ECLI:NL:GHSHE:2021:2586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
20-001679-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor werven van personen voor gewapende terroristische strijd met IS

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in Syrië in 1988, werd beschuldigd van het werven van personen voor de gewapende, terroristische strijd, specifiek voor de terroristische organisatie ISIS. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte werd vrijgesproken van deelneming aan een terroristische organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk deel uitmaakte van het samenwerkingsverband van ISIS.

De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij de verdachte werd beschuldigd van het werven van meerdere personen, waaronder [betrokkene 1] en [betrokkene 6], voor de strijd in Syrië. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen had geprobeerd anderen te bewegen tot deelname aan de gewapende strijd, door hen te beïnvloeden met radicale ideeën en door het tonen van IS-propagandamateriaal. Het hof benadrukte dat het werven voor de gewapende strijd een ernstig misdrijf is, dat niet alleen de betrokkenen, maar ook de samenleving als geheel in gevaar brengt.

De verdediging voerde aan dat de verdachte geen geweld had gepromoot en dat zijn intenties niet terroristisch waren. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte met zijn acties een reëel gevaar voor de samenleving had gecreëerd. De strafmaat werd mede bepaald door de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een vermindering van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Parketnummer : 20-001679-18
Uitspraak : 19 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-721877-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( Syrië ) op [geboortedatum] 1988, wonende te [plaats 1] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank:
  • de inleidende dagvaarding nietig verklaard voor wat het betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde;
  • de verdachte vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde deelneming aan een terroristische organisatie;
  • het onder 1 primair tenlastegelegde, het werven van personen voor de gewapende, terroristische strijd, bewezenverklaard ten aanzien van één persoon, te weten
[betrokkene 1] ;
- de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Onder 1 primair is – kort gezegd – aan de verdachte tenlastegelegd dat hij, zonder toestemming van de Koning, een aantal personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en), heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd.
De rechtbank heeft het werven van één van die personen, te weten [betrokkene 1] , bewezenverklaard en heeft de verdachte ter zake van het werven van die andere personen partieel vrijgesproken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het werven betrekking heeft op meer dan één persoon, sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Volgens de verdediging dient dat er in de eerste plaats toe te leiden, dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de partiële vrijspraken ten aanzien van [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en).
De verdediging is voorts van mening dat, nu uit de appelschriftuur van de officier van justitie blijkt dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie ter zake van dit feit alleen is gericht tegen de partiële vrijspraak ten aanzien van [betrokkene 6] , hetgeen door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is bevestigd, het Openbaar Ministerie bij gebrek aan enig belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de partiële vrijspraken ten aanzien van [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat onder 1 primair sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging, omdat het werven van elk van de aldaar genoemde personen materieel een afzonderlijk strafbaar feit oplevert, dat ook afzonderlijk aan de verdachte had kunnen worden tenlastegelegd.
Vooropgesteld moet worden, dat bij de vraag in hoeverre het onder 1 primair tenlastegelegde in hoger beroep aan de orde is, niet de appelschriftuur bepalend is, maar de appelakte. Het hoger beroep kan immers slechts bij appelakte worden beperkt tot een of meer gevoegde feiten.
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de daarvan opgemaakte appelakte voor wat betreft het onder 1 (primair) tenlastegelegde onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de genoemde partiële vrijspraken door de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak, zodat de verdachte daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het hoger beroep, voor zover dit tegen die partiële vrijspraken is gericht.
Echter, omdat uit de appelakte van de officier van justitie blijkt dat het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep voor wat betreft het onder 1 (primair) tenlastegelegde eveneens onbeperkt is ingesteld, is dit feit in hoger beroep wel in zijn geheel aan de orde.
Anders dan de verdediging, ziet het hof geen aanleiding om het Openbaar Ministerie op de voet van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de partiële vrijspraken ten aanzien van [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair tenlastegelegde, ten aanzien van zowel
[betrokkene 1] als [betrokkene 6] , en het onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft – voor zover nog relevant – betoogd dat de inleidende dagvaarding nietig moet worden verklaard met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft zij primair integrale vrijspraak bepleit en heeft zij subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg
– tenlastegelegd dat:
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juni 2017 in de gemeente Brunssum en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen , in elk geval in het arrondissement Limburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, zonder toestemming van de Koning, een of meer anderen heeft geworven voor de gewapende strijd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
- [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een (of meer) ander(en) gezegd dat ISIS de groep was die mogelijk voor het juiste streed en/of gezegd dat zij weg moesten, emigreren naar de strijd in Syrië en aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden en/of gezegd dat ze een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië en/of gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn, verdachtes, leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden en/of gezegd dat hij, verdachte, hulp zou aanbieden als zij of een (of meer) andere(n) wilde(n) uitreizen naar Syrië en/of gezegd: ‘We komen er wel’ en/of ‘God maakt alles makkelijk’ en/of gezegd dat degenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats krijgen in het paradijs, tevredenheid van God en/of dat de beloning zo groot was (in het hiernamaals en als er over je gesproken werd) en/of gezegd dat hij, verdachte, het goedkeurde dat die jongen in Maastricht zich had opgeblazen en/of gezegd dat hij, verdachte, een aanslag in Nederland zou plegen als zijn reis niet lukte en/of dat IS vocht voor de zuiverheid van de moslims en/of dat hij, verdachte, zou gaan als hij werd opgeroepen voor de jihad en/of dat hij,
verdachte, niet kon vechten maar wel andere dingen kon en/of dat in Syrië onschuldige mensen werden afgeslacht en dat zij als moslims daar iets aan moesten doen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een (of meer) ander(en) beeldmateriaal heeft laten zien, te weten (een) video-opname(n) en/of een (of meer) foto(’s) en/of (een) magazine(s), waarop of waarin onthoofdingen en/of strijders van IS(IS), althans jihadstrijders en/of pro-IS-predikers en/of beelden van geweld tegen burgers door het regime van Assad in Syrië en/of ander (IS-)propagandamateriaal te zien waren/was, en/of [betrokkene 1] heeft gewezen op de vindplaats van dergelijk beeldmateriaal en/of dergelijk beeldmateriaal voor hem online heeft opgezocht,
