ECLI:NL:GHSHE:2021:2585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
200.298.534_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek in een strafzaak wegens mogelijke partijdigheid

Op 18 augustus 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een beslissing genomen over een verschoningsverzoek van raadsheer A.C. Bosch in een strafzaak. De raadsheer had verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de zaak, omdat hij in het verleden als advocaat betrokken was bij de verdediging van een getuige in deze zaak. De verschoningskamer oordeelde dat de objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de raadsheer aanwezig was, gezien zijn eerdere professionele relatie met de getuige. De verschoningskamer wees het verzoek tot verschoning toe, met als gevolg dat de behandeling van de hoofdzaak door een andere kamer van het hof zal worden voortgezet. De beslissing is genomen in het belang van het vertrouwen in de rechterlijke macht en de waarborging van een onpartijdige rechtsgang. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn geïnformeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
Zaaknummer: 200.298.534/01
datum beslissing: 18 augustus 2021
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een verschoningsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op het schriftelijke verzoek zich te mogen verschonen van 10 augustus 2021, als bedoeld in artikel 517 in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van mr. A.C. Bosch (hierna: verzoeker), raadsheer in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof), team Strafrecht, belast met de behandeling van de zaak met zaaknummer 20-002588-20 (hierna: de hoofdzaak) tussen:
het Openbaar Ministerie
en
[de verdachte]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] , te [plaats] ,
hierna te noemen: de verdachte.

1.Het procesverloop

1.1.
In de procedure in hoger beroep in de hoofdzaak heeft op 6 april 2021 een zogeheten regiezitting plaatsgevonden, met mr. A.R. Hartmann als voorzitter en mr. J. Nederlof en verzoeker als leden. Op 9 april 2021 heeft de behandelend kamer een beslissing genomen over de onderzoekswensen. Vervolgens heeft de behandelend kamer op 18 juni 2021 de hoofdzaak pro forma behandeld.
1.2.
Bij brief van 10 augustus 2021 aan de wrakings- en de verschoningskamer van het hof heeft verzoeker, onder opgaaf van redenen, verzocht zich in de hoofdzaak te mogen verschonen.
1.3.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.Het verzoek

Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd.
2.1
Op 23 juli 2021 heeft één van de advocaten-generaal ter voeging in het strafdossier van de hoofdzaak een aantal processen-verbaal ingezonden aan het hof en aan één van de raadslieden van de verdachte. Uit deze processen-verbaal blijkt volgens verzoeker dat de advocaten-generaal op 1 juni 2021 telefonisch contact hebben gehad met de advocaat van de heer [getuige] (hierna: [getuige] ), een medegedetineerde van de verdachte in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] . Volgens deze advocaat heeft [getuige] in die penitentiaire inrichting een gesprek gehad met de verdachte over de strafbare feiten waarvan de verdachte wordt verdacht in de hoofdzaak. [getuige] is vervolgens op 3 juni 2021 (door de politie) als getuige gehoord en heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Naar aanleiding van deze verklaring is de verdachte op 2 juli 2021 aanvullend gehoord. De verdachte heeft de verklaring van [getuige] betwist en heeft aangegeven nooit met wie dan ook inhoudelijk over de hoofdzaak te hebben gesproken, ook niet met [getuige] .
2.2
Verzoeker is per 1 juli 2018 werkzaam in de rechterlijke macht. Daarvóór was verzoeker sinds 1996 advocaat in [plaats] . In die hoedanigheid heeft verzoeker [getuige] een aantal jaren in verschillende strafzaken bijgestaan, laatstelijk begin 2018. Verzoeker stelt dat deze omstandigheid de objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van hem als raadsheer zou kunnen wekken en dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden indien hij deel zou blijven uitmaken van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
De verschoningskamer overweegt met betrekking tot het verzoek als volgt. In artikel 517 in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, elk van de rechters die een zaak behandelt kan verzoeken zich te mogen verschonen.
3.2.
Vooropgesteld dient te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen zouden kunnen opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat een vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De enkele omstandigheid dat de strafzaak van een verdachte in hoger beroep wordt behandeld door een kamer van het hof met een raadsheer die in zijn voormalige professie als (strafrecht-)advocaat iemand heeft bijgestaan die een voor de strafzaak relevante getuige kan zijn, levert in beginsel nog geen zwaarwegende aanwijzing op om van voornoemd uitgangspunt van onpartijdigheid af te wijken. Het behoort immers tot de normale rechterlijke taak om slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en wat naar aanleiding van het onderzoek op de zitting dienaangaande zal blijken, waarbij hetgeen een raadsheer daarbuiten ter kennis is gekomen buiten beschouwing hoort te blijven.
3.4.
Naar het oordeel van de verschoningskamer is er in dit geval evenwel een gerechtvaardigde grond voor verschoning. Voorzienbaar is immers dat het in de hoofdzaak uiteindelijk zal (kunnen) aankomen op het selecteren en waarderen van bewijsmiddelen, waaronder mogelijk de verklaringen en de betrouwbaarheid van getuige [getuige] tegenover die van de verdachte. De objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat verzoeker daarbij de hem eerder als advocaat van [getuige] in meerdere strafrechtelijke procedures toevertrouwde informatie, wetenschap of verkregen indrukken niet geheel buiten beschouwing zal kunnen laten. De jarenlange duur van de eerdere professionele relatie tot zijn voormalige cliënt [getuige] en de sindsdien verstreken relatief korte tijdsduur tot aan de toetreding tot de rechterlijke macht, in combinatie met de aard van zijn professionele relatie tot [getuige] (als advocaat en in die hoedanigheid ook als vertrouwenspersoon en geheimhouder) brengt mee, dat deze uitstraalt op de onpartijdigheid van verzoeker en dat zijn rechterlijke onpartijdigheid in de hoofdzaak ter discussie zal kunnen komen te staan.
Het maakt dat de vrees voor vooringenomenheid in dit geval objectief is gerechtvaardigd.
3.5.
Mede omdat rechtzoekenden in het rechterlijk apparaat vertrouwen moeten kunnen blijven stellen, zal de verschoningskamer het verzoek dan ook toewijzen.

4.De beslissing

Het hof (de verschoningskamer):
wijst het door verzoeker gedane verzoek tot verschoning toe;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het verschoningsverzoek door een kamer van het hof, waarvan verzoeker geen deel uitmaakt;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, aan de voorzitter in de hoofdzaak mr. A.R. Hartmann en aan de partijen in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.W.M. Stienissen (voorzitter), P.J. Hödl en A.L. Bervoets, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Flutsch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.
A.L. Bervoets is verhinderd om deze beslissing te ondertekenen.