5.18.De draagkracht van de man en de vrouw, zoals hiervoor berekend, is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking wordt gemaakt.
- de periode van 21 november 2019 tot 1 april 2020
In deze periode is de draagkracht van de vrouw € 106,- per maand en van de man € 715,- per maand. De behoefte van [minderjarige 1] van € 631,- per maand wordt over de man en de vrouw verdeeld naar rato van draagkracht. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
- het aandeel van de man bedraagt: € 715,- / € 821,- x € 631,- = € 550,- per maand;
- het aandeel van de vrouw bedraagt: € 106,- / € 821,- x € 631,- = € 81,- per maand.
- de periode van 1 april 2020 tot 1 oktober 2020
In deze periode bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] € 647,- per maand en de draagkracht van de vrouw en de man respectievelijk € 144,- per maand en € 715,- per maand. De draagkrachtvergelijking leidt ertoe dat:
- het aandeel van de man bedraagt: € 715,- / € 859,- x € 647,- = € 539,- per maand;
- het aandeel van de vrouw bedraagt: € 144,- / € 859,- x € 647,- = € 108,- per maand.
- met ingang van 1 oktober 2020
Met ingang van 1 oktober 2020 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] afgerond € 647,- per maand en de draagkracht van de vrouw en de man respectievelijk € 144,- per maand en € 872,- per maand. De draagkrachtvergelijking leidt ertoe dat:
- het aandeel van de man bedraagt: € 872,- / € 1.016,- x € 647,- = € 555,- per maand;
- het aandeel van de vrouw bedraagt: € 144,- / € 1.016,- x € 647,- = € 92,- per maand.