terwijl de gewapende strijd waarvoor werd geworven het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juni 2017 in de gemeente Brunssum en/of de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen , in elk geval in het arrondissement Limburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om, zonder toestemming van de Koning, een (of meer) ander(en) te werven voor de gewapende strijd, inhoudende het plegen van (een) terroristisch(e) misdrijf/misdrijven (als bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht), met voornoemd oogmerk, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
- [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of
[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een (of meer) ander(en) gezegd dat ISIS de groep was die mogelijk voor het juiste streed en/of gezegd dat zij weg moesten, emigreren naar de strijd in Syrië en aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden en/of gezegd dat ze een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië en/of gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn, verdachtes, leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden en/of gezegd dat hij, verdachte, hulp zou aanbieden als zij of een (of meer) ander(en) wilde(n) uitreizen naar Syrië en/of gezegd: ‘We komen er wel’ en/of ‘God maakt alles makkelijk’ en/of gezegd dat degenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats krijgen in het paradijs, tevredenheid van God en/of dat de beloning zo groot was (in het hiernamaals en als er over je gesproken werd) en/of gezegd dat hij, verdachte, het goedkeurde dat die jongen in Maastricht zich had opgeblazen en/of gezegd dat hij, verdachte, een aanslag in Nederland zou plegen als zijn reis niet lukte en/of dat IS vocht voor de zuiverheid van de moslims en/of dat hij, verdachte, zou gaan als hij werd opgeroepen voor de jihad en/of dat hij, verdachte, niet kon vechten maar wel andere dingen kon en/of dat in Syrië onschuldige mensen werden afgeslacht en dat zij als moslims daar iets aan moesten doen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en) beeldmateriaal heeft laten zien, te weten (een) video-opname(n) en/of een (of meer) foto('s) en/of (een) magazine(s), waarop of waarin onthoofdingen en/of strijders van IS(IS), althans jihadstrijders en/of pro-IS-predikers en/of beelden van geweld tegen burgers door het regime van Assad in Syrië en/of ander (IS-)propagandamateriaal te zien
waren/was, en/of [betrokkene 1] heeft gewezen op de vindplaats van dergelijk beeldmateriaal en/of dergelijk beeldmateriaal voor hem online heeft opgezocht,
zijnde de uitvoering van voornoemd voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juni 2017 in de gemeente Brunssum en/of in de gemeente Heerlen , in elk geval in het arrondissement Limburg en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan (een) organisatie(s), te weten de terroristische organisatie(s) IS en/of ISIS en/of Islamic State of Iraq en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Al-Qaida dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende jihadistische strijdgroep, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 Wetboek van Strafrecht, te weten (onder meer)
  • het opzettelijk (samenspannen tot) brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (artikel(en) 176a en/of 176b Wetboek van Strafrecht) (artikel 83a Wetboek van Strafrecht) en/of
  • samenspanning tot moord (artikel 289/289a Wetboek van Strafrecht) en/of doodslag, (te) begaan/gepleegd met een terroristisch oogmerk als bedoeld in (artikel 288a Wetboek van Strafrecht) (artikel 83a Wetboek van Strafrecht) en/of
  • het opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven,
bestaande dat deelnemen (onder andere) uit:
  • het werven van een of meer perso(o)n(en) ten behoeve van voornoemde organisatie(s) en/of
  • het benaderen en/of vragen van een of meer perso(o)n(en) ten behoeve van het uitreizen naar Syrië /strijdgebied.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De verdediging heeft zich – op de grond als nader verwoord in de pleitnota – op het standpunt gesteld dat de inleidende dagvaarding nietig moet worden verklaard met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overeenkomstig de beslissing van de rechtbank. Deze grond komt er – zakelijk weergegeven – op neer, dat de uitleg die in de wetsgeschiedenis en jurisprudentie wordt gegeven aan de term ‘werven’ als bedoeld in artikel 205, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dermate ruim is, dat voor een pogingsvariant geen ruimte is.
Het hof deelt dit standpunt van de verdediging en het oordeel van de rechtbank hieromtrent niet. Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is een poging tot misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Zoals het hof hierna onder het kopje ‘3.1. Juridisch kader werven voor de gewapende, terroristische strijd (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht)’ uiteen zal zetten, heeft de term ‘werven’ in artikel 205, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht – zoals de verdediging terecht stelt – een ruime betekenis: het werven is reeds voltooid, wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd te bewegen, zich heeft geopenbaard.
Gelet op deze ruime uitleg moet aan de verdediging worden toegegeven dat een poging tot het werven van een persoon voor de gewapende, terroristische strijd als bedoeld in artikel 205, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht feitelijk moeilijk denkbaar is, omdat al snel sprake zal zijn van een voltooid delict. Dat betekent echter niet dat het bestaan van een poging volstrekt is uitgesloten. Dat zou ook niet in het systeem van de wet passen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden gezegd dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde niet voldoet aan de vereisten die in de wet (in het bijzonder in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering) of in de jurisprudentie aan een tenlastelegging worden gesteld. Immers, niet kan worden vastgesteld dat voor de procesdeelnemers de tenlastelegging niet duidelijk en onbegrijpelijk is, noch dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Integendeel, de tenlastelegging is voldoende feitelijk en evident is welke beschuldiging het Openbaar Ministerie hier aan het adres van verdachte tot uitdrukking brengt. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ook overigens zijn geen gronden gebleken die aan de geldigheid van de inleidende dagvaarding in de weg staan. De inleidende dagvaarding is derhalve geldig.
Vrijspraak feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Onder 2 is aan de verdachte – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Deze bepaling moet worden gezien als een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het deelnemen aan een criminele organisatie strafbaar is gesteld. Voor de uitleg van de term ‘deelneming’ in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht moet dan ook worden aangesloten bij de uitleg die aan die term in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven.
Het is vaste jurisprudentie dat bij deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht het uitgangspunt is dat daarvan slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk (vgl. bijv. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Dit zijn cumulatieve vereisten.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat in het dossier geen bewijs is te vinden dat de verdachte de eed van trouw aan IS en/of de toenmalige leider Abu Bakr al Baghdadi heeft afgelegd en zo, of op een andere wijze, feitelijk lid is geworden van IS. Dat zou hooguit kunnen worden afgeleid uit het gegeven dat de verdachte uitte dat Abu Bakr al Baghdadi
zijn leider was en IS zijn staat, maar daarmee staat niet zonder meer vast dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband van IS.
Dit bewijstekort wordt niet gecompenseerd door het feit dat het hof onder 1 primair wel bewezen acht, zoals hierna zal blijken, dat de verdachte personen heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd van IS(IS), want alleen het verrichten van een gedraging ter verwezenlijking van het oogmerk van een organisatie is niet voldoende om te kunnen spreken van deelneming aan die organisatie. Daarvoor moet tevens voldaan zijn aan het cumulatieve vereiste dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband van IS en dat kan dus niet worden bewezen.
