In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2020 aangevochten, waarin zijn verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend. De Stichting Jeugdbescherming Brabant is als gecertificeerde instelling betrokken, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2021 zijn de vader, de moeder, de GI en de raad gehoord. De vader heeft aangevoerd dat [minderjarige] bij hem moet wonen, omdat hij daar een stabiele en veilige thuissituatie kan bieden. De moeder heeft betoogd dat de strijd tussen de ouders moet stoppen en dat [minderjarige] klem zit tussen hen. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigd wordt door de voortdurende strijd tussen de ouders en dat hulpverlening nog niet van de grond is gekomen.
Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel de wens van [minderjarige] om bij de vader te wonen moet worden meegewogen, deze wens geen doorslaggevende betekenis kan hebben gezien het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is om zijn hoofdverblijf bij de moeder voort te zetten, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vader's verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op een middelbare school is eveneens afgewezen.