In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2005. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 maart 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder was van mening dat deze machtiging moest vervallen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2021 heeft het hof de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. B.H.M. Nijsten. De gecertificeerde instelling (GI) was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De minderjarige heeft de gelegenheid gekregen om zijn mening kenbaar te maken, wat hij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van het procesdossier en andere relevante stukken.
Het hof heeft vastgesteld dat de GI de verleende machtiging tot uithuisplaatsing gedurende de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden niet heeft uitgevoerd. Hierdoor is de machtiging vervallen, en heeft de moeder geen belang meer bij haar hoger beroep. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep, omdat er geen belang meer is bij de beslissing over de uithuisplaatsing.
De uitspraak van het hof is gedaan door de rechters E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-Van Drunick en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.