6.5.2.Het hof is van oordeel dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat er zich daadwerkelijk een ongeval heeft voorgedaan zoals hiervoor omschreven. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.5.2.1. Achmea heeft als productie 6 bij inleidende dagvaarding het rapport toedrachtonderzoek van de heer [toedrachtonderzoeker] , toedrachtonderzoeker ACO, van 31 maart 2017 (hierna: het rapport) overgelegd. Uit het rapport blijkt dat sporen zijn veilig gesteld van zowel de auto van [appellant] als van het rechter voorscherm van de huurauto. Verder zijn er sporen veilig gesteld die werden aangetroffen op de vangrail op de plek waar volgens [appellant] en [bestuurder personenauto 2] de aanrijding heeft plaatsgevonden. Deze sporen zijn voor onderzoek naar [onderzoek] Onderzoek gestuurd. De heer [onderzoeker] van [onderzoek] Onderzoek heeft de sporen onderzocht en komt tot de volgende bevindingen:
- Uit de optische analyse blijkt dat sporen aanwezig zijn van wederzijds contact tussen de [personenauto 1] en de huurauto. Er is overdracht van rode lak (hof: de huurauto had een rode kleur) en ook van de grijs metallic autolak van de auto van [appellant] .
- De sporen die op de vangrails zijn veilig gesteld laten grijs metallic autolak zien. Deze autolak is teveel verpulverd om hier een optisch vergelijk met de autolak van de [personenauto 1] (de auto van [appellant] ) te kunnen doorvoeren. De grootte en kleur van de metallic partikels, de toevoeging in de metallic autolak, zijn echter gelijk aan de autolak van de [personenauto 1] . Het lijkt er daarom op dat de [personenauto 1] wel op die locatie met de vangrail in contact is gekomen.
- Uit het optisch microscopisch onderzoek is gebleken dat er wederzijds contact tussen de huurauto en de [personenauto 1] en tussen de [personenauto 1] en de vangrail is geweest.
6.5.2.2. Ondank deze uitkomsten van het sporenonderzoek meent Achmea dat er sprake moet zijn geweest van een in scene gezet ongeval, en daarmee van fraude. Zij wijst daarbij als eerste naar het gegeven, dat uit het uitlezen van het track-&-trace-systeem van de huurauto blijkt dat de huurauto op het op het voorblad van het aanrijdingsformulier vermelde tijdstip, 22.45 uur, niet op de aangegeven plaats van de aanrijding is geweest. Tussen 13 januari 2017 te 19.51.19 uur en 23.58.56 uur stond de huurauto met uitgeschakelde motor stil op de [adres 1] te Venray . Nadat [appellant] en [bestuurder personenauto 2] met dit gegeven werden geconfronteerd, hebben zij het tijdstip van het ongeval aangepast. [appellant] heeft pas op 8 maart 2017 zijn exemplaar van het aanrijdingsformulier naar Achmea toegezonden. Toen bleek dat hij op de achterzijde van dat formulier het tijdstip van de aanrijding had veranderd (de aanrijding zou “rond 24.00 uur” zijn gebeurd, aldus nog steeds Achmea.
6.5.2.3. [appellant] heeft aangevoerd dat [bestuurder personenauto 2] en hij zich bij het invullen van het voorblad van het aanrijdingsformulier in het tijdstip van de aanrijding hebben vergist. De aanrijding vond later, tussen 24.00 en 01.00 uur plaats die nacht. Hij heeft dat ook meteen tegen de heer [toedrachtonderzoeker] gezegd toen die het interview kwam afnemen. Toen hij de nacht na het ongeval thuiskwam, heeft hij ook meteen contact opgenomen met [bestuurder personenauto 2] om te zeggen dat het op het formulier vermelde tijdstip niet klopte.
