor zover inhoudende:

Ik was vandaag, zaterdag 9 september 2018 omstreeks 00:30 uur, de bijrijder. Mijn vrouw
reed. We reden op de Leeuwstraat te Volkel. We kwamen vanuit de richting van Uden en
reden in de richting van Boekel-Gemert. Ik zag dat er een auto voor ons reed. Dat was die
auto daar, die [auto verdachte] , voorzien van het kenteken [kenteken] .
Ik zag dat hij ter hoogte van de bushalte een andere auto in wilde halen. Dat is zo'n 20 meter
voor de rotonde. Wij reden zelf denk ik rond de 50-60 kilometer per uur. Die auto, de [auto verdachte] , reed een stuk harder, maar ik kan niet schatten hoe hard hij reed. Ik weet niet meer
wat voor auto er werd ingehaald bij deze inhaalactie. Mijn vrouw zei: ‘Die gaat inhalen’. Daarop zei ik: ‘Die haalt het niet’.
De auto reed, vanwege de inhaalactie, aan de verkeerde kant van de weg. Ik zag dat hij recht over de rotonde heen schoot. Ook hier aan de verkeerde kant. Daarmee bedoel ik dat de auto de rotonde, in een rechte lijn, aan de linkerzijde passeerde. Volgens de verplichte rijrichting zou dit aan de rechterzijde moeten. Hij raakte daarbij het verkeersbord met daarop de pijlen voor de verplichte rijrichting, die op de rotonde stond. Ik zag dat de auto vervolgens ter hoogte van de haaientanden aan de andere zijde van de rotonde, wederom op de verkeerde weghelft, tegen een andere, tegemoetkomende auto aan botste. De [auto verdachte] schoot door en kwam tot stilstand. De andere auto knalde helemaal de andere kant op en kwam op het fietspad naast de weghelft aan de andere kant terecht. Ik heb bij de [auto verdachte] geen enkele rembeweging gezien en er zijn mij ook geen remlichten opgevallen. Als ik op het wegdek kijk, zie ik ook geen remsporen.
Bewijsoverwegingen

1. Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen het primair tenlastegelegde bewezen. Het handelen van de verdachte dient volgens de advocaat-generaal te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam rijgedrag.

2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, op de gronden als nader verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Deze gronden komen – kort samengevat – op het volgende neer. Er kan niet worden bewezen dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de verdachte was slechts sprake van een moment van onachtzaamheid, toen hij ongeveer 20 meter vóór de rotonde door vermoeidheid werd overvallen en ineens wegzakte. Er was niets op zijn rijgedrag aan te merken vóórdat hij op de linker weghelft terechtkwam met zijn auto en vervolgens recht over de rotonde reed. Dat wordt ondersteund door het feit dat hij geen stuurcorrecties deed of remde toen hij de rotonde opreed. Dat hij vóór de rotonde bewust een andere auto heeft ingehaald kan niet worden bewezen, nu het enige bewijsmiddel daarvoor de verklaring van de getuige [getuige 2] is.
Dat de verdachte een beginnend bestuurder was, is feitelijk weliswaar juist, maar dat aspect mag geen invloed hebben op de schuldvraag, omdat dit geen bestanddeel is van de delictsomschrijving van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Het oordeel van het hof

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor genoemde
bewijsmiddelen stelt het hof met de rechtbank vast dat de verdachte op 9 september 2018 te Volkel een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een gebroken ruggenwervel, meerdere gebroken ribben en een klaplong heeft opgelopen. Het hof moet de vraag beantwoorden of het ongeval is te wijten aan de
schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.1.
Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en de schuldvorm roekeloosheid
Vooropgesteld wordt, dat het bij de vraag of de verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gehad volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat 'roekeloosheid' in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder 'roekeloos' – in de betekenis van 'onberaden' – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in artikel 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.
3.2.
Concrete feiten en omstandigheden
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de hierboven
weergegeven bewijsmiddelen, stelt het hof – grotendeels in navolging van de rechtbank – het volgende vast.
