ECLI:NL:GHSHE:2021:2590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
200.287.102_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarige in geschil tussen ouders met ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2020 aangevochten, waarin zijn verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend. De Stichting Jeugdbescherming Brabant is als gecertificeerde instelling betrokken, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2021 zijn de vader, de moeder, de GI en de raad gehoord. De vader heeft aangevoerd dat [minderjarige] bij hem moet wonen, omdat hij daar een stabiele en veilige thuissituatie kan bieden. De moeder heeft betoogd dat de strijd tussen de ouders moet stoppen en dat [minderjarige] klem zit tussen hen. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigd wordt door de voortdurende strijd tussen de ouders en dat hulpverlening nog niet van de grond is gekomen.

Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel de wens van [minderjarige] om bij de vader te wonen moet worden meegewogen, deze wens geen doorslaggevende betekenis kan hebben gezien het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is om zijn hoofdverblijf bij de moeder voort te zetten, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vader's verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op een middelbare school is eveneens afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 augustus 2021
Zaaknummer: 200.287.102/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/373498 FA RK 20-3128
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Kotterman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
zonder advocaat.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 december 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zijn verzoeken om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op een middelbare school in [plaats] , toe te wijzen.
2.2.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kotterman;
  • de moeder;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof verzocht om [minderjarige] nogmaals in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken.
Het hof ziet daartoe onvoldoende aanleiding en wijst dit verzoek af.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- de overige processtukken van de eerste aanleg, ingekomen op 4 februari 2021;
- de brief met bijlage van de moeder van 16 maart 2021;
- de brief van de moeder van 29 maart 2021;
- de door de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is verbroken.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
Hij staat sinds 20 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 februari 2022.
Tussen de ouders geldt een zorgregeling, waarbij [minderjarige] om de week een weekend bij de vader verblijft, evenals de helft van de vakanties.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op een middelbare school in [plaats] afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De belangen van de vader en van [minderjarige] om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te hebben wegen het zwaarst. [minderjarige] wil graag bij de vader wonen en niet alleen omdat hij het daar gezellig vindt. Hij heeft er tegenover de rechtbank blijk van gegeven dat hij - los van de communicatieproblemen van de ouders - objectiveerbare belangen heeft bij het hebben van zijn hoofdverblijf bij de vader. Zo heeft hij veel last van de ruzies tussen de moeder en de
stiefvader en hecht hij groot belang aan de activiteiten met de vader en met zijn vrienden in [plaats] . [minderjarige] wil ook graag naar een middelbare school in [plaats] . Ook de raad heeft
geconstateerd dat er sprake is van opvoedingsproblematiek bij de moeder thuis.
De rechtbank had de verklaring van [minderjarige] moeten opvatten als een informeel verzoek als bedoeld in artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) en een bijzonder curator ten behoeve van hem moeten benoemen om te onderzoeken of het een intrinsieke wens van [minderjarige] is om bij de vader te wonen.
Verder zal wanneer [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft de zorgregeling met veel minder problemen verlopen dan nu het geval is. De vader zal het contact tussen [minderjarige] en de moeder niet in de weg staan. Hij zal steeds tijdig en adequaat op verzoeken van de moeder reageren en [minderjarige] zal geen belangrijke gebeurtenissen meer missen.
De vader kan [minderjarige] een stabiele, veilige en rustige thuissituatie bieden. Ook is de vader beter dan de moeder in staat om [minderjarige] op te voeden. De opvoedproblemen die [minderjarige] kent in de situatie bij de moeder zoals zeer disrespectvol gedrag en weglopen vertoont hij niet bij de vader. Overigens is [minderjarige] ook bij de vader zo nodig verzekerd van hulpverlening.
De gebrekkige communicatie tussen de ouders veroorzaakt bij [minderjarige] geen onrust en ook geen lichamelijke klachten. De vader belast [minderjarige] niet met volwassenen zaken en hij praat tegenover [minderjarige] niet negatief over de moeder of over de opvoedsituatie bij de moeder. Er is geen sprake van ouderverstoting. De vader betwist dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. De onrust bij [minderjarige] wordt veroorzaakt doordat de moeder de uitvoering van de zorgregeling frustreert. De vader wordt hierbij stelselmatig gepest en getreiterd door de moeder. Bij procedures over de zorgregeling is de vader steeds in het gelijk gesteld.
Bij dit alles komt nog dat de moeder geen belang heeft gesteld waarom [minderjarige] bij haar het hoofdverblijf moet hebben.
De vader geeft toestemming voor deelname van [minderjarige] aan het traject bij de [organisatie] .
De vader zal zelf niet aansluiten bij dit traject.
De vader wil niet samen met de moeder in gesprek over [minderjarige] . Ook de raad was van mening dat het geen zin heeft om de ouders te stimuleren om meer met elkaar in overleg te gaan. De raad heeft geadviseerd om in te zetten op parallel ouderschap.
De vader betwist dat hij niet meewerkt aan de ondertoezichtstelling.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
In het belang van [minderjarige] moet de strijd tussen de ouders stoppen. Ook moeten er geen procedures meer worden gevoerd. Dit zal voor de nodige rust bij de ouders en bij [minderjarige] zorgen.
[minderjarige] zit klem tussen de ouders. Hij heeft vaak buikpijn.
De hulpverlening aan [minderjarige] komt niet van de grond, omdat de vader daarvoor geen toestemming verleent. Deelname aan het traject Kinderen uit de Knel (KUK) is in het belang van [minderjarige] , maar daarvoor is inzet en motivatie van beide ouders noodzakelijk en die ontbreken bij de vader.