De verdachte moet derhalve bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2013 tot en 1 juli 2014 in de gemeente Brunssum en/of in de gemeente Heerlen , zonder toestemming van de Koning, anderen heeft geworven voor de gewapende strijd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
  • [betrokkene 1] en [betrokkene 6] gezegd dat ISIS de groep was die mogelijk voor het juiste streed en/of gezegd dat zij weg moesten, emigreren naar de strijd in Syrië en aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden en/of gezegd dat ze een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië en/of gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn, verdachtes, leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden en/of gezegd dat hij, verdachte, hulp zou aanbieden als hij wilde uitreizen naar Syrië en/of gezegd: ‘We komen er wel’ en ‘God maakt alles makkelijk’ en/of gezegd dat degenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats krijgen in het paradijs, tevredenheid van God en/of dat in Syrië onschuldige mensen werden afgeslacht en dat zij als moslims daar iets aan moesten doen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en
  • aan [betrokkene 1] en [betrokkene 6] beeldmateriaal heeft laten zien, te weten (een) video-opname(n) en/of een (of meer) foto(’s) en/of (een) magazine(s), waarop of waarin onthoofdingen en/of strijders van IS(IS), althans jihadstrijders en/of pro-IS- predikers en/of beelden van geweld tegen burgers door het regime van Assad in Syrië en/of ander (IS-) propagandamateriaal te zien waren/was, en [betrokkene 1] heeft gewezen op de vindplaats van dergelijk beeldmateriaal en/of dergelijk beeldmateriaal voor hem online heeft opgezocht,
terwijl de gewapende strijd waarvoor werd geworven het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1 en bewijsoverwegingen
1.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht, op de gronden als nader verwoord in het schriftelijk requisitoir, onder 1 primair bewezen dat de verdachte twee personen heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 6] . De advocaat- generaal baseert zich hierbij op getuigenverklaringen en op gegevensdragers die onder verdachte in beslag zijn genomen, waaronder zijn telefoon, Dell-laptop en een usb-stick.
2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, op de gronden als nader verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Deze gronden komen – zakelijk weergegeven – op het volgende neer. Voor het ronselen van [betrokkene 1] is onvoldoende wettig, laat staan overtuigend bewijs. Het enige bewijsmiddel is diens eigen verklaring. Steunbewijs ontbreekt. Daarbij komt dat de verklaring van [betrokkene 1] niet betrouwbaar is.
Ook het ronselen van [betrokkene 6] kan niet worden bewezen. Uit de verklaring van [betrokkene 6] blijkt niet dat de verdachte heeft geprobeerd om hem te ronselen. De verklaring van [betrokkene 1] levert evenmin bewijs op ten aanzien van [betrokkene 6] , nu die verklaring onbetrouwbaar is en onvoldoende specifiek.
3.
Het oordeel van het hof
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
3.1.
Juridisch kader werven voor de gewapende, terroristische strijd (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht)
De verdachte wordt onder 1 primair – kort gezegd – verweten dat hij, zonder toestemming van de Koning, personen heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd van IS(IS) (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is de gedraging van degene die werft van doorslaggevende betekenis, zonder dat het van belang is of het werven resultaat heeft. Niet vereist is dus dat de geworvene daadwerkelijk gaat deelnemen aan de gewapende, terroristische strijd. Het werven is reeds voltooid, wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd te bewegen zich heeft geopenbaard, waarbij het
1. De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Limburg , Team CTER, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten op 3 november 2017, bestaande uit twee ordners, voorzien van de doorlopend genummerde dossierpagina's 1 tot en met pagina 1155.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
doorgaans een geleidelijk proces bestaande uit meerdere handelingen zal betreffen. Het is echter geenszins uitgesloten dat het ook om een eenmalige handeling/gedraging van degene die werft kan gaan. Aan het bestanddeel ‘werven’ komt een ruime betekenis toe en kan op allerlei manieren plaatsvinden. Het bestanddeel wordt, blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht, omschreven als ‘iemand tot aansluiting bewegen’, ‘benaderen teneinde te overreden’, ‘bespelen (met behulp van communicatiemiddelen)’ en ‘beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen’ of vergelijkbare handelingen. Ook ‘ronselen voor de gewapende strijd’ valt onder het delictsbestanddeel werven. (Z
ie: Kamerstukken II, vergaderjaar 2003-2004, 28 463, nr. 10,
p. 11, 14 en 16).
3.2.
Achtergrond
Het is een feit van algemene bekendheid, zoals daarvan (tevens) blijkt uit de door het hof geraadpleegde – en zonder noemenswaardige moeite op internet te raadplegen – algemeen toegankelijke bronnen, dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. Het (alawitisch- sjiitische) regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken, maar dit bracht het verzet niet tot zwijgen. In reactie op de gewelddadigheden van het regime tegen de (overwegend soennitische) bevolking begon de oppositie zich aan het eind van het jaar 2011 meer en meer gewapenderhand te verzetten. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een burgeroorlog.
Naarmate de burgeroorlog vorderde, raakte deze steeds meer ‘gejihadiseerd’. Tal van jihadistische groeperingen mengden zich steeds meer en nadrukkelijker als oppositie in de strijd. Hun doel was niet alleen het ten val brengen van het regime van Bashar al-Assad, maar ook – of vooral – de vestiging van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië en de terugkeer naar de ‘zuivere islam’. Dit werd onder meer gerechtvaardigd vanuit de ideologie van het salafisme.2 Binnen het hedendaagse salafisme is er een gewelddadige fundamentalistische stroming die de gewapende strijd (de ‘jihad’ of heilige oorlog) tegen alle ongelovigen heeft afgekondigd.3 Geweld, vooral strijden en sterven voor het geloof, is een belangrijke component van deze jihadistische ideologie.4 De jihadistische beweging vormde de motor achter de huidige wereldwijde terroristische golf die wordt uitgevoerd onder het mom van een religieus gewapende strijd, de jihad. Men verkondigt de boodschap via het internet en doet een beroep op alle ‘ware’ gelovigen; in het jihadistische gedachtengoed staat het concept van de ‘umma’, de wereldwijde moslimgemeenschap, centraal. Omdat er een band bestaat tussen alle moslims, is ieder conflict waarbij moslims zijn betrokken van belang voor hun broeders en zusters elders in de wereld. Dit schept in principe de plicht voor alle moslims, ook in Nederland, deel te nemen aan de strijd die bijdraagt aan de bevrijding van andere broeders en zusters. Door extreem- fundamentalistische strijdgroepen in Syrië was de jihad uitgeroepen tot een individuele verplichting voor iedere moslim behoudens bepaalde uitzonderingen. Aanvankelijk kwamen veel jihadistische opstandelingen uit Syrië zelf, maar al gauw werd het land een bestemming voor niet-Syrische jihadisten. Buitenlandse strijders, eerst voornamelijk uit het Midden-
2 Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek. Een publicatie van de AIVD en de NCTV, september 2015,
https://www.aivd.nl/documenten/publicaties/2015/09/23/salafisme-in-nederland-diversiteit-en-dynamiek.
