[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben in hun (jonge) leven veel meegemaakt en zijn in een onveilige omgeving opgegroeid. Uit de stukken komt bovendien naar voren dat bij alle drie de kinderen sprake is van een (lichte) verstandelijke beperking en kindeigenproblematiek. Door dit alles worden zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Sinds de kinderen op de groepen van [voorziening Jeugdzorg] verblijven laten zij een redelijk positieve ontwikkeling zien.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is aangegeven dat zij het goed doet op de groep; zij werkt aan haar doelen omdat zij weet dat zij dan beloond wordt. [minderjarige 2] is een harde werker maar komt in de problemen bij gebrek aan een dag invulling. Hij gebruikt ook thans nog (hard)drugs, alcohol en heeft zich recent nog onttrokken aan de groep. Omdat een voorwaardelijke gesloten plaatsing niet is gelukt heeft de GI een verzoek gedaan voor een gesloten plaatsing. [minderjarige 2] heeft veel duidelijkheid en structuur nodig.
[minderjarige 3] functioneert sinds februari 2021 beter op de groep; sinds mei 2021 zijn er echter meer zorgen over hem ontstaan. Hij is weggelopen van de groep, heeft een ruit ingegooid en was betrokken bij de vernieling van een auto. Hij heeft veel nabijheid van zijn omgeving en behandeling nodig voor zijn kindeigenproblematiek.
Gelet op de kindeigenproblematiek van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun belaste verleden, is het zeer in het belang van de kinderen dat zij opgroeien in een veilige en stabiele situatie die voldoet aan hun opvoedingsbehoeften. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen blijkt uit de stukken, de ouders de kinderen deze opvoedsituatie nu en in de nabije toekomst niet kunnen bieden. De ouders kampen met veel problemen en zijn druk doende met hun eigen verslavingsproblematiek. Hoewel zij de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen inmiddels (lijken te) erkennen, is gebleken dat zij niet in staat zijn om de belangen van de kinderen juist in te schatten en voorop te zetten, mede als gevolg van hun eigen (verslavings) problematiek en hun geringe beschikbaarheid als gevolg van hun werk.
In de thuissituatie is in het verleden al veel (vrijwillige maar ook gedwongen) hulpverlening ingezet. Deze heeft ondanks de inzet van de ouders en hun bereidwilligheid niet tot structurele en vooral stabiele veranderingen geleid. Ook de eerdere ondertoezichtstellingen en de uithuisplaatsingen hebben niet de noodzakelijke (positieve) wending gebracht.
Aan [minderjarige 1] bieden de ouders onvoldoende grenzen en structuur waardoor zij opnieuw zelfbepalend gedrag kan laten zien wat kan leiden tot onveilige situaties.
De ouders hebben ondanks de vele hulpverlening in het verleden [minderjarige 2] niet de stabiele en gestructureerde opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft. Dat maakt dat er een risico blijft bestaan op nieuwe escalaties tussen de vader en [minderjarige 2], waarbij niet uitgesloten is dat een van hen gewond kan raken. Ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat hij veel zelf heeft moeten regelen omdat de ouders vanwege hun werk veel afwezig waren. Dit zorgde ervoor dat [minderjarige 3] grensoverschrijdend gedrag liet zien, hij stal, dronk en blowde.
Thans wordt ook tijdens de begeleide omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen door de GI gezien dat de ouders onvoldoende aansluiten bij de kinderen.
In de setting van de leefgroepen van [voorziening Jeugdzorg] vinden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wel een opvoedsituatie die (meer) tegemoet komt aan hun ontwikkelingsbehoeften. [minderjarige 1] functioneert goed op de groep en met haar wordt bovendien gekeken op welke manier zij na haar 18e naar de ouders kan terugkeren dan wel of een andere optie meer in haar belang is.
Voor [minderjarige 2] is een gesloten machtiging aangevraagd omdat hij zich ook op de leefgroep blijft onttrekken aan het gezag en er meer structuur nodig is; voor hem wordt gedacht aan plaatsing op een zorgboerderij. Voor [minderjarige 3] is gebleken dat de situatie op de leefgroep niet voldoende biedt en voor hem wordt een plek met meer nabijheid (bijvoorbeeld een gezinshuis) noodzakelijk geacht; ook omdat hij behandeld dient te worden voor zijn problematiek.
Evident is dat het voor ieder van de kinderen noodzakelijk is om hen veiligheid en rust te bieden, zodat zij verder kunnen werken aan hun eigen (veilige) ontwikkeling.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de aanvaardbare termijn, de periode van onzekerheid over waar zij verder zullen opgroeien, zonder verdergaande ernstige schade op te lopen voor hun ontwikkeling, ruimschoots is verstreken. Weliswaar menen de ouders dat zij desalniettemin het gezag kunnen behouden omdat ze, kort gezegd, op dit moment accepteren dat de kinderen niet thuis kunnen wonen. Echter, voldoende gebleken is dat de ouders niet in staat zijn de belangen van de kinderen juist in te schatten, voorop te stellen en daarmee de juiste gezagsbeslissingen te nemen. De kinderen zijn dan ook gebaat met duidelijkheid en met een GI die als voogd in het belang van de kinderen de juiste beslissingen voor hen kan nemen.