ECLI:NL:GHSHE:2021:2632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.516_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging over minderjarige kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezag over hun drie minderjarige kinderen is beëindigd. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.M.S. Cremers, hebben in hun beroepschrift verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag af te wijzen. De Raad, die als verweerder optreedt, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om deze te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 juni 2021, waarbij de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdreclassering (GI) aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige kinderen, geboren in Polen, in een onveilige omgeving zijn opgegroeid en dat er bij hen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. De ouders hebben in het verleden hulpverlening ontvangen, maar zijn niet in staat gebleken om een stabiele opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaarder laten wegen dan die van de ouders en geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. De ouders hebben aangegeven dat zij werken aan hun verslavingsproblematiek, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende is om het gezag te herstellen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 augustus 2021
Zaaknummer : 200.292.516/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/364436 / FA RK 20-5444
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. H.M.S. Cremers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Polen);
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Polen);
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbeschermingen Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 maart 2021, hebben de ouders het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag over hun minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2021, heeft de raad het hof verzocht om het verzoek van de ouders af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Voor zover het hof beslist tot vernietiging van de bestreden beschikking verzoekt de raad het hof om (ambtshalve) een ondertoezichtstelling uit te spreken over de drie minderjarigen en de GI te machtigen tot een (voortzetting van) uithuisplaatsing in een 24-uurs voorziening Jeugdzorg ( [voorziening Jeugdzorg] ).
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de ouders, bijgestaan door mr. Cremers;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn
(ieder apart) voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 december 2020;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 28 mei 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de ouders overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en het toepasselijk recht
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Overeenkomstig de rechtbank zal het hof het Nederlandse recht toepassen op het verzoek, omdat tegen dat oordeel van de rechtbank geen grief is ingebracht.
3.2.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] , (hierna: [minderjarige 1]) geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Polen);
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Polen);
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
3.3.1.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 13 oktober 2020 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is tevens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van haar verleend voor de duur van vier weken.
3.3.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2020 is [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is tevens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van hem verleend voor de duur van vier weken.
3.3.3.
Bij beschikking van de voornoemde rechtbank van 26 oktober 2020 zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling; voor [minderjarige 1] tot 13 januari 2021 en voor [minderjarige 3] tot 19 januari 2021.
3.3.4.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sinds 3 september 2020 met toestemming van de ouders niet meer thuis. De kinderen zijn op deze dag geplaatst binnen de crisisopvang van [organisatie]. Op 4 september 2020 zijn de kinderen overgeplaatst naar de crisisopvang van [voorziening Jeugdzorg] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ouders niet meer binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen kunnen dragen. De ouders wijzen erop dat de wetgever niet heeft gekozen voor een maximale termijn voor een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing waarna “automatisch” gezagsbeëindiging dient te volgen. De toepassing hiervan vereist namelijk maatwerk en precieze termijnen zijn niet te geven. Onder verwijzing naar jurisprudentie benadrukken de ouders dat er kritisch moet worden gekeken naar alle mogelijkheden. Alleen het verstrijken van de tijd is geen grond voor gezagsbeëindiging.
Hoewel het in het geval van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] duidelijk is dat het opvoedperspectief voor de komende periode niet bij de ouders ligt, kunnen er ook in een dergelijk geval (waarbij een opvoedperspectief elders ligt) gegronde redenen zijn om toch het gezag bij de ouders te laten. Wat betreft het opvoedperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wijzen de ouders er bovendien op dat, na een plaatsing van tien maanden in [voorziening Jeugdzorg], nog steeds onduidelijkheid en onzekerheid bestaat over hoe hun opvoedperspectief er uit zal zien. Dit terwijl het doel van de gezagsbeëindiging juist was om hierover rust en duidelijkheid te creëren.
Omdat [minderjarige 1], nadat zij de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, weer thuis zal komen wonen, achten de ouders het logisch dat om die reden tot die tijd het gezag weer bij de ouders komt te liggen.
De ouders begrijpen inmiddels dat zij eerst aan hun eigen problematiek dienen te werken voordat de gezinssituatie weer stabiel genoeg is om de kinderen naar huis te laten kunnen komen. De ouders gebruiken momenteel geen alcohol en drugs meer en zijn in behandeling bij Novadic-Kentron voor hun drugsproblematiek. Uit contact met Novadic-Kentron volgt dat de ouders serieus werken aan hun drugsproblematiek. Zij zullen in september 2021 starten met de detox behandeling, gebruik maken van een ambulante behandeling en verplichte urinecontroles ondergaan. De ouders beseffen dat zij hulp en ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding van de kinderen en zij zullen dan ook meewerken aan alle vormen van hulpverlening en begeleiding die hiervoor noodzakelijk zijn.