De verdachte reed met zijn auto op de Leeuwstraat in de richting van de rotonde met de Hoge Randweg. Kort voor de rotonde maakte de verdachte een inhaalmanoeuvre. De verdachte is van de eigen weghelft op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer gereden en heeft, zo blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 2] , een auto ingehaald. Vervolgens is de verdachte, nog steeds rijdende op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer, zonder stuurcorrectie in een rechtdoorgaande lijn de rotonde opgereden zonder vaart te minderen. Op de rotonde raakte de door de verdachte bestuurde auto de verhoogde betonrand en kwam hij in botsing met een in groenberm geplaatst bord. De verdachte is uiteindelijk aan de overzijde van de rotonde met zijn auto frontaal gebotst op de auto van het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer stond op haar rijstrook stil in afwachting van het moment dat zij de rotonde op kon rijden.
Op grond van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld hoe hard de verdachte reed toen hij de rotonde in een rechte lijn opreed. De getuige [getuige 1] heeft het over een ‘hoge snelheid’ en uit de verklaring van de getuige [getuige 2] zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte mogelijk harder dan 50-60 kilometer per uur reed. De verdachte reed met een dusdanig hoge snelheid, dat zijn auto met de wielen van de grond kwam toen hij rechtdoor over de rotonde schoot. Het uitblijven van een stuurcorrectie en het niet verminderen van vaart, zoals uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kan worden afgeleid, maakt het voldoende aannemelijk dat de verdachte in elk geval zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie dat hij een rotonde naderde en opreed.
De verdachte heeft verklaard dat hij vermoedt dat hij in slaap is gevallen. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar een consultbrief van de arts die de verdachte op de dag van het ongeval heeft gezien, waarin is vermeld ‘auto-ongeval met black-out (vermoedelijk in slaap gevallen)’. Uit de brief noch uit enig andere bron blijkt dat het om een op medisch onderzoek gebaseerde diagnose betreft. De verdachte heeft hierover evenmin uitsluitsel kunnen geven. Dat er daadwerkelijk een black-out – ‘vermoedelijk in slaap gevallen’ – bij de verdachte is vastgesteld is dus niet gebleken. Het hof acht het met de rechtbank onder deze omstandigheden veel waarschijnlijker dat de informatie ‘auto-ongeval met black-out (vermoedelijk in slaap gevallen)’ van de verdachte zelf afkomstig is. De consultbrief is daarom onvoldoende om aannemelijk te achten dat de verdachte inderdaad in slaap is gevallen. Ook het feit dat de verdachte volgens de getuige [getuige 2] zo’n
20 meter vóór de rotonde een andere auto inhaalde duidt er niet op dat de verdachte op dat moment in slaap was gevallen. Naar het oordeel van het hof moet dat een bewuste inhaalmanoeuvre zijn geweest. Nadat de verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht was gekomen – en hij dus naar links moet hebben
gestuurd – is hij vervolgens immers rechtdoor de rotonde opgereden. Dat betekent dat de verdachte, na naar links te hebben gestuurd, een stuurcorrectie moet hebben gemaakt om weer rechtdoor te gaan. Dat de verdachte dat in zijn slaap heeft gedaan acht het hof volstrekt onaannemelijk. Ook is bijvoorbeeld niet gebleken, noch uit getuigenverklaringen, noch uit technisch onderzoek, dat de verdachte slingerend zou hebben gereden vóórdat hij de rotonde opreed, hetgeen wel voor de hand zou liggen als hij tijdens het rijden in slaap zou zijn gevallen.
De overige door de raadsvrouw genoemde omstandigheden (de verdachte had geen alcohol of drugs gebruikt, er is niet geremd door de verdachte, de verdachte had geen spierpijn of ander letsel) maken dat niet anders, zodat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheid, dat de verdachte in slaap is gevallen, onvoldoende aannemelijk is geworden. Het verkeersongeval is aan zijn schuld te wijten.