6.5.2.4. Het hof oordeelt als volgt.
a. Achmea’s stelling dat [appellant] en [bestuurder personenauto 2] pas nadat zij werden geconfronteerd met de uitgelezen gegevens van het track&trace-systeem het tijdstip van het ongeval hebben gewijzigd, wordt weersproken door zowel de inhoud van de verklaring van [appellant] als die van [bestuurder personenauto 2] tijdens hun interviews met de heer [toedrachtonderzoeker] . [bestuurder personenauto 2] (zie productie 10 bij conclusie van dupliek in reconventie) verklaart tijdens dat op
13 februari 2017afgenomen interview onder meer:
“(…) De aanrijding heeft rond 23.45 uur plaatsgevonden. Op het schadeformulier staat 22.45 uur, maar dat klopt niet. Ik ben door de tegenpartij gebeld dat het tijdstip niet klopte. We hebben afgesproken om dit niet meer te wijzigen. Ik heb er nog over nagedacht maar de aanrijding moet zelfs nog wat later hebben plaats gevonden, ik denk dat het tussen 0.00 uur en 0.30 uur is geweest (…)”
[appellant] heeft tijdens het op
17 februari 2017afgenomen interview onder andere het volgende verklaard:
“(…) De aanrijding heeft rond 0.00 uur plaats gevonden. Op het schadeformulier staat 22.45 uur, maar dat klopt niet. Ik had de tegenpartij geattendeerd (en niet afgesproken) dat de vermelde tijdstip niet klopte en ik heb dit op de achterkant van het schadeformulier vermeld. Ik was rond 1 uur thuis dus de aanrijding moet wel tussen 0.00 en 1.00 uur hebben plaatsgevonden en niet rond kwart voor elf. Dat tijdstip (het hof begrijpt: 22.45 uur) is door de tegenpartij ingevuld (… )”
Tijdens de zitting bij het hof heeft de fraudecoördinator van Achmea desgevraagd verklaard dat de aankondiging van de interviews aan [appellant] en [bestuurder personenauto 2] “neutraal” is gebeurd, dat wil zeggen zonder dat meegedeeld werd dat het interview vanwege een mogelijke fraudeverdenking zou plaatsvinden. Dat [bestuurder personenauto 2] en/of [appellant] hun verklaringen vanwege een fraudeverdenking zouden hebben aangepast, ligt in die situatie niet voor de hand en blijkt verder uit niets.
b. Zowel [bestuurder personenauto 2] als [appellant] hebben verklaard, [appellant] heeft dit tijdens de zitting van het hof nog eens herhaald, dat men elkaar niet kende en dat men elkaar voor het ongeval nog nooit had ontmoet. Het hof stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat dit niet waar is. Ook dit gegeven maakt dat zonder verdere gegevens, die ontbreken, het niet voor de hand ligt dat [appellant] en [bestuurder personenauto 2] een ongeval in scene hebben gezet. De enscenering van een ongeval veronderstelt immers voorafgaande onderlinge afstemming. Dat veronderstelt tevens dat voorafgaand onderling contact heeft plaatsgevonden om tot de enscenering van het ongeval te komen. Door Achmea is niet gesteld dat tussen [appellant] en [bestuurder personenauto 2] contact is geweest over de enscenering van een ongeval, terwijl daarvan ook overigens niet is gebleken. Het hof verwerpt daarom het betoog van Achmea dat het ongeval door [appellant] en [bestuurder personenauto 2] is geënsceneerd.
c. Het hof stelt verder vast dat uit de schriftelijke weergave van de beide interviews blijkt dat zowel [bestuurder personenauto 2] als [appellant] zelf verklaren over het foutief zijn van het ingevulde tijdstip van 22.45 uur. Uit die weergave blijkt niet dat [bestuurder personenauto 2] en [appellant] op het moment dat zij dit verklaarden al wisten dat uit het track&trace-systeem zou blijken dat dit tijdstip niet kon kloppen. Uit de weergave blijkt niet dat de interviewer hen voorafgaand aan de vraagstelling met die track&trace-gegevens heeft geconfronteerd. Daar komt bij dat [appellant] heeft verklaard dat hij dezelfde nacht na thuiskomst [bestuurder personenauto 2] heeft gebeld met de mededeling dat het door [bestuurder personenauto 2] (en dus niet door [appellant] als verzekerde) ingevulde tijdstip niet klopte. Dat zij in die nacht van het ongeval al wisten van de (van het ingevulde tijdstip afwijkende) gegevens van het track&trace-systeem is eveneens gesteld noch gebleken.