De ouders zijn bij eerdere ambulante hulpverlening in de vorm van multisysteemtherapie (MST) wel degelijk leerbaar gebleken en de gezinssituatie verbeterde hierdoor ook enige tijd. Omdat er na de MST echter geen overbruggingszorg is geboden, is het gezin destijds weer teruggevallen in de oude patronen. Er werden destijds wel mogelijkheden gezien voor een ambulant hulpverleningstraject in het gezin zelf.
Hoewel de ouders ook begrijpen dat dit niet van de ene op de andere dag kan, menen zij dat de kinderen het perspectief moet worden geboden dat zij binnen een aanvaardbare termijn weer thuis kunnen wonen.
Tot slot verzoeken de ouders het hof subsidiair tot het gelasten van een deskundigen-onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv. Op basis van de vaste jurisprudentie van het EHRM geldt dat er slechts een gezagsbeëindiging is toegestaan wanneer zorgvuldig en frequent onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing.
3.7.
De raad heeft in het verweerschrift de grieven van de ouders gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat de raad zich niet kan verenigen met de strekking en de inhoud van het beroepschrift. De beschikking waarvan beroep is op de juiste gronden afgegeven, aldus de raad.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aanvullend aangevoerd dat, ondanks de stappen die de ouders hebben gezet, het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.
De raad heeft niet de verwachting dat de ouders in staat zijn om (samen met de GI) een bijdrage te leveren in de uitoefening van het gezag. Temeer nu de ouders veel aan hun hoofd hebben en moeite hebben om hun eigen leven op orde te houden. Daarbij komt dat de detox behandeling bij Novadic nog moet beginnen. Verder erkennen de ouders nauwelijks de problematiek van de kinderen, althans hebben zij een beperkt inzicht in de problematiek van de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders inzake een deskundigenonderzoek wijst de raad erop dat er op dit moment geen zorgvuldig onderzoek mogelijk is gelet op de problematiek (verslavingen) van de ouders. Hoewel er in het verleden is gezien dat de ouders leerbaar zijn, heeft zelfs Novadic op dit moment twijfels over de intrinsieke motivatie van de ouders wat betreft het traject bij Novadic. Bovendien zou een nader onderzoek, als dit al mogelijk is, volgens de raad meer onzekerheid voor de kinderen met zich brengen. Voor de kinderen zou dit weer een teleurstelling kunnen opleveren. De raad adviseert de GI om in te zetten op het belang van zinvol contact tussen de ouders en de kinderen.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof - kort samengevat - toegelicht dat de GI een gezagsbeëindiging in het belang van alle drie de kinderen acht en het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien :
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben in hun (jonge) leven veel meegemaakt en zijn in een onveilige omgeving opgegroeid. Uit de stukken komt bovendien naar voren dat bij alle drie de kinderen sprake is van een (lichte) verstandelijke beperking en kindeigenproblematiek. Door dit alles worden zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Sinds de kinderen op de groepen van [voorziening Jeugdzorg] verblijven laten zij een redelijk positieve ontwikkeling zien.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is aangegeven dat zij het goed doet op de groep; zij werkt aan haar doelen omdat zij weet dat zij dan beloond wordt. [minderjarige 2] is een harde werker maar komt in de problemen bij gebrek aan een dag invulling. Hij gebruikt ook thans nog (hard)drugs, alcohol en heeft zich recent nog onttrokken aan de groep. Omdat een voorwaardelijke gesloten plaatsing niet is gelukt heeft de GI een verzoek gedaan voor een gesloten plaatsing. [minderjarige 2] heeft veel duidelijkheid en structuur nodig.
[minderjarige 3] functioneert sinds februari 2021 beter op de groep; sinds mei 2021 zijn er echter meer zorgen over hem ontstaan. Hij is weggelopen van de groep, heeft een ruit ingegooid en was betrokken bij de vernieling van een auto. Hij heeft veel nabijheid van zijn omgeving en behandeling nodig voor zijn kindeigenproblematiek.