3 AIVD, Transformatie van het Jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, Den Haag, juni 2014, pag. 32 en 33,
https://www.aivd.nl/documenten/publicaties/2014/06/30/transformatie-van-het-jihadisme-in-nederland. (https://www.aivd.nl/documenten/publicaties/2014/06/30/transformatie-van-het-jihadisme-in-nederland)
4 Als hieronder gesproken wordt over 'jihadisme' wordt daarmee geduid op deze gewelddadige variant.
Oosten, Noord-Afrika en Azië, later ook uit Europa, zijn naar Syrië gereisd om zich te mengen in de strijd. Daaronder waren ook Nederlandse jongeren.5
In de strijd tegen het regime van Assad had zich ook een (voorheen) aan Al-Qa’ida gelieerde groep gemengd die eerder actief was in Irak. Het gaat hierbij om de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS, ook wel bekend als IS, ISIL of DAESH). ISIS stond onder leiding van de Irakees Abu Bakr al Baghdadi en heeft zich later omgedoopt tot de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) o.a. om de uitbreiding van haar activiteiten naar Syrië te benadrukken.
Op 29 juni 2014 heeft ISIS het door hen verklaarde kalifaat uitgeroepen en is ISIL omgedoopt in de Islamitische Staat (IS). Als ‘kalifaat’ claimt IS het religieus, politiek en militair gezag over alle moslims verspreid over de gehele wereld. Abu Bakr al Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als ‘kalief’ van IS. Alle moslims ter wereld worden vervolgens opgeroepen de eed van trouw af te leggen aan de zelf gekroonde ‘kalief’ Abu Bakr al Baghdadi en zich in IS-gebied te vestigen.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat geweld inherent is aan IS. Dit komt naar voren uit tal van zeer simpel te raadplegen internetbronnen. Het geweld wordt dagelijks gebruikt, verheerlijkt en gepredikt. Met name de in de ogen van IS ongelovigen (‘kuffar’) zijn het slachtoffer van door IS toegepast of opgeëist extreem geweld geworden. Tijdens militaire operaties en het uitoefenen van de macht in de door IS veroverde gebieden in Syrië en Irak bediende IS zich (onder meer) van (zelf)moordaanslagen, executies, mishandeling, verkrachting, gijzelingen en martelingen, dit alles met een terroristisch oogmerk (‘to spread terror among civilians’). In september 2014 riep IS alle aanhangers die niet kunnen uitreizen naar IS-gebieden op om aanslagen te plegen in landen die deel uitmaken van de anti-IS- coalitie. Een oproep die ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad.6
IS wordt door de VN en een groot aantal daarvan deel uitmakende landen, waaronder de Europese Unie, inmiddels gezien als een terroristische organisatie.7 Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat de Nederlandse autoriteiten (‘de Koning’) geen toestemming geven aan wie dan ook om deel te nemen aan de (strijd van) IS.
3.3.
Concrete feiten en omstandigheden
In het hiernavolgende zal het hof de concrete feiten en omstandigheden bespreken. Het hof volgt hierin grotendeels de overwegingen van de rechtbank, maar vult deze wel aan.
3.3.1.
Het gedachtegoed van de verdachte
De verklaringen van de verdachte daaromtrent
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 mei 2018 verklaard – welke verklaring de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd – dat hij als Syriër volgde wat er zich in Syrië afspeelde. Vanaf de opstand tegen het bewind van president Assad werd het beeld gecreëerd dat het regime het volk onderdrukte en wreedheden beging.
5 Who are they and Why do they go? The Radicalization and Preparatory Processes of Dutch Jihadist Foreign Fighters; Daan Weggemans, Edwin Bakker, Peter Grol; Perspectives on Terrorism, 2014, Volume 8 (4), pag. 100-110,
https://www.universiteitleiden.nl/binaries/content/assets/customsites/perspectives-on-terrorism/2014/issue-4/who-are-they-and-why-do-they-go...---weggermans-bakker-and-grol.pdf.
6 De daarop gevolgde terroristische aanslagen worden beschreven op deze website:
http://www.europarl.europa.eu/news/nl/headlines/security/20180703STO07127/terrorisme-in-de-eu-sinds-20150.7
https://www.unodc.org/e4j/en/terrorism/module-1/key-issues/UN-designated-terrorist-groups.html.
Daarvan werd de verdachte erg verdrietig en hij volgde de ontwikkelingen. Gaandeweg hoopte het verdriet zich op, omdat het erop leek dat niemand de Syrische bevolking te hulp schoot en het Syrische vrije leger zwakker werd. Het gaf de verdachte opluchting toen ISIS in beeld kwam, omdat hij het idee had dat er eindelijk wel iemand de bevolking te hulp schoot. De verdachte raakte enigszins aangetrokken tot de strijd, dat was in het jaar 2014. Na zijn afstuderen in dat jaar werd zijn aandacht intensiever. De verdachte vergaarde zelf informatie; hij geloofde niet alles wat de media over ISIS naar voren brachten en wilde het verhaal ook van de kant van ISIS bekijken. Verder verzamelde de verdachte veel materiaal over de islam en de uitleg ervan. De verdachte benaderde alles wat anderen beweerden kritisch en ging met anderen in discussie.
Naderhand kwam hij erachter dat ook ISIS, later als IS, wreedheden beging tegen onschuldige burgers en naarmate hij daar meer zekerheid over verkreeg, nam hij geleidelijk meer afstand van ISIS. Hij staat niet achter het plegen van aanslagen en heeft anderen niet aangemoedigd om te gaan strijden voor een terroristische organisatie. De verdachte ontkent verder dat hij gezegd zou hebben dat de leider van IS, Abu Bakr al Baghdadi, zijn leider was.
In 2015 had hij geen sympathie meer voor die organisatie; als hij in die tijd nog digitale magazines van IS gedownload heeft, wil dat niet zeggen dat hij die ook helemaal gelezen heeft of zich kon vinden in wat hij las. Als hij filmpjes van bijvoorbeeld onthoofdingen heeft laten zien aan personen, was dat sporadisch en niet gericht op beïnvloeding.