Al met al is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] het tijdstip van de aanrijding heeft gewijzigd nadat hij bekend werd met de track&trace-gegevens over de verblijfplaats van de huurauto om 22.45 uur. Het hof neemt daarom aan dat er inderdaad sprake is geweest van een kennelijk bij vergissing door [bestuurder personenauto 2] verkeerd ingevuld tijdstip.
d. Achmea heeft verder nog gesteld dat [bestuurder personenauto 2] op 13 januari 2017 tussen 19.20 uur en 19.30 uur met de huurauto op de [adres 2] te Venray is geweest. Op dit adres is het bedrijf [autobedrijf] gevestigd. [appellant] heeft zijn auto’s bij [autobedrijf] in onderhoud.
[bestuurder personenauto 2] heeft volgens Achmea niet de waarheid gesproken toen hij verklaarde dat hij niet op het terrein van [autobedrijf] is geweest en dat hij dat bedrijf niet kende.
Het hof is van oordeel dat uit niets blijkt dat [appellant] die avond bij [autobedrijf] zou zijn geweest en dat hij [bestuurder personenauto 2] daar zou hebben getroffen. Alleen al deze vaststelling maakt dat niet relevant is of [bestuurder personenauto 2] al dan niet de waarheid spreekt over het aanwezig zijn geweest op het terrein van [autobedrijf] op de avond van 13 januari 2017. In dit verband merkt het hof (ten overvloede) nog op dat tijdens het toedrachtonderzoek kennelijk geen aanleiding werd gezien om een medewerker van [autobedrijf] op dit punt vragen te stellen.
Als het de bedoeling mocht zijn geweest van Achmea om te suggereren dat [appellant] en [bestuurder personenauto 2] die bewuste avond op het terrein van [autobedrijf] bijeen zijn geweest om het ongeval te ensceneren, dan is het bij een suggestie zonder feitelijke onderbouwing gebleven.
e. Achmea heeft ook nog gesteld dat uit de track&trace-gegevens blijkt dat de huurauto niet heeft stilgestaan op de door [appellant] aangegeven plaats van de aanrijding. Dit, terwijl [bestuurder personenauto 2] heeft verklaard dat hij de motor van de huurauto tijdens het invullen van het schadeformulier heeft afgezet. Als hij dat daadwerkelijk had gedaan, dan had het systeem geregistreerd dat de rit, die ongeveer om 23.58 uur begon, op dat moment werd beëindigd. Het systeem heeft echter geen einde rit geregistreerd ongeveer 10 minuten nadat [bestuurder personenauto 2] om 23.58 uur met de huurauto is gaan rijden. Ook dit wijst erop, aldus Achmea, dat er geen echt ongeval heeft plaats gevonden.
[appellant] heeft aangevoerd dat als [bestuurder personenauto 2] de motor heeft afgezet maar de sleutel in het contact en op contact heeft laten staan, het track&trace-systeem geen “einde rit” zal registreren. De fraudecoördinator van Achmea verklaarde desgevraagd ter zitting van het hof dat zij niet wist of de registratie van een lopende rit in het track&trace-systeem “doorloopt” als de motor van het voertuig weliswaar wordt afgezet, maar de sleutel in het contact wordt gelaten en “op contact” blijft staan. Naar het oordeel van het hof heeft Achmea zowel in de processtukken als ter zitting van het hof de lezing van [appellant] over de werking van het track&trace-systeem onvoldoende weersproken. Het hof gaat daarom van die lezing van [appellant] uit.
f. Uit de door Achmea overgelegde gegevens uit het track&trace-systeem blijkt dat de huurauto op 13 januari 2017 om 23.58.56 uur aan een rit is begonnen vanaf de [adres 1] te Venray. Het einde van de rit was om 00.49.08 uur te Geldrop. De rit heeft dus 50 minuten en 12 seconden geduurd. [appellant] heeft onweersproken aangevoerd dat uit de ANWB-routeplanner blijkt dat voor die rit een reisduur geeft van 42 minuten (bij maximale toegestane snelheid). De geregistreerde rit heeft dus 8 minuten en 12 seconden langer dan de reisduur volgens de ANWB-routeplanner geduurd.