Gelet op de kindeigenproblematiek van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun belaste verleden, is het zeer in het belang van de kinderen dat zij opgroeien in een veilige en stabiele situatie die voldoet aan hun opvoedingsbehoeften. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen blijkt uit de stukken, de ouders de kinderen deze opvoedsituatie nu en in de nabije toekomst niet kunnen bieden. De ouders kampen met veel problemen en zijn druk doende met hun eigen verslavingsproblematiek. Hoewel zij de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen inmiddels (lijken te) erkennen, is gebleken dat zij niet in staat zijn om de belangen van de kinderen juist in te schatten en voorop te zetten, mede als gevolg van hun eigen (verslavings) problematiek en hun geringe beschikbaarheid als gevolg van hun werk.
In de thuissituatie is in het verleden al veel (vrijwillige maar ook gedwongen) hulpverlening ingezet. Deze heeft ondanks de inzet van de ouders en hun bereidwilligheid niet tot structurele en vooral stabiele veranderingen geleid. Ook de eerdere ondertoezichtstellingen en de uithuisplaatsingen hebben niet de noodzakelijke (positieve) wending gebracht.
Aan [minderjarige 1] bieden de ouders onvoldoende grenzen en structuur waardoor zij opnieuw zelfbepalend gedrag kan laten zien wat kan leiden tot onveilige situaties.
De ouders hebben ondanks de vele hulpverlening in het verleden [minderjarige 2] niet de stabiele en gestructureerde opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft. Dat maakt dat er een risico blijft bestaan op nieuwe escalaties tussen de vader en [minderjarige 2], waarbij niet uitgesloten is dat een van hen gewond kan raken. Ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat hij veel zelf heeft moeten regelen omdat de ouders vanwege hun werk veel afwezig waren. Dit zorgde ervoor dat [minderjarige 3] grensoverschrijdend gedrag liet zien, hij stal, dronk en blowde.
Thans wordt ook tijdens de begeleide omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen door de GI gezien dat de ouders onvoldoende aansluiten bij de kinderen.
In de setting van de leefgroepen van [voorziening Jeugdzorg] vinden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wel een opvoedsituatie die (meer) tegemoet komt aan hun ontwikkelingsbehoeften. [minderjarige 1] functioneert goed op de groep en met haar wordt bovendien gekeken op welke manier zij na haar 18e naar de ouders kan terugkeren dan wel of een andere optie meer in haar belang is.
Voor [minderjarige 2] is een gesloten machtiging aangevraagd omdat hij zich ook op de leefgroep blijft onttrekken aan het gezag en er meer structuur nodig is; voor hem wordt gedacht aan plaatsing op een zorgboerderij. Voor [minderjarige 3] is gebleken dat de situatie op de leefgroep niet voldoende biedt en voor hem wordt een plek met meer nabijheid (bijvoorbeeld een gezinshuis) noodzakelijk geacht; ook omdat hij behandeld dient te worden voor zijn problematiek.
Evident is dat het voor ieder van de kinderen noodzakelijk is om hen veiligheid en rust te bieden, zodat zij verder kunnen werken aan hun eigen (veilige) ontwikkeling.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de aanvaardbare termijn, de periode van onzekerheid over waar zij verder zullen opgroeien, zonder verdergaande ernstige schade op te lopen voor hun ontwikkeling, ruimschoots is verstreken. Weliswaar menen de ouders dat zij desalniettemin het gezag kunnen behouden omdat ze, kort gezegd, op dit moment accepteren dat de kinderen niet thuis kunnen wonen. Echter, voldoende gebleken is dat de ouders niet in staat zijn de belangen van de kinderen juist in te schatten, voorop te stellen en daarmee de juiste gezagsbeslissingen te nemen. De kinderen zijn dan ook gebaat met duidelijkheid en met een GI die als voogd in het belang van de kinderen de juiste beslissingen voor hen kan nemen.
3.9.4.
Het hof begrijpt dat de ouders door middel van een deskundigenonderzoek nog een kans willen krijgen om te laten zien dat zij met de juiste hulp wel in staat zijn beslissingen over de kinderen. Met de raad is het hof van oordeel dat een dergelijk onderzoek op dit moment nog niet kan worden gestart, omdat de ouders kampen met ernstige verslavingsproblematiek en binnenkort zullen starten met hun verslavingsbehandeling, te beginnen met een detox behandeling.
Wat ook uit eventuele verdere onderzoeken (naar hun opvoedvaardigheden dan wel intellectuele capaciteiten) zou mogen blijken
,vast staat dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en in zoverre een onderzoek niet meer ter zake dienend is.
3.9.5.
Het hof is na afweging van de belangen van de kinderen en die van de ouders van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van de kinderen bij duidelijkheid over voortzetting van de bestaande opvoedsituatie zwaarder weegt dan het belang van de ouders.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.J.F. Manders en is op 26 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.