3.3.2.
De verklaringen van de verdachte zijn echter niet het hele verhaal
Het hof constateert met de rechtbank dat uit het dossier een ander beeld naar voren komt dan het beeld dat de verdachte van zichzelf schetst. De verdachte beperkte zich niet tot het bestuderen en bediscussiëren van standpunten, waaronder dat van terreurorganisatie IS, maar nam radicale ideeën van die terreurorganisatie over. Onlosmakelijk onderdeel van de ideologie van IS is dat er gewapende strijd moet worden geleverd. Ook dat idee nam de verdachte over. Dat blijkt niet alleen uit de grote hoeveelheid materiaal die de verdachte verzameld had maar ook uit verklaringen. In elk geval heeft de verdachte in elk geval twee personen concreet en bewijsbaar getracht te bewegen tot aansluiting bij IS en die strijd.
Aangetroffen materiaal in de auto van de verdachte
Bij zijn aanhouding op 21 juni 2017 werd bij de verdachte een USB-stick inbeslaggenomen met daarop meer dan 800 IS-gerelateerde afbeeldingen, afkomstig uit het tijdschrift Dabiq van IS. Op de afbeeldingen zijn onder andere strijders te zien, personen die geliquideerd worden door beulen, afgehakte hoofden, personen die verbrand zijn, dode strijders, dode militairen en personen bij wie een mes op de keel wordt gezet door beulen.
Ook stonden er 32 jihadgerelateerde video’s op. In deze video’s wordt onder andere gesproken over het aanbidden van het kalifaat, het aanbevelen van de jihad, de verplichting om deel te nemen aan de jihad, het oproepen tot migratie naar Islamitische Staat en ander IS-propagandistisch materiaal.8 Op de laptop die eveneens inbeslaggenomen werd, stonden pdf-bestanden van het online-tijdschrift Dabiq van IS. Ook dat betreft IS- propagandamateriaal. Het betreft negen tijdschriften, gepubliceerd van juni 2014 tot en met mei 2015. Ook stonden er diverse videobestanden op met onder andere beelden van executies, IS-vlaggen en andere jihadistische beelden, alsmede (radicale) toespraken en
8 Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 475 tot en met 477 en het proces-verbaal van binnentreden in woning (voertuig), het verslag van binnentreden ex art. 10 Awbi met bijgevoegde lijst, dossierpagina 1146 tot en met 1149.
interviews over de jihad.9 Verder werd er nog een cd aangetroffen met liederen ter verheerlijking van de jihad en zelfmoordaanslagen.10
De verklaring van imam [imam]
De imam van de moskee in [gemeente 1] , [imam] , heeft verklaard dat het bestuur van de moskee hem wees op de verdachte als een man met radicale ideeën en die jongeren zou aanspreken over de strijd in Syrië en hen probeerde te beïnvloeden daaraan deel te nemen. [imam] heeft geprobeerd de verdachte aan te spreken vanuit zijn corrigerende functie om hem op andere gedachten te brengen en binnen de gemeenschap te houden. [imam] probeerde de verdachte te overtuigen met uitspraken van geleerden die de handelingen van IS ten stelligste afkeurden, maar de verdachte was zeer vastbesloten en verklaarde dat Abu Bakr al Baghdadi zijn leider en geleerde was en dat IS zijn staat was. Omdat de verdachte geen afstand wilde nemen van zijn radicale ideeën is hem de toegang tot de moskee ontzegd, aldus de getuige.11
De verklaringen van [betrokkene 1]
[betrokkene 1], woordvoerder van de moskee [moskee] in [gemeente 1] , heeft verklaard dat de verdachte een soort verbod had gekregen: de verdachte was nog wel welkom om te bidden, maar mocht zich verder niet ophouden in de moskee, vanwege zijn radicale ideeën. Over de verdachte heeft hij verder het volgende verklaard.
Volgens [betrokkene 1] werd hij in de periode juli-november 2013 door de verdachte aangespoord om filmpjes te zoeken van het geweld dat door Assad werd begaan en [betrokkene 1] kreeg van de verdachte te horen dat ISIS (later IS) de groep was die mogelijk voor het juiste streed.
[betrokkene 1] zag vele gewelddadige filmpjes waarin mensen op gruwelijke wijze gedood en gemarteld werden. De verdachte zei toen dat zij
[het hof leest: de verdachte en [betrokkene 1] ]in zonde verkeerden, omdat zij in een niet-islamitisch land leefden en toestonden dat geloofsgenoten werden vermoord, verkracht en gemarteld. De verdachte zei dat zij moesten emigreren naar de strijd in Syrië en dat zij zich moesten aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden. De imam raadde dat af, maar de verdachte was van mening dat deze imam niet naar zijn geloof handelde omtrent de strijd in Syrië .
Door de verdachte werd [betrokkene 1] in contact gebracht met de ideeën van geleerden die de strijd in Syrië verheerlijkten. De verdachte vertelde herhaaldelijk over het vele onrecht en spoorde [betrokkene 1] aan te zoeken op YouTube naar filmpjes over dit onrecht. [betrokkene 1] ging twijfelen aan de imam. De verdachte stelde zelfs dat de zorg van [betrokkene 1] voor diens moeder ondergeschikt was aan het uitreizen voor de jihad en het strijden in Syrië . Ook zijn studie zou [betrokkene 1] moeten laten vallen. Door de verdachte werd gezegd dat hij wel iemand kende die [betrokkene 1] zou kunnen helpen met het uitreizen naar Syrië ; de verdachte zelf zou ook helpen. Dat was in de periode oktober 2013-maart 2014.
Later, in 2014 toen IS het kalifaat uitriep, zei de verdachte ook dat zij zich moesten aansluiten bij IS
[het hof merkt op: het kalifaat werd uitgeroepen op 29 juni 2014]. De verdachte zei een keer dat zij en nog een paar andere jongeren een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië . De verdachte zou hem naar een soort ophaalpunt kunnen brengen, van waaruit mensen naar Syrië gebracht werden.
Volgens de verdachte waren er meer van deze ophaalpunten en verplaatsten die steeds. In de herfst/winter 2014 heeft de verdachte tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij naar een moskee in [plaats 3] moest gaan om lessen te volgen over het geloof teneinde meer kennis op te
9 Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 124, het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 137 tot en met 141 en het proces-verbaal bevindingen onderzoek Dabiq magazines, dossierpagina 509.
10 Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 142.
