Het hof overweegt het navolgende.
De man is 100% aandeelhouder van [BV 2] BV te [plaats 2] (hierna ook: [BV 2] ). Deze vennootschap houdt 50,1 % van de aandelen in Accountantskantoor [accountantskantoor] BV te [plaats 3] (hierna ook: [accountantskantoor] ). [BV 2] ontvangt een managementvergoeding en een winstdeling van [accountantskantoor] . De man ontvangt zijn salaris van [BV 2] . De man heeft de jaarverslagen 2018, 2019 en 2020 van [BV 2] overgelegd, alsmede de winst- en verliesrekening 2020 van [accountantskantoor] , zijn jaaropgaven 2017, 2018, 2019 en 2020 en onder meer de salarisstroken van december 2020 van februari 2021 en de aangifte Inkomstenbelasting 2020. De vrouw heeft bij haar hoger beroepschrift de door de man aan haar toegezonden aangifte Inkomstenbelasting 2019 overgelegd.
Het hof acht het niet reëel om voor het berekenen van de draagkracht van de man uit te gaan van de managementvergoeding aan [BV 2] , nu [BV 2] daarvan ook lasten van de vennootschap heeft voldaan, naast de salariskosten van de man. Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man uit van de jaaropgaaf 2020 van € 76.074,- minus de bijtelling van de auto (zie salarisstrook december 2020 ad € 10.747,20), derhalve een fiscaal loon van afgerond
€ 65.327,-. Weliswaar had het op de weg van de man gelegen om meer inzicht te geven in de financiële positie van [accountantskantoor] dan hij door de enkele overlegging van de winst- en verliesrekening 2020 van [accountantskantoor] heeft gedaan, maar de man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er geen sprake is van een rekeningcourant, hetgeen in zijn visie ook blijkt uit de jaarverslagen. De man heeft weliswaar geen stukken van de werkmaatschappij overgelegd, maar het hof gaat uit van de verklaring van de man dat er geen sprake is van een rekeningcourant verhouding. Het hof merkt op dat [BV 2] jaarlijks een winstdeling van [accountantskantoor] ontvangt (in 2017 van - € 8.859,-. In 2018 van € 2.467,-, in 2019 van € 5.577,- en in 2020 van € 1.507,-), maar het betreft relatief beperkte bedragen die zich niet hebben vertaald in uitkering van dividend aan de man of in een hoger salaris van de man. Ook is in [BV 2] niet gebleken van vermogensvorming of opgepotte winst.
Wat de fiscale aspecten betreft houdt het hof onder meer rekening met de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 5.880,- per jaar nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij deze premie in privé betaalt en niet is gebleken dat [BV 2] deze premie betaalt.
Het hof becijfert het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.312,- per maand en de draagkracht van de man volgens de draagkrachtformule [NBI – (0,3 x NBI + € 975,-)] op
€ 940,- per maand (zie bijlage 2) .
Uit de door de man hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat de man in de formule rekening heeft gehouden met bijzondere kosten. Het hof houdt geen rekening met de opgevoerde premie compagnonsverzekering van € 22,- per maand nu niet is gesteld of gebleken dat de man deze premie in privé betaalt en deze premie niet prevaleert boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen. Het hof houdt evenmin rekening met een bedrag van € 14,- per maand ter zake sparen voor de kinderen, nu van sparen voor de kinderen niet is gebleken en ook bij deze post de onderhoudsverplichting prevaleert.