ECLI:NL:GHSHE:2021:2593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.710_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar drie minderjarige kinderen. De vrouw, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat zij met de kinderen naar [plaats 1] wilde verhuizen om een nieuw leven op te bouwen, waarbij zij steun van haar sociale omgeving in die plaats zocht. De man, de vader van de kinderen, verweerde zich tegen de verhuizing en stelde dat de kinderen in hun huidige omgeving geworteld zijn en dat de verhuizing hun contact met hem zou verminderen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen en de man bij het niet verlenen van toestemming voor de verhuizing groter zijn dan het belang van de vrouw om met de kinderen te verhuizen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat er alternatieven beschikbaar waren in de huidige woonomgeving. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vrouw afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 augustus 2021
Zaaknummer: 200.289.710/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/374843 FA RK 20-3816
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A.T. van Ginderen.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 november 2020, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2021, heeft de moeder verzocht de beschikking van 10 november 2020 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vrouw aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen (naar het hof begrijpt:) naar [plaats 1] en de kinderen daar in te schrijven op school alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 april 2021, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Schoenmakers;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Ginderen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw d.d. 25 februari 2021;
  • een V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 18 juni 2021;
  • een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 18 juni 2021;
  • een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 22 juni 2021;
  • een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw d.d. 25 juni 2021.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij vonnis in kort geding van 16 september 2020 heeft de voorzieningenrechter
bepaald dat partijen in de vorm van een birdnestingsregeling voorlopig gebruik kunnen maken van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] (de woning van de man waarin partijen ten tijde van hun relatie woonden), in die zin dat de kinderen in die woning verblijven totdat in de bodemprocedure een definitieve beschikking is gegeven en de man respectievelijk de vrouw in een week op/week af regeling in die woning verblijven met de kinderen met als wisselmoment de vrijdag om 17.00 uur.
De vordering van de vrouw aan haar voorlopig vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen en hen daar op een basisschool en kinderdagverblijf in te schrijven heeft de voorzieningenrechter geweigerd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen om aan haar vervangende toestemming te verlenen met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar in te schrijven op een basisschool en [minderjarige 3] op een kinderdagverblijf.
Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling aangehouden, in afwachting van bericht van de advocaten van partijen omtrent het resultaat van de gesprekken over de contactregeling en de wijze waarop de zaak verder moet worden aangehouden. Iedere verdere beslissing behoudt de rechtbank zich voor.
3.4.
Bij beschikking van 20 april 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling en het aanvullend verzoek tot de beëindiging van de birdnestingsregeling pro forma aangehouden tot 19 oktober 2021 in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
Het aanvullend verzoek van de vrouw om voorlopig uitsluitend gebruik te maken van de woning van de man heeft de rechtbank bij die beschikking afgewezen.
Omvang van het geschil
3.5.
De vrouw kan zich met de beslissing tot afwijzing van haar verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor, kort gezegd, verhuizing met de kinderen naar [plaats 1] en inschrijving van de kinderen op een school/dagverblijf daar, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vrouw voert, kort samengevat het volgende aan.
Partijen hebben in 2010 een relatie gekregen en zijn destijds gaan samenwonen in [plaats 2] , omdat de man in die omgeving zijn bedrijf heeft. De vrouw heeft toen haar eigen woning in [plaats 1] , waar zij is geboren en getogen, verkocht. Tijdens de relatie heeft de vrouw zich gericht op het gezin. Tot juli 2020 heeft zij steeds fulltime de zorg voor de kinderen gehad. De man was voor zijn werk en hobby’s veel van huis. Er was sprake van een traditionele rolverdeling tussen partijen en een afhankelijke situatie voor de vrouw.
Nu de relatie tussen partijen is geëindigd wil de vrouw met de kinderen terugkeren naar [plaats 1] . De noodzaak voor de verhuizing is onder andere gelegen in de volgende omstandigheden. De vrouw wil een eigen leven opbouwen en loskomen van de man. Zij ervaart dat de man haar niet los kan laten. Bij het opbouwen van een eigen leven heeft zij de steun van haar sociale omgeving in [plaats 1] nodig. Zij is niet in staat om zelf in de omgeving van [woonplaats] / [plaats 2] een woning te vinden terwijl in [plaats 1] een woning voor haar en de kinderen beschikbaar is (de woning van de moeder van de vrouw, die in het buitenland verblijft). De vrouw heeft in 2015/2016, met instemming van de man, ook in die woning verbleven toen partijen tijdelijk uit elkaar waren. De vrouw heeft in [plaats 1] een parttime, flexibel dienstverband (van minimaal vier uur per week). Zij is in tegenstelling tot de man in staat om fulltime voor de kinderen te zorgen. De vrouw kan de kinderen de rust bieden die zij nodig hebben. Die rust hebben de kinderen nu niet. De man laat de zorg voor de kinderen veelvuldig en stelselmatig aan derden over, wat niet in het belang van de kinderen is.
