ECLI:NL:GHSHE:2021:2597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
200.294.349_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en vervangende toestemming inschrijving basisschool in het kader van ouderschapsplan

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2021. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling en vervangende toestemming voor de inschrijving van haar minderjarige kind op een andere basisschool. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juli 2021, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De ouders hebben een co-ouderschapsregeling, maar de moeder stelt dat deze niet meer in het belang van het kind is, gezien de recente veranderingen in hun woon- en werksituaties. Het hof overweegt dat stabiliteit voor het kind op dit moment belangrijk is en dat er onvoldoende redenen zijn om de huidige regeling te wijzigen. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof adviseert beide ouders om hulp te zoeken bij een instantie om de communicatie te verbeteren en toekomstige zorgregelingen te bespreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 augustus 2021
Zaaknummer : 200.294.349/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/366463 / FA RK 20-6650
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.J. de Bruijn,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 17 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de in het ouderschapsplan opgenomen tweewekelijkse zorgregeling te wijzigen overeenkomstig haar voorstel;
  • te bepalen dat de ouders [minderjarige] op studiedagen, vrije schooldagen (afgezien van de schoolvakanties) en bij ziekte opvangen overeenkomstig haar voorstel;
  • de regeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen overeenkomstig haar voorstel;
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] uit te schrijven van basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] en hem als leerling in te schrijven en met ingang van het schooljaar 2021-2022 te laten starten op basisschool [basisschool 2] in [woonplaats moeder] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 7 juli 2021, heeft de vader verweer gevoerd. De advocaat van de vader heeft de (subsidiaire) verzoeken tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt. De vader heeft verzocht:
  • primair voormelde beschikking te bekrachtigen voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling en de vervangende toestemming tot inschrijving op basisschool [basisschool 2] in [woonplaats moeder] ;
  • subsidiair een kind behartiger te benoemen voor [minderjarige] zodat hij een stem heeft in zijn schoolkeuze;
  • meer subsidiair het ouderschapsplan te wijzigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen en de zorgregeling te wijzigen overeenkomstig zijn voorstel;
  • meer subsidiair in het geval het hof van oordeel is dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij de school in [plaats 1] afmaakt en de huidige co-ouderschapsregeling in stand blijft: het ouderschapsplan te wijzigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen en de zorgregeling te wijzigen overeenkomstig zijn voorstel en aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] uit te schrijven van basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] en hem als leerling in te schrijven en met ingang van het schooljaar 2021-2022 te laten starten op basisschool [basisschool 3] in [woonplaats vader] .
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. P.P.J. de Bruijn;
  • de vader, bijgestaan door mr. F.A. van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 februari 2021;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 7 juni 2021;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 15 juli 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnotitie.

3.De feiten

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. Uit de relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2012 de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag.
3.2.
De relatie en de samenlevingsovereenkomst van partijen zijn beëindigd per 2 februari 2013. Partijen hebben op 8 maart 2013 een ouderschapsplan ondertekend, dat daarna nog tweemaal deels is gewijzigd. Uit het ouderschapsplan volgt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder. [minderjarige] verblijft in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de ene week van dinsdagavond tot en met donderdagmiddag bij de vader en de andere week van dinsdagavond tot en met zondagavond (co-ouderschapsregeling). Ook de vakanties en feestdagen hebben partijen in het ouderschapsplan verdeeld.
3.3.
Na het uiteengaan van partijen is de moeder verhuisd naar [plaats 2] . De vader is in de woning in [plaats 1] blijven wonen en daarna verhuisd naar een appartement, eveneens in [plaats 1] . [minderjarige] gaat naar basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] .
3.4.
Sinds 2017 woont de moeder in [woonplaats moeder] , samen met haar man [man] , zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] en hun onlangs geboren dochtertje. De kinderen van [man] brengen de helft van de tijd in hun gezin door, de andere helft zijn zij bij hun moeder in [plaats 3] . De moeder is sinds januari 2020 werkzaam bij de [werkgever] in
[woonplaats moeder] . Daarvoor werkte zij bij het [voormalige werkgever] in [plaats 1] . De moeder werkt 32 uur per week, op maandag is zij vrij. Haar man [man] is ondernemer en hij werkt deels vanuit huis.
3.5.
De vader is in april 2021 verhuisd naar [woonplaats vader] . Hij woont samen met zijn partner [partner] en hun zoontje [zoontje] . De vader werkt bij een woningcorporatie in [plaats 4] . Hij is op woensdag vrij. Zijn partner werkt bij [bedrijf] in [woonplaats moeder] .
3.6.
Tot op heden gaat [minderjarige] naar school in [plaats 1] en wordt er uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals is beschreven in het ouderschapsplan. [minderjarige] gaat op dinsdag en donderdag naar de buitenschoolse opvang (BSO).