11 Het proces-verbaal, dossierpagina 239 en 240.
doen over Syrië en het uitreizen daarheen. Aldaar kreeg [betrokkene 1] te horen van bewijzen vanuit de islam waaruit zou blijken dat het mogelijk wel was toegestaan om zelfmoordaanslagen te plegen.
De verdachte heeft tegen [betrokkene 1] gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden. Concreet over welke hulp de verdachte zou bieden werd hij niet, maar de verdachte deed algemene uitspraken, zoals ‘We komen er wel’ en ‘God maakt alles makkelijk’. Volgens de verdachte kregen diegenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats in het paradijs, tevredenheid van God. Ook zouden daar wereldse beloningen tegenover staan als ze in Syrië zouden gaan strijden.
De verdachte heeft tegen [betrokkene 1] gezegd dat met de aanslagen in Parijs op Charlie Hebdo de eer van de profeet Mohammed verdedigd was en dat het vergoten bloed in Syrië hier met bloed vergolden mocht worden.12
[betrokkene 1] heeft verder verklaard dat het gedachtegoed van de verdachte bestond uit het ongelovig verklaren van moslimleiders die anders dachten, het hebben van pro-ISIS sympathieën, het goedpraten van uitreizen naar Syrië , Abu Bakr al Baghdadi als de leider aanduiden en de daden van IS goedpraten met islamitische bewijzen. Volgens [betrokkene 1] probeerde de verdachte ook anderen te inspireren om naar Syrië te gaan en deel te nemen aan de strijd.13
[betrokkene 1] heeft aan deze verklaringen later, op 29 juni 2017, nog meer toegevoegd. Zo heeft hij verklaard dat de verdachte hem het Dabiq -magazine heeft laten zien en filmpjes van pro- ISIS predikers. De verdachte is ook bij [betrokkene 1] thuis geweest en heeft op de laptop van [betrokkene 1] filmpjes opgezocht: één van deze filmpjes betrof een officier van ISIS, [naam] , en die film ging over een pro-ISIS preek. Ook hebben ze samen filmpjes gezien waarin mensen werden vermoord. De verdachte wilde goedpraten wat hij zag; hij praatte vaak het gedrag van ISIS en hun misdaden goed.14
De verklaringen van [betrokkene 6]
[betrokkene 6] heeft meerdere verklaringen in dezelfde lijn afgelegd. In zijn tweede verklaring heeft [betrokkene 6] het volgende verklaard. [betrokkene 6] is drie jaar geleden [het hof begrijpt in 2014, gelet op de datum waarop het verhoor plaatsvond, te weten op 26 juli 2017] bekeerd tot de islam. Hij heeft de verdachte leren kennen nadat hij was bekeerd. Dat was in de moskee in [gemeente 1] . Hij heeft met hem gevoetbald en hij kreeg Arabische les van hem, in spreken en schrijven.
[betrokkene 6] heeft gehoord dat de verdachte problemen had met de moskee in [gemeente 1] . De verdachte zou binnen en buiten de moskee ronselen voor de strijd in Syrië . Met ‘ronselen’ bedoelt [betrokkene 6] het mensen overhalen om naar Syrië te gaan om daar te gaan strijden. Op de vraag in hoeverre de verdachte hem op die manier wilde ronselen verklaarde [betrokkene 6] dat de verdachte het er wel eens met hem over heeft gehad, waarmee hij bedoelde dat de verdachte hem wel eens vertelde wat er in Syrië allemaal gebeurde. De verdachte vertelde hem dat in Syrië onschuldige mensen werden vermoord. Ook had de verdachte hem filmpjes laten zien over mensen die onthoofd werden in Syrië . Die filmpjes stonden op de laptop van de verdachte. De verdachte had [betrokkene 6] op een keer te eten gevraagd in een appartement in [gemeente 3] , waar de verdachte toen tijdelijk woonde, en na het eten begon de verdachte op een gegeven moment te praten over Syrië . Hij praatte over onschuldige mensen die daar werden afgeslacht en dat de Arabische landen er niets tegen deden. Volgens de verdachte waren onder andere Amerika en het regime van Syrië de oorzaak van de ellende in Syrië . De verdachte zei dat zij, als moslims, er iets aan moesten doen. Verder zei de verdachte dat IS
12 Het proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 234 tot en met 237.
13 Het proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 244.
14 Het proces verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 405 en 406.
een magazine heeft. Als [betrokkene 6] iets over dat magazine wilde weten, kon hij dat aan de verdachte laten weten, waarna de verdachte het aan hem kon geven om te lezen.
De verdachte vertelde dat ISIS in Syrië een ziekenhuis had en hoe ISIS in Syrië leefde. Ook vertelde hij dat in het magazine informatie stond over de technologie van ISIS en dat er in Syrië chemische aanvallen plaatsvonden. Volgens de verdachte gooiden Amerika en het regime van Syrië constant bommen.
[betrokkene 6] denkt dat de verdachte het magazine van een site had gehaald. De verdachte liet hem het magazine op zijn – verdachtes – laptop zien. De verdachte was enthousiast over dat magazine. [betrokkene 6] merkte dat, omdat de verdachte hem het magazine liet zien en zei dat hij het ook eens moest lezen. Ook merkte hij het aan de manier waarop hij het liet zien en erover vertelde. De verdachte reageerde positief op de beelden. In elk geval heeft hij zijn afkeer niet laten blijken en hij heeft ook niet gezegd dat hij het niet goed vond dat dit gebeurde. Dit heeft ongeveer twee jaar geleden plaatsgevonden [het hof begrijpt medio 2015, gelet op de datum van het verhoor].
Diezelfde avond heeft de verdachte [betrokkene 6] , naast het magazine van IS, ook een filmpje laten zien waarop mensen worden onthoofd in Syrië . De mensen die dat deden droegen gewaden en een masker. De mensen die onthoofd werden, zaten geknield. Ze werden met een zwaard in één keer onthoofd. Het waren heftige beelden. De verdachte vertelde hem dat dit gebeurde in Syrië . Het filmpje gaf [betrokkene 6] een ongemakkelijk gevoel; hij vond de beelden verschrikkelijk. Hij dacht dat de verdachte anders over dat filmpje dacht, het tegengestelde.
[betrokkene 6] heeft van [betrokkene 1] gehoord dat de verdachte jongemannen in de leeftijd van 20 à 30 jaar ronselde om naar Syrië te gaan. Om die reden mocht de verdachte niet meer in de moskee in [gemeente 1] komen. Dat speelde ongeveer anderhalf jaar geleden [het hof begrijpt, gelet op de datum van het verhoor, rond begin 2016]. [betrokkene 1] zei dat de verdachte ook [betrokkene 6] zou kunnen proberen te ronselen en daar waarschuwde hij [betrokkene 6] voor.