De verhuizing is doordacht en voorbereid. In [plaats 1] is voor de vrouw een woning beschikbaar. De vrouw heeft zich georiënteerd op geschikte scholen en sportverenigingen, de familie van de vrouw woont in [plaats 1] en de kinderen hebben daar al vriendjes en vriendinnetjes. Voor de kinderen is [plaats 1] een vertrouwde en veilige omgeving.
De vrouw is bereid om met de man te overleggen over een geschikte en maximale zorgregeling, waarbij de kinderen de man zoveel als mogelijk zien. Zij is in ieder geval bereid om mee te werken aan een zorgregeling tussen de man en de kinderen gedurende meerdere lange weekenden in de maand, gedurende een dag doordeweeks en op de studiedagen van de kinderen. Daarnaast kunnen de vakanties worden gedeeld.
3.7.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
De kinderen hebben hun hele leven in de huidige omgeving van [woonplaats] gewoond, met uitzondering van de korte periode dat de oudste twee kinderen met de vrouw in [plaats 1] hebben gewoond. De kinderen gaan in de omgeving van [woonplaats] naar school. Zij zijn daar geworteld. De kinderen zijn wel bekend in [plaats 1] , maar dat is geen vertrouwde omgeving voor hen.
De omstandigheid dat de vrouw in [plaats 1] in de woning van haar moeder kan wonen en die woning direct beschikbaar is, maakt een verhuizing naar [plaats 1] niet noodzakelijk. Ook in de huidige omgeving is een woning voor de vrouw per direct beschikbaar. De man huurt een woning te [plaats 2] ( [adres 2] te [plaats 2] ), die voldoet aan de eerder door de vrouw geuite wensen (omgeving van de school, vier slaapkamers, tuin). Die woning is door de man opgeknapt en de kinderen verwachten daar te gaan wonen, nu de vrouw met de kinderen een aantal keren die woning heeft bezocht. Die woning is nog steeds beschikbaar voor de vrouw, waarbij de man ook een reëel voorstel aan de vrouw heeft gedaan voor wat betreft de huur van de woning. De vrouw heeft geen andere woning in de huidige woonomgeving gezocht en evenmin pogingen ondernomen in die regio werk te vinden.
De verhuizing is maar ten dele doordracht en voorbereid. De man is door de vrouw nagenoeg niet geïnformeerd over de beoogde school, opvang en sportverenigingen.
De door de vrouw voorgestelde contactregeling zal niet werkbaar zijn (vanwege reisafstand en ontwikkeling/levensfase van de kinderen en met name [minderjarige 1] ) en is ook geen toereikend alternatief voor de huidige contactregeling die de man met de kinderen heeft. Hij was tijdens de relatie van partijen dagelijks betrokken bij de kinderen en dit is ook zo na het uiteengaan van partijen gebleven. De man wil blijven bijdragen in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen en kan dit combineren met zijn werk. Een verhuizing van de kinderen naar [plaats 1] zal het contact tussen hem en de kinderen behoorlijk verminderen, zeker op de langere termijn. De man vreest voor aantasting van zijn band met de kinderen en voor uitholling van zijn vaderschap.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De ouders komen niet goed los van elkaar in de huidige situatie. Het is begrijpelijk dat zij zoeken naar een oplossing. Voor de standpunten van de man en de vrouw valt evenveel te zeggen. Het hof zal daarin een afweging moeten maken. Het leven van de kinderen is leidend, maar zij zouden tegen de verandering die een verhuizing meebrengt kunnen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
3.9.2.
Met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de belangen van de kinderen en de man bij het niet verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing groter zijn dan het belang van de vrouw om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen en daar een nieuw leven op te bouwen.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.9.3.
De vrouw heeft toegelicht waarom zij mede vanwege de voorgeschiedenis van partijen en haar afhankelijke positie van de man tijdens hun relatie, de wens heeft om een eigen bestaan op te bouwen in [plaats 1] .
Aannemelijk is dat, indien de vrouw in [plaats 2] blijft wonen in een woning die de man voor haar huurt, het voor de vrouw moeilijker zal zijn om los te komen van de man. In [plaats 1] ervaart zij de steun van haar sociale omgeving die zij nodig heeft. In het licht van deze omstandigheden acht het hof de wens van de vrouw om naar [plaats 1] te verhuizen begrijpelijk, maar de noodzaak om te verhuizen is daarmee nog niet gegeven.
3.9.4.
Het ligt op de weg van de vrouw om, tegenover de betwisting door de man, de noodzaak voor de verhuizing aan te tonen. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de vrouw stappen heeft ondernomen om in de omgeving van [plaats 2] een andere woning en betaald werk te vinden. Dit bevestigt zij ook en vloeit naar haar zeggen voort uit haar diepe wens om naar [plaats 1] te verhuizen en de verwachting dat het voor haar veel gemakkelijker is in [plaats 1] een nieuw leven op te bouwen met de kinderen.