4.De beoordeling

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] het schooljaar 2020-2021 afmaakt op basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] . De rechtbank heeft verder het ouderschapsplan gewijzigd voor het schooljaar 2020-2021 en een beslissing genomen over de verdeling van de meivakantie en zomervakantie van dit jaar. De overige verzoeken van de moeder en de vader heeft de rechtbank afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De moeder voert aan dat de rechtbank in navolging van het advies van de raad heeft geoordeeld dat het niet in het belang is van [minderjarige] om na het schooljaar 2020-2021 nog in [plaats 1] naar school te gaan. De ouders moeten volgens de raad een keuze gaan maken voor twee primaire omgevingen ( [woonplaats moeder] of [woonplaats vader] ) en niet drie. De rechtbank heeft geoordeeld dat [minderjarige] het schooljaar moet kunnen afmaken op zijn huidige basisschool en dat partijen de komende periode kunnen en zullen moeten gaan benutten om met elkaar om de tafel te gaan teneinde te bepalen wat nu echt in het belang is van [minderjarige] . De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank aangegeven dat het goed zou zijn als de ouders hulp inschakelen van bijvoorbeeld Buro Onderscheiden, wat door de rechtbank is onderschreven. Omdat er voor de start van het nieuwe schooljaar duidelijkheid moet zijn over de school van [minderjarige] , heeft de moeder het hoger beroep alvast ingediend. Beide ouders hebben vervolgens een intakegesprek gehad bij Buro Onderscheiden. Het traject bij Buro Onderscheiden is gestopt omdat de vader alle opties open wilde houden, dus ook de optie dat [minderjarige] in [plaats 1] naar school blijft gaan. De moeder voert aan dat een wijziging van de reguliere zorgregeling in het belang is van [minderjarige] in verband met de reistijd tussen [plaats 1] en [woonplaats moeder] , zijn leeftijd en de zeer slechte onderlinge communicatie tussen de ouders. [minderjarige] is de co-ouderschapsregeling ontgroeid. Zijn sociale contacten nemen, gelet op zijn leeftijd, toe en door de verhuizing van de vader naar [woonplaats vader] krijgt [minderjarige] er een derde sociale omgeving bij. Dit is - ook volgens de raad - niet wenselijk. Daarnaast is het voor de moeder in verband met haar werk en de zorg voor haar pasgeboren dochter niet langer te doen om [minderjarige] vanuit [woonplaats moeder] naar school en speelafspraken in [plaats 1] te brengen en weer op te halen. Zij heeft de afgelopen tijd hulp gehad van familie en vrienden om [minderjarige] naar school te brengen en op te halen, maar dat is geen optie meer. In de regeling zoals de moeder die verzoekt wordt als uitgangspunt genomen dat het zwaartepunt van de verzorging van [minderjarige] bij de moeder komt en [minderjarige] dus ook in [woonplaats moeder] naar school zal gaan. Dit is het meest in het belang van [minderjarige] . Hij is bekend met de sociale omgeving, heeft er vriendjes en doet er samen met [kind 1] aan basketbal. De moeder is in dat geval ook voornemens om minder te gaan werken en er hoeft dan geen gebruik meer te worden gemaakt van de BSO. De moeder en haar man zijn dus maximaal beschikbaar voor de kinderen. De moeder voert aan dat de wijziging die zij voorstelt inhoudt dat [minderjarige] om het weekend bij de vader is, evenals elke woensdagmiddag na school tot donderdagochtend. Indien de vader daar prijs op stelt, zou [minderjarige] ook elke vrijdagmiddag na school tot 19.00 uur bij de vader kunnen doorbrengen. Een kind behartiger, zoals door de vader subsidiair is verzocht, acht de moeder niet aan de orde.
4.4.
De vader voert aan dat hij het traject bij Buro Onderscheiden zeker niet heeft getraineerd. Hij wilde op voorhand niets uitsluiten en alle opties verkennen. Het hulpverleningstraject is helaas niet gestart en door de moeder op scherp gezet door voorafgaand aan het intakegesprek hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking, terwijl de termijn voor hoger beroep nog niet was verstreken. De vader is van mening dat de huidige co-ouderschapregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Partijen hebben destijds bewust gekozen voor een co-ouderschapsregeling met wisselingen door de week. [minderjarige] heeft veel contact met beide ouders en hun gezinnen, hij doet het goed op school, sport (voetbal) plezierig in [plaats 1] en heeft daar ook veel vriendjes. Ook in [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] heeft hij vriendjes gemaakt en hij spreekt op woensdag en vrijdagmiddag met vriendjes af. De afgelopen periode heeft aangetoond dat [minderjarige] in staat is om drie sociale omgevingen te hebben. Hij zit lekker in zijn vel en ervaart geen moeilijkheden op sociaal emotioneel gebied. De vader voert verder aan dat er niet aan voorbijgegaan moet worden dat [minderjarige] een gevoelig kind is die vaak onzeker is over zijn leerprestaties op school. De huidige basisschool is een voor hem vertrouwde omgeving waar hij bijles en aandacht krijgt. Niet duidelijk is wat een wisseling van school betekent voor de leerontwikkeling van [minderjarige] . Ook wijst de vader er op dat de co-ouderschapsregeling het meest gewaarborgd is indien hij naar school blijft gaan in [plaats 1] . De vader voert verder aan dat de wijziging die de moeder voorstelt niets verandert in het reizen voor [minderjarige] omdat hij dan nog steeds van de moeder naar de vader moet reizen en andersom. De reguliere zorgregeling die de moeder voorstelt is voor de vader niet uitvoerbaar en hij zal dan ook noodgedwongen alleen nog contact met [minderjarige] in de weekenden hebben. De vader weerspreekt dat partijen slecht met elkaar communiceren. Partijen hebben mediation gevolgd en het is vanzelfsprekend dat gedurende een gerechtelijke procedure de communicatie moeizamer loopt. De vader verzoekt om het benoemen van een kind behartiger omdat [minderjarige] zich niet heeft kunnen uiten. Hij wil [minderjarige] een stem geven en wijst er op dat ook in het kader van het traject bij Buro Onderscheiden er met [minderjarige] gesproken wordt.
4.5.
De raad voert aan dat drie sociale omgevingen met het oog op de autonomie en het zelfstandig worden van [minderjarige] niet wenselijk is, ondanks dat [minderjarige] gewend is aan de huidige regeling. [minderjarige] gaat over een paar jaar naar de middelbare school en dan zal hij niet meer altijd door de ouders willen worden opgehaald en of weggebracht. Er is geen discussie over de opvoedkwaliteiten van de ouders en een raadsonderzoek kan op korte termijn niet worden uitgevoerd, gelet op de wachtlijst. De moeder heeft eerder te kennen gegeven dat haar beschikbaarheid zou wijzigen en er dus bij een wijziging van de regeling geen BSO meer nodig zou zijn, welke omstandigheid de raad adviseert mee te wegen. De raad geeft verder aan dat een wisseling in groep 6 nog mogelijk is, maar dat een wisseling in groep 7 of 8 van de basisschool niet aan te raden is.
4.6.
Het hof overweegt het volgende.
4.6.1.
Tegen de (verduidelijking van de voorwaardelijke) verzoeken van de man in hoger beroep heeft de vrouw geen bezwaar gemaakt.
4.6.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.6.3.
Het hof stelt voorop dat de vingerwijzing van de rechtbank en de raad dat het goed zou zijn als de ouders hulp zouden inschakelen van bijvoorbeeld Buro Onderscheiden door de ouders niet is benut omdat zij het niet eens konden worden wat bij Buro Onderscheiden aan de orde gesteld zou moeten worden. Gesprekken zijn derhalve niet gevoerd. Het hof betreurt het dat niet alle wensen van beide ouders onderdeel hebben gevormd van de gesprekken bij Buro Onderscheiden en beide ouders wat dat betreft open het gesprek aangegaan zijn. Het hof geeft partijen mee dat zij er ook nu nog steeds goed aan zouden doen om alsnog het traject bij Buro Onderscheiden of een andere hulpverleningsinstantie aan te gaan, teneinde de communicatie tussen hen te verbeteren voor zover nodig en om na te denken over de invulling van de zorgregeling voor de verdere toekomst, zodat zij in staat zijn om samen als ouders ook in de toekomst in te spelen op de (veranderende) behoefte van [minderjarige] .
4.6.4.
Het hof ziet in hetgeen door de moeder is aangevoerd onvoldoende reden om de huidige co-ouderschapsregeling op dit moment te wijzigen. Het hof is, anders dan de raad, niet gebleken dat een wijziging van de zorgregeling of de hoofdverblijfplaats of de school op dit moment in het belang is van [minderjarige] . De verzoeken van de moeder zullen daarom worden afgewezen. De moeder voert weliswaar aan dat [minderjarige] de co-ouderschapsregeling is ontgroeid, maar tegelijkertijd heeft zij niet weersproken dat het goed gaat met [minderjarige] , dat hij lekker in zijn vel zit, dat hij het goed doet op school en dat hij het fijn heeft in beide gezinnen. De ouders geven ook beiden aan dat [minderjarige] zowel bij de vader in [woonplaats vader] , bij de moeder in [woonplaats moeder] als op zijn basisschool in [plaats 1] vriendjes heeft (gemaakt). Het hof acht stabiliteit voor [minderjarige] op dit moment het belangrijkste en niet gebleken is dat hij de huidige situatie, waarbij hij te maken heeft met drie sociale omgevingen, als ongelukkig of ongewenst ervaart. De ouders hebben met wijziging van woonplaats/werkomgeving logistieke problemen gecreëerd en het is aan de ouders die problemen op te lossen. Ook de verzoeken van de man in hoger beroep zullen derhalve afgewezen worden.
4.6.5.
Nu partijen met elkaar in gesprek moeten over de zorgregeling en het niet duidelijk is of partijen over de meivakantie en de zomervakantie in het algemeen overeenstemming hebben bereikt zal het hof de beschikking die slechts de meivakantie en de zomervakantie 2021 betreft eveneens bekrachtigen. Het staat partijen vanzelfsprekend vrij om de door hen overeengekomen regeling ten aanzien van toekomstige mei - en zomervakanties in overleg aan te passen.
4.6.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het meer of anders in hoger beroep verzochte afwijzen..
4.7.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
10 maart 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.