De verdachte heeft [betrokkene 6] wel eens gezegd dat als hij zijn geloof niet hier kon praktiseren, hij dan naar een islamitisch land moest gaan, zoals Marokko, Egypte of Syrië . De verdachte zei hem, dat hij juist in Syrië , waar Islamitische Staat heerste, zijn geloof kon praktiseren. Ook heeft de verdachte hem gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi DE leider was van Islamitische Staat.15
De verklaring van [betrokkene 7]
[betrokkene 7] heeft verklaard dat hij regelmatig in de moskee in [gemeente 1] kwam, onder andere voor het gebed. Hij kende de verdachte van die moskee en van het voetballen. Ook hij kreeg Arabische les van hem. [betrokkene 7] heeft onder andere van [betrokkene 1] gehoord dat de verdachte probeerde om mensen te ronselen voor de gewapende strijd. Onder ‘ronselen’ verstaat [betrokkene 7] het brainwashen van mensen om naar Syrië te gaan, naar het kalifaat. [betrokkene 7] kende ook [betrokkene 6] . Hij vond [betrokkene 6] beïnvloedbaar en naïef. Hij had het vermoeden dat de verdachte geprobeerd heeft om [betrokkene 6] te beïnvloeden. [betrokkene 6] volgde namelijk ook lessen van de verdachte en de verdachte zocht de wat zwakkere mensen uit, die sneller beïnvloedbaar waren. Volgens [betrokkene 7] is de verdachte slim en deskundig.16
15 Het proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 453 en 458 tot en met 462.
16 Het proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 1034 tot en met 1037.
3.4.
Overwegingen en conclusies met betrekking tot het bewijs en de juridische waardering daarvan
Het hof trekt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen de conclusie dat de verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 6] toentertijd heeft geworven voor de jihad in Syrië . De verdachte hing de ideologie van IS aan en heeft vis-à-vis op beiden ingepraat, dit gebeurde tijdens voetbal, Arabische les, in/buiten de moskee in [gemeente 1] en bij de verdachte thuis, door zijn gedachtegoed prijs te geven, te verdedigen en kracht bij te zetten met propagandamateriaal, onder meer inhoudende dat IS en de jihad in Syrië goed waren en de oproep tot de strijd gevolgd moest worden. Ook heeft de verdachte zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 6] beeldmateriaal laten zien om hen te overtuigen. Tegenover [betrokkene 1] heeft de verdachte dit alles zelfs bij herhaling gedaan.
Op deze wijze heeft de verdachte zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 6] bespeeld met behulp van communicatiemiddelen, hen beïnvloed en ideologisch rijp gemaakt, een en ander om hen te bewegen tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd. Hiermee is de verdachte te werk gegaan op een wijze overeenkomstig die blijkens de wetsgeschiedenis met ‘werven’ werd beoogd. Dat [betrokkene 1] en [betrokkene 6] daar geen gevolg aan hebben gegeven, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg, zoals hiervóór bij het juridisch kader van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is uiteengezet.
Het hof hecht derhalve geen geloof aan de verklaringen van de verdachte, dat het alleen is gebleven bij het geven van uiting aan een schokkend en verontrustend gedachtegoed. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat de verdachte met zijn radicale overtuiging anderen
– [betrokkene 1] en [betrokkene 6] – door middel van een geleidelijk proces van beïnvloeding is aan gaan zetten om over te gaan tot het in de praktijk brengen van dat gedachtegoed door zelf te gaan strijden in Syrië . Er is voldaan aan de juridische criteria: er is geworven door de verdachte met het oog op daadwerkelijke deelname aan de gewapende strijd van IS, een terroristische organisatie die zich bezighield met het begaan van terroristische misdrijven (als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht).
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuige [betrokkene 1] overweegt het hof, grotendeels in navolging van de rechtbank als volgt. Duidelijk is geworden dat de getuige [betrokkene 1] zeer belastend over de verdachte heeft verklaard en dat hij naar voren komt uit verklaringen als iemand die behoorlijk op de verdachte gebeten was. Zijn verklaringen zijn echter gedetailleerd en coherent. Ook kan niet worden gezegd dat [betrokkene 1] de verdachte blindelings beschuldigt, want hoewel [betrokkene 1] tegenover de politie heeft verklaard dat hij denkt dat de verdachte ook andere jongeren heeft willen beïnvloeden, heeft hij steeds gezegd dat hij dat niet zelf heeft gezien of gehoord.
De door de verdediging aangehaalde verklaringen van de moeder en de broer van [betrokkene 1] doen naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van diens verklaringen voor zover het hof die voor het bewijs heeft gebruikt. Noch de moeder van [betrokkene 1] , noch diens broer heeft specifiek en concreet verklaard dat die verklaringen niet juist zouden zijn, laat staan dat zij dat uit eigen wetenschap zouden weten. Hun verklaringen komen er – kort gezegd – op neer dat [betrokkene 1] in zijn algemeenheid wel eens liegt en mensen ten onrechte beschuldigt, maar dat betekent niet dat hij dat in dit geval ook zou hebben gedaan. De verklaringen van [betrokkene 1] vinden bovendien bevestiging in de verklaring van de getuige imam [imam] en voor een deel ook in die van de getuige [betrokkene 6] en de getuige [betrokkene 7] . Ook uit de verklaringen van [imam] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] blijkt dat verdachte zijn radicale gedachtegoed propageerde. [betrokkene 6] heeft dat zelf ook aan den lijve ondervonden.
De getuige imam [imam] heeft, net als [betrokkene 1] , de verdachte van zijn ideeën willen afhelpen, zonder dat dit lukte. De stelling dat de imam slechts [betrokkene 1] napraat, heeft de verdediging niet concreet onderbouwd. Dat de getuige [imam] kennelijk met het bestuur van de moskee in [gemeente 1] overleg heeft gehad voorafgaand aan het afleggen van een verklaring tegenover de politie, bevestigt nog niet dat deze getuige slechts een gerucht overbrengt van één van die bestuursleden ( [betrokkene 1] ). Uit de verklaring volgt duidelijk dat [imam] zelf heeft waargenomen dat de verdachte de radicale ideeën die hij ook aan [betrokkene 1] heeft geopenbaard tot de zijne had gemaakt en daarvan beslist geen afstand wilde nemen.
De bewijsverweren worden derhalve verworpen.
3.5.