Tijdens de zitting heeft het hof de route die [appellant] en [bestuurder personenauto 2] gereden zouden hebben samen met partijen bekeken en besproken aan de hand van Google Maps. Vastgesteld werd dat de route die zij stellen te hebben gereden voert langs de plaats van het ongeval op de N270, Deurnesestraat ter hoogte van de kruising met de A73. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat, gelet op de relatief geringe afstand van de [adres 1] te Venray naar de kruising van de Deurneseweg met de A73, het niet uitgesloten is om die afstand in korte tijd te overbruggen. Er resteert dan naar het oordeel van het hof genoeg tijd voor [bestuurder personenauto 2] om en het aanrijdingsformulier in te vullen (waarbij, zoals [appellant] ter zitting van het hof onweersproken heeft aangevoerd, de naams- en adresgegevens van [appellant] al waren ingevuld op advies van zijn assurantietussenpersoon) en de rit naar Geldrop te voltooien binnen de hiervoor genoemde 50 minuten en 12 seconden. Dit te meer ook, zoals [appellant] ook heeft aangevoerd, gezien het tijdstip van de rit, dat aannemelijk maakt dat er niet al teveel verkeer op de weg zal zijn geweest.
g. Achmea heeft verder aangevoerd dat [bestuurder personenauto 2] tijdens het interview met [toedrachtonderzoeker] heeft verklaard dat hij om 23.58 uur logischerwijs de kortste route richting Geldrop nam. De door [appellant] gestelde locatie van de aanrijding ligt echter niet op die kortste route.
Het hof constateert het volgende.
De letterlijke weergave van het interview (productie 10 conclusie van dupliek in reconventie) luidt op dit punt als volgt:
“(…) Vervolgens werd op 14 januari 2017 om 08.55 vastgelegd dat u op dat moment op de Deurneseweg richting Deurne reed.
V: Kunt u mij tonen hoe u vanaf de [adres 1] in Venray naar Deurne bent gereden?
A: Ik kan me dat niet zo goed meer herinneren. Het meest logische zou zijn dat ik de kortste weg richting Deurne genomen zou hebben (…)”
Uit het antwoord van [bestuurder personenauto 2] blijkt dat hij het niet meer precies weet hoe hij die nacht is gereden. Bovendien vraagt de interviewer niet naar de route van Venray naar Geldrop, maar naar de route naar Deurne. Verder is van belang dat de aanrijding ook op genoemde Deurneseweg heeft plaats gevonden. Tenslotte overweegt het hof dat, zoals hiervoor al vermeld, tijdens de zitting de door [bestuurder personenauto 2] en [appellant] gereden routes op het scherm van de computer samen met partijen zijn bekeken. Desgevraagd antwoordde [appellant] dat hij zelf ook via de N270 naar zijn eindadres in Venray is gereden, omdat dat sneller is dan binnendoor te rijden. Het hof heeft vastgesteld dat het adres waar vandaan [bestuurder personenauto 2] om 23.58 uur is vertrokken, ook vlakbij de N270, de grote doorgaande weg richting Deurne, en vlakbij de kruising met de A73 ligt. Anders dan Achmea stelt, is het daarom zonder meer voorstelbaar dat ook [bestuurder personenauto 2] ervoor heeft gekozen de snelste route naar de N270 te nemen (en die voerde langs de kruising met de A73/de plaats van het ongeval) in plaats van binnendoor door Venray naar de N270 te rijden.
h. De conclusie is dat vast is komen te staan dat het ongeval zich heeft voorgedaan zoals door [appellant] is omschreven. De door Achmea aangevoerde argumenten ter onderbouwing van de door haar gestelde/gesuggereerde verzekeringsfraude zijn niet overtuigend en de aan die verdenking ten grondslag gelegde veronderstellingen zijn niet komen vast te staan, althans onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor het opdragen van nadere bewijslevering door Achmea ziet het hof geen grond. Achmea heeft ook geen bewijsaanbod gedaan.
i. Nu van fraude en dus van handelen in strijd met de verzekeringsovereenkomst of van een onrechtmatige daad van [appellant] geen sprake is, maakt [appellant] terecht onder de autoverzekering aanspraak op uitkering van de door hem geleden schade. Ook dient Achmea over te gaan tot verwijdering van de persoonsgegevens en de inschrijving van [appellant] in het Externe Verwijzingsregister. Achmea kan, gelet op het voorgaande, geen aanspraak maken op betaling van de onderzoekskosten en van buitengerechtelijke kosten.