Dat de verklaring van de getuige [getuige 2] het enige bewijsmiddel is voor de inhaalmanoeuvre van de verdachte kort vóór het oprijden van de rotonde, betekent niet dat het inhalen niet kan worden bewezen. Het bewijsminimum dat de bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige mag berusten (artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering), geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op een enkele getuigenverklaring berusten.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de getuige [getuige 2] dat de verdachte kort vóór de rotonde een andere auto heeft ingehaald. De bijrijder van de ingehaalde auto, de getuige [getuige 1] , heeft eveneens verklaard dat het voertuig van de verdachte de auto van hem – [getuige 1] – en zijn vrouw passeerde. Ook overigens vindt de
beschrijving die de getuige [getuige 2] geeft van het rijgedrag van de verdachte en de toedracht van het ongeval voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder in de verklaringen van de getuige [getuige 1] en het slachtoffer [slachtoffer] .
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging en in navolging van de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 in verbinding met artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof dient het rijgedrag van de verdachte zoals hiervoor is
vastgesteld als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te worden aangemerkt. Het
daardoor ontstane ongeval is aan zijn schuld te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte een beginnend bestuurder was in de zin van de Wegenverkeerswet, omdat sedert de datum waarop aan de verdachte voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, te weten op [datum] , ten tijde van het ongeval, op
9 september 2018, nog geen vijf jaren waren verstreken. Het hof heeft dit aspect niet meegewogen bij de schuldvraag, zodat het verweer van de verdediging reeds op deze grond moet worden verworpen.
Ook de overige bewijsverweren van de verdediging worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft (meer subsidiair), op de gronden als nader verwoord in de pleitnota, een strafmaatverweer gevoerd. Deze gronden komen – zakelijk weergegeven – op het volgende neer. De verdachte heeft uit eigen beweging maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Hij reed na het ongeval niet meer na 23.30 uur en hij heeft therapie gevolgd bij een psycholoog om alles wat er is gebeurd beter te kunnen plaatsen en ervan te leren.
De verdachte heeft meermalen contact gehad met de familie van het slachtoffer. Hij heeft haar ook eenmaal zelf gesproken.
De verdachte heeft een blanco strafblad en heeft na het onderhavige feit geen verkeersovertredingen meer begaan. In de tussentijd heeft hij zijn motorrijbewijs gehaald, waaruit blijkt dat het CBR hem een verantwoorde bestuurder vindt.
De verdachte heeft zijn rijbewijs nodig om zijn vriendin die in [land] woont te kunnen bezoeken, om zijn opleiding in [plaats] te kunnen volgen en om zijn huidige functie van
sales medewerker bij [bedrijf] in [plaats] te kunnen vervullen.
De verdediging heeft, ingeval van een bewezenverklaring van het primaire feit, verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen en een geheel voorwaardelijke rijontzegging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt voorts, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een zeer ernstig
verkeersongeval door zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te rijden. De verdachte heeft, op een plek waar hij de weg goed kent en waarvan hij zelf aangeeft dat er
vlak vóór de rotonde geen ruimte is om een inhaalmanoeuvre uit te voeren, toch een
voertuig gepasseerd. De verdachte is daarna zonder vaart te minderen tegen het verkeer in de rotonde opgereden en heeft uiteindelijk de auto van het slachtoffer, die aan de overzijde van de rotonde stond te wachten om de rotonde op te rijden, frontaal geraakt.
Het slachtoffer heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken
ruggenwervel, meerdere gebroken ribben en een klaplong. Uit de stukken in het dossier en
de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact van deze verwondingen op het leven van het slachtoffer is geweest en nog steeds is.
Daarnaast houdt het hof evenals de rechtbank ten nadele van de verdachte ermee rekening dat hij ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder was, zodat van hem extra oplettend rijgedrag had mogen worden verwacht. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het hof hiermee geen rekening zou mogen houden, omdat de wet dit vereiste niet stelt in verband met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, vindt dit verweer geen steun in het recht. De strafrechter mag bij de bepaling van de op te leggen straf alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemen die hij daarbij van belang acht.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte constateert het hof dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 juni 2021 niet eerder ter zake enig strafbaar feit (onherroepelijk) is veroordeeld.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. De
oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden
waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof een taakstraf als na te melden op zijn plaats.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde feit en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte tevens de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het hof begrijpt dat een rijontzegging voor de verdachte lastig is, maar het verweer dat hij zijn rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen, omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak..
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 30 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maas en Leijgraaf, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten op [datum] , gedeeltelijk voorzien van doorlopend genummerde pagina’s.