ECLI:NL:GHSHE:2021:2599

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
200.294.885_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot uithuisplaatsing in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2005. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 maart 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder was van mening dat deze machtiging moest vervallen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2021 heeft het hof de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. B.H.M. Nijsten. De gecertificeerde instelling (GI) was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De minderjarige heeft de gelegenheid gekregen om zijn mening kenbaar te maken, wat hij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van het procesdossier en andere relevante stukken.

Het hof heeft vastgesteld dat de GI de verleende machtiging tot uithuisplaatsing gedurende de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden niet heeft uitgevoerd. Hierdoor is de machtiging vervallen, en heeft de moeder geen belang meer bij haar hoger beroep. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep, omdat er geen belang meer is bij de beslissing over de uithuisplaatsing.

De uitspraak van het hof is gedaan door de rechters E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-Van Drunick en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 augustus 2021
Zaaknummer : 200.294.885/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/287223 / JE RK 21-56 en C/03/287224 / JE RK 21-57
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), overleden op [datum] 2021.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 27 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (voor wat betreft zaaknummer C/03/287224 / JE RK 21-57) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] komt te vervallen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijsten.
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 15 juli 2021 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.3.2.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter de mondelinge behandeling verschenen
.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 juni 2021;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 9 juli 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is - voor zover in deze zaak van belang - op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
De vader is tijdens de procedure in hoger beroep op [datum] 2021 overleden.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 29 maart 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 29 maart 2022 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, met ingang van 1 maart 2021 tot 1 maart 2022.
3.4.
De moeder kan zich - voor wat betreft de uithuisplaatsing van [minderjarige] - met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Voor de stellingen van de moeder omtrent de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hoger beroep van de moeder is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.6.2.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs nog niet ten uitvoer is gelegd. De moeder heeft op de mondeling behandeling -desgevraagd- verklaard dat zij haar verzoek in hoger beroep handhaaft. Zij heeft het hof gevraagd om een beslissing in deze zaak te nemen.
3.6.3.
Het hof stelt vast dat de GI de door de rechtbank bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende de in artikel 1:265c lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde termijn van drie maanden niet ten uitvoer heeft gelegd. De machtiging is daardoor vervallen en kan ook niet meer door de GI ten uitvoer worden gelegd. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar hoger beroep. Het hof merkt daarbij op dat de moeder ter mondelinge behandeling dit belang ook niet heeft gesteld, noch dat dit belang anderszins is gebleken of aannemelijk is geworden.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 19 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.