Wat betreft de arbeidsmogelijkheden van de vrouw is naar voren gekomen dat zij in het verleden een administratieve opleiding heeft gevolgd en (onder andere) als receptioniste heeft gewerkt. Zij heeft thans in [plaats 1] niet een baan gezocht die aansluit bij voornoemde opleiding en werkervaring, maar de keuze gemaakt voor haar huidige baan in een schoonheidssalon in [plaats 1] vanwege het flexibel dienstverband dat zij daar heeft. Inmiddels heeft zij daarvoor een opleiding gevolgd. Niet is aangetoond dat de vrouw in de omgeving van [plaats 2] geen (flexibel) werk, al dan niet aansluitend bij haar opleiding (of een eventueel nieuw te volgen opleiding) en werkervaring, kan verkrijgen.
Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat zij niet in staat is zelf een woning te huren in de omgeving van [plaats 2] . De vrouw acht dit financieel niet haalbaar maar de (on)mogelijkheden van de vrouw om op basis van haar inkomsten zelf een woning te huren zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Over haar financiële situatie heeft zij slechts verklaard dat zij momenteel een WW-uitkering ontvangt naast de inkomsten uit haar betaalde baan en dat zij na verhuizing naar verwachting ook aanspraak zal kunnen maken op kinderalimentatie.
Voorts is in het kader van de belangenafweging van belang dat de woning te [plaats 2] aan de [adres 2] , die de man huurt, nog steeds beschikbaar is voor de vrouw en de kinderen. Ondanks dat de vrouw niet (meer) achter de keuze voor deze woning staat, biedt deze mogelijkheid aan haar wel de kans om zelfstandig te kunnen gaan wonen in de omgeving van [plaats 2] .
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen op dit moment onvoldoende is onderbouwd.
3.9.5.
Voorts moeten in de belangenafwachting worden betrokken de rechten van de man en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg én de frequentie van het contact tussen de kinderen en de man voor en na de verhuizing.
In dit kader is van belang dat tussen partijen tijdens de relatie weliswaar sprake is geweest van een traditioneel rollenpatroon, maar dat vanaf het vonnis in kort geding van 16 september 2020 sprake is van een voorlopige co-ouderschapsregeling. Partijen verschillen van mening over het verloop van deze regeling.
3.9.6.
De vrouw stelt dat de man niet in staat is doordeweeks zelf uitvoering te geven aan deze regeling vanwege zijn drukke werkzaamheden, waaronder het aansturen van zijn beursgenoteerde ondernemingen en het participeren in meerdere horecaondernemingen. De man laat de zorg voor de kinderen grotendeels aan de oppas over, die permanent in de woning is. De kinderen ervaren onvoldoende rust door het huidige verloop van de co-ouderschapsregeling, aldus de vrouw.
De man voert gemotiveerd verweer. In de week dat de kinderen bij hem zijn kan hij er ook op doordeweekse dagen voor de kinderen zijn. Hij brengt hen ’s ochtends zelf naar school en de opvang. Hij heeft thuis een kantoor en zijn bedrijf ligt op 2,5 kilometer afstand van zijn woning. Zijn bedrijf kan hij vanuit huis leiden, mede doordat hij de bedrijfsstructuur heeft gewijzigd. Hij erkent dat hij in het verleden veel voor zijn werk heeft gereisd, maar voor de toekomst zal dat niet meer zo zijn. Hij heeft hulp in huis, zodat hij zijn aandacht en tijd aan de kinderen kan besteden. Er zijn geen zorgen over de kinderen. Het gaat goed met hen op school en op de opvang.
3.9.7.
Gezien de geldende co-ouderschapsregeling en de verklaring van de man over de wijze waarop hij thans zijn werkzaamheden en de zorg voor de kinderen in de week dat zij bij hem zijn combineert, neemt het hof in het kader van de belangenafweging tot uitgangspunt dat beide partijen een aanzienlijk aandeel in de verzorging en opvoeding van de kinderen hebben. Dat de co-ouderschapsregeling de kinderen onvoldoende rust biedt, zoals de vrouw heeft aangevoerd, is in onderhavige procedure niet gebleken.
De verhuizing van de vrouw met de kinderen zou vanwege de reisafstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] een wezenlijke verandering betekenen in de verdeling van de zorgtaken tussen partijen, de continuïteit van de zorg door de man en zijn mogelijkheden om betrokken te blijven bij de dagelijkse activiteiten van de kinderen.
Gelet daarop biedt naar het oordeel van het hof de door de vrouw voorgestelde zorgregeling bij een verhuizing naar [plaats 1] aan de man onvoldoende compensatie. De frequentie van het contact tussen de man en de kinderen vermindert op basis van die voorgestelde regeling van een co-ouderschapsregeling naar een reguliere weekendregeling per veertien dagen, aangevuld met een extra contactmoment doordeweeks en op een aantal studiedagen per jaar.
Het hof merkt daarbij op dat een doordeweeks contactmoment, hoe goed de bedoelingen van de ouders ook zouden zijn, gelet op de grote afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] zeer belastend is voor de kinderen.
3.9.8.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het belang van de kinderen om in hun vertrouwde sociale leefomgeving te blijven én frequent contact met de man te behouden zwaarder moet wegen dan de wens van de vrouw om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen en daar een nieuw leven op te bouwen.
Afsluitende conclusie
3.10.
Op grond van het voorgaande slagen de grieven van de vrouw niet. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 november 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en is op 19 augustus 2021 door mr. A.M. Bossink uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.