ECLI:NL:GHSHE:2021:2567

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
200.263.707_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsverplichtingen tussen zorgaanbieders en de rol van overeenkomst en facturering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Zorgbruggen Thuiszorg B.V. (hierna: Zorgbruggen) tegen Stichting CCC Zorg Midden-Brabant (hierna: CCC) over onbetaald gelaten facturen voor verleende zorg. Zorgbruggen heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen CCC voor betaling van een hoofdsom van € 21.658,34, vermeerderd met rente en incassokosten, maar deze vordering werd afgewezen door de kantonrechter. Zorgbruggen heeft vervolgens in hoger beroep haar eis vermeerderd tot een totaalbedrag van € 78.523,48, