Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
11.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 25 augustus 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2020;
- het proces-verbaal voortzetting getuigenverhoor van 16 november 2020;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] van 10 december 2020 met producties 43 tot en met 48;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellanten] van 12 januari 2021.
12.De verdere beoordeling
- Deze zaak gaat over de vraag of [appellanten] bij hun optreden als leden van de Raad van Toezicht van [geïntimeerde] zodanig verwijtbaar gehandeld hebben dat zij persoonlijk aansprakelijk gehouden moeten worden voor schade. Bij de beoordeling van de wijze waarop zij hun taak hebben vervuld, moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval.
- Vast staat dat [appellant 2] bestuurdershandelingen en handelingen als algemeen directeur heeft verricht in de periode aug/sep/okt 2010. Dat is in strijd met art. 6 lid 7 Statuten [geïntimeerde] , met art. 6.1. onder 1 van het Uitvoeringsbesluit Wet toelating Zorginstellingen en met art. 4.4. onder 4 van de Zorgbrede Governance Code 2010.
- Met inachtneming van de omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat er desondanks geen sprake is van ernstig verwijtbaar onbehoorlijke taakvervulling door [appellanten] .
- De besluiten van de Raad van Toezicht van 5 augustus 2010 en 7 september 2010 zijn (rechts)geldige besluiten.
- Dat betekent dat [appellanten] op grond van het besluit van de Raad van Toezicht van 7 september 2010 aanspraak konden maken op een vergoeding van € 135,00 per uur voor de extra werkzaamheden, die zij hebben verricht in verband met de bestuurscrisis. Daarbij gaat het dan om werkzaamheden die uitgaan boven wat in redelijkheid van een toezichthouder, ook in een crisissituatie, mag worden verwacht.
- Ook ter zake van de door [appellant 2] verrichte bestuurderswerkzaamheden kan aanspraak gemaakt worden op een vergoeding van € 135,00 per uur.
- Omdat [geïntimeerde] de door [appellanten] gedeclareerde en door [geïntimeerde] indertijd uitbetaalde bedragen in deze procedure uit hoofde van onverschuldigde betaling terugvordert, rust op haar de last te bewijzen welk deel van die gedeclareerde werkzaamheden betrekking heeft op reguliere toezichthoudende werkzaamheden (die ook in een crisissituatie van een toezichthouder mogen worden verwacht) en derhalve onverschuldigd is betaald.
- Bij de verdere beoordeling geldt dat niet te snel moet worden aangenomen dat er sprake is van extra toezichtwerkzaamheden (die voor additionele vergoeding in aanmerking komen), omdat er sprake is van een norminzet als toezichthouder die gebaseerd is op een langjarig gemiddelde (wat
- [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld te bewijzen welke delen van de uitbetaalde declaraties van [appellanten] betrekking hadden op toezichthoudende werkzaamheden die in redelijkheid - ook in een crisissituatie - van een toezichthouder mogen worden verwacht en die daarom niet voor additionele vergoeding (dat wil zeggen bovenop de forfaitaire bedragen) in aanmerking komen.
op voorhandde verklaringen van de aan beide zijden gehoorde getuigen uit te sluiten bij de beoordeling van de vraag of het bewijs al dan niet is geleverd door [geïntimeerde] . Dat sommige getuigen ten aanzien van bepaalde categorieën gedeclareerde werkzaamheden niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren wat die werkzaamheden in het concrete geval precies hebben ingehouden (bijvoorbeeld omdat een getuige bij de betreffende vergadering waarvoor uren zijn gedeclareerd niet in persoon aanwezig is geweest), maakt die verklaring nog niet per definitie van onwaarde. Getuigen kunnen immers ook uit eigen wetenschap, deskundigheid en ervaring bekend zijn met de (gebruikelijke) gang van zaken rond de werkzaamheden van deze/een Raad van Toezicht. In die zin is er dan ook geen reden om bijvoorbeeld de verklaring van de getuige [getuige 1] hoe dan ook niet bij de beoordeling te betrekken.
geadviseerde(cursivering Hof) normbedragen heeft gehanteerd, betekent nog niet, aldus het hof in deze rechtsoverweging, dat het besluit tot verhoging van de beloning (in de zin van het uurtarief) maatschappelijk onaanvaardbaar of onredelijk was. Evenmin, aldus nog steeds het hof in bedoelde rechtsoverweging, betekent dit dat het besluit in strijd met het belang van [geïntimeerde] moet worden geacht.
- 5 augustus 2010 9,5 uur
- 7 september 2010 4,0 uur
welaanspraak maken op additionele vergoeding.
- € 2.295,00 (r.o. 12.4.1.)
- € 2.261,25 (r.o. 12.4.5.)
- € 1.485,00 (r.o. 12.4.6.)
- € 2.295,00 (r.o. 12.4.7.)
nietin geslaagd te bewijzen dat [appellant 2] ten onrechte de met zijn werkzaamheden gemoeide uren heeft gedeclareerd en dat er daarom sprake is van onverschuldigde betaling door [geïntimeerde] .
- € 1.957,50 (r.o. 12.5.1.)
- € 2.295,00 (r.o. 12.5.2.)
- € 1.147,50 (r.o. 12.5.3.)
- € 1.822,50(r.o. 12.5.4.)
- € 1.215,00 (r.o. 12.5.8.)
nietin is geslaagd te bewijzen dat [appellant 1] ten onrechte de met zijn extra werkzaamheden gemoeide uren heeft gedeclareerd en dat er daarom sprake is van onverschuldigde betaling door [geïntimeerde] .