Partiële vrijspraak feit 1 primair
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte ook vijf andere personen ( [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 7] ) heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd. Uit hun verklaringen kan wel worden opgemaakt welke radicale ideeën de verdachte had en dat hij die terloops onder hun aandacht bracht, maar niet kan worden gezegd dat hij hen – net als [betrokkene 1] en [betrokkene 6] – op enige wijze concreet bewoog tot deelname aan de gewapende, terroristische strijd. De aanknopingspunten en vingerwijzingen die het dossier wel in die richting geeft, acht het hof onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het werven van deze vijf personen voor de gewapende, terroristische strijd.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
Nu het hof de verdachte partieel zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, namelijk voor wat betreft het werven van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 7] voor de gewapende, terroristische strijd, dient het hof vervolgens te beoordelen of ten aanzien van deze personen het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen, namelijk of verdachte heeft gepoogd om hen te werven voor de gewapende, terroristische strijd.
Het hof acht dit niet wettig en overtuigend bewezen. Ook hier geldt, dat uit de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 7] wel kan worden opgemaakt welke radicale ideeën de verdachte had en dat hij die onder hun aandacht bracht, maar niet kan worden gezegd dat hij op enige wijze concreet heeft geprobeerd (in die zin dat het voornemen van de verdachte ten aanzien van deze vijf personen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard) om hen over te halen tot deelname aan de gewapende, terroristische strijd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de poging om deze vijf personen te werven voor de gewapende, terroristische strijd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
zonder toestemming van de Koning, iemand voor gewapende strijd werven, terwijl de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op de gronden als nader verwoord in de pleitnota – (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft daartoe gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, de omstandigheid dat de verdachte – als hij al ooit positief zou zijn geweest over IS, dat alleen betrekking had op de strijd tegen Assad, dat de verdachte nooit een voorstander is geweest van geweld door IS of welke groepering dan ook tegen burgers, dat de verdachte zich juist van IS heeft afgekeerd toen steeds duidelijker werd dat IS zich wel van geweld tegen burgers bediende, de ouderdom van de feiten en dat de verdachte als gevolg van deze strafzaak zijn baan heeft verloren.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt voorts, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan een feit dat strafbaar is gesteld met het doel de samenleving te beschermen tegen terrorisme. De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode een fanatiek aanhanger van de ideologie van IS getoond, gelet op het vele materiaal dat hij in bezit had en de verklaringen die door meerdere personen zijn afgelegd. Het hebben van dit soort radicale ideeën op zichzelf is in onze rechtstaat niet strafbaar. Het ronselen voor gewapende strijd op basis daarvan is dat wél.
Werven voor IS betekent werven voor een organisatie die op grote en grove schaal mensenrechten schendt en terreuraanslagen pleegt. Het betreft een misdrijf tegen het openbaar gezag. Nederland heeft het werven voor terreurorganisaties strafbaar gesteld in het kader van de internationale aanpak van terrorisme. Terrorisme vormt een grote bedreiging
voor de rechtstaat en de veiligheid en stabiliteit van samenlevingen en vooral van burgers. In die zin betreft het werven voor de strijd van IS in Syrië dus ook een misdrijf tegen de Nederlandse samenleving. IS beperkt zich immers nadrukkelijk niet tot de strijd in Syrië , maar staat ook voor het plegen van gruwelijke aanslagen tegen willekeurige, weerloze burgers van Europa en andere continenten. Een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming volstaat daarom in beginsel niet voor het overtreden van deze strafbepaling. Het gegeven dat de wetgever de strafwaardigheid van het onderhavige feit heeft vergroot door het maximum te verhogen van één jaar naar vier jaren moet bovendien ook tot uitdrukking komen in de op te leggen straf.
Voor zover het feit voortkwam uit de pijn en de onmacht die de verdachte als geboren Syriër ervoer, kan dat wel enigszins als verzachtend worden meegewogen, maar dat leidt niet tot strafvermindering. Het hof beschouwt evenals de rechtbank de verdachte op dit moment, voor zover het oordelen kan op basis van dit dossier, niet als een bijzonder gevaarlijke terrorist. Zo zijn bij hem geen wapens aangetroffen en heeft hij de personen die hij wierf voor de gewapende strijd niet geleerd hoe met wapens om te gaan. Daar staat tegenover dat het hof het zorgelijk vindt dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep wel heeft verklaard dat hij afstand heeft genomen van IS, maar dat hij tegelijkertijd voortdurend anderen, onder wie [betrokkene 1] en imam [imam] , voor leugenaars heeft uitgemaakt en zijn denken en handelen in de bewezenverklaarde periode heeft gebagatelliseerd. Het is al met al onmogelijk te peilen in hoeverre de verdachte daadwerkelijk afstand heeft genomen van zijn radicale ideeën en of hij op enige wijze een gevaar vormt of nog gaat vormen voor de samenleving. Bij de strafmaat kan dit op dit moment geen rol spelen. Het hof zal daarom geen extra straf opleggen om de verdachte voor de zekerheid langer uit de maatschappij te houden.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, alsmede met omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 4 juni 2021 niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake enig strafbaar feit.
Ook heeft het hof acht geslagen op twee, inmiddels enigszins gedateerde, adviezen van de reclassering d.d. 5 juli 2017 en 26 april 2018. In laatstgenoemd rapport wordt het recidiverisico als laaggemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, contactverboden, locatieverboden en verplichte medewerking aan gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen externe deskundige op het gebied van transculturele problematiek/religie, een en ander of en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelet op dit alles kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In de omstandigheid dat de verdachte na het onderhavige feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen ziet het hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Nu ook anderszins niet vanuit het Openbaar Ministerie redenen zijn gegeven om bijzondere voorwaarden in overweging te nemen, zal het hof – anders dan de reclassering ruim drie jaren geleden heeft geadviseerd – daarbij geen bijzondere
voorwaarden opleggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 22 juni 2017, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 15 mei 2018 vonnis gewezen. De verdachte heeft op 25 mei 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op
19 augustus 2021. In hoger beroep is derhalve sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer 15 maanden. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren op zijn plaats zou zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het minder heeft bewezenverklaard dan waarvan de advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan (namelijk alleen feit 1 primair), maar meer dan waar de rechtbank vanuit is gegaan (het hof acht het werven van niet één, maar twee personen voor de gewapende, terroristische strijd bewezen).
Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof op het onvoorwaardelijke deel 3 maanden in mindering brengen en aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 205 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraken in het onder 1 primair tenlastegelegde ten aanzien van [betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en).
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 7] en/of een of meer ander(en) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. D.A.E.M. Hulskes en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 19 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. Hulskes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.