De moeder heeft zich altijd aan de zorgregeling gehouden.
Op de middelbare school gaat het goed met [minderjarige] .
De moeder voelt zich in de steek gelaten door de GI, omdat er een wisseling van gezinsvoogden gaat plaatsvinden. De moeder voelt zich hierdoor overvallen.
3.6.
De GI brengt, samengevat, het volgende naar voren.
[minderjarige] wordt in zijn ontwikkeling bedreigd door de voortdurende strijd tussen de ouders, waarbij de strijd vooral vanuit de vader wordt gevoerd. Hulpverlening is nog niet van de grond gekomen doordat de vader geen toestemming hiervoor geeft.
Er zijn diverse signalen dat de vader de moeder als ouder verstoot. De vader werkt niet samen met de GI.
De huidige gezinsvoogden gaan stoppen. Er zijn nog geen nieuwe gezinsvoogden aangewezen.
Een KUK-traject is niet haalbaar gebleken. De GI zet nu in op een aangepast traject bij de [organisatie] . Dit is een individueel traject. Er vinden geen groepssessies plaats. Elke ouder heeft een aparte hulpverlener. De moeder heeft inmiddels al een vaste hulpverlener bij de [organisatie] .
[minderjarige] heeft nog geen hulpverlener, omdat de vader daarvoor nog geen toestemming heeft gegeven.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
De moeder is bereid om met hulpverlening te werken aan verbetering van de opvoedsituatie van [minderjarige] bij haar. De vader daarentegen werkt niet mee aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Er is geen zicht op de situatie bij de vader. Het is zorgelijk dat de vader geen hulp voor zichzelf wil en niet meewerkt aan het traject bij de [organisatie] . Wijziging van het hoofdverblijf is niet in het belang van [minderjarige] . Het is zeer de vraag, gelet op de voorgeschiedenis, of er nog hulpverlening van de grond komt wanneer [minderjarige] bij de vader woont. [minderjarige] bevindt zich in een spanningsveld tussen de ouders. In een dergelijke situatie weet een kind eigenlijk niet goed wat hij zelf wil. De mening van [minderjarige] mag daarom niet de doorslag geven.
Het oordeel van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
3.8.2.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat het het meest in het belang van [minderjarige] is om zijn hoofdverblijf bij de moeder voort te zetten.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er al jarenlang sprake is van ernstige problemen in de samenwerking en de communicatie tussen de ouders. Sinds de ouders uit elkaar zijn - [minderjarige] was toen zes maanden oud - is er altijd discussie en strijd geweest over [minderjarige] . De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar en zij nemen elkaar
voortdurend de maat en maken elkaar verwijten. [minderjarige] is door de houding van de ouders in
een ernstig loyaliteitsconflict geraakt. De strijd tussen de ouders en de negatieve gevolgen daarvan voor [minderjarige] hebben geleid tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] in februari 2020.
Het hof maakt zich, met name op basis van de voortdurende voor [minderjarige] zo schadelijke strijd
tussen de ouders, grote zorgen of de ouders wel in staat zijn om het belang van [minderjarige] in voldoende mate voorop te stellen en hem in de toekomst buiten de onderlinge strijd te
houden. Ook de raad vindt de huidige situatie van [minderjarige] zeer zorgelijk, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken.
Het hof stelt vast dat uit de stukken ook blijkt dat [minderjarige] bij herhaling de wens uit bij de vader te gaan wonen. Dat heeft hij bij de rechtbank in deze procedure gedaan en voor het laatst nog tegenover de kinderrechter bij de verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof is van oordeel dat, hoewel deze wens zeer zeker moet worden meegewogen, er gelet op de leeftijd van [minderjarige] en het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de mening van [minderjarige] .
Bij zijn grief dat de rechtbank de verklaring van [minderjarige] had moeten opvatten als een informeel verzoek als bedoeld in artikel 1:377g BW en een bijzonder curator ten behoeve van hem had moeten benoemen, heeft de vader geen belang. [minderjarige] is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Een eventueel gebrek uit de eerste aanleg is daarmee geheeld.
3.8.3.
Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad naar voren gebracht dat de ouders in het belang van [minderjarige] ook hulpverlening voor zichzelf moeten accepteren.
Om de ouders te ondersteunen in een verandering van hun ouderrol heeft de GI hulpverlening in de vorm van de module KUK willen inzetten. Deze vorm van hulpverlening is niet haalbaar gebleken. De GI heeft nu ingezet op een maatwerktraject bij De [organisatie] , waarbij [minderjarige] en de ouders ieder een eigen hulpverlener krijgen. De moeder heeft zich inmiddels voor dit traject aangemeld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader voor hulp voor zichzelf geen motivatie heeft.
Hoewel in de afgelopen jaren waarin [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder had, de samenwerking tussen de ouders en daarmee de situatie van [minderjarige] niet is verbeterd maar eerder is verslechterd, vindt het hof het nu toch niet in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijf bij de vader te bepalen. Het hof is er namelijk, gelet ook op het feit dat de vader geen hulp voor zichzelf wil om zo te leren naar zijn eigen aandeel in de problemen te kijken, onvoldoende van overtuigd geraakt dat de strijd tussen de ouders zal stoppen en de situatie van [minderjarige] zal verbeteren wanneer hij bij de vader gaat wonen.
Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Omdat [minderjarige] bij de moeder blijft wonen, wordt het aanvullende verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op een middelbare school in [plaats] ook afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en
A.J.F. Manders en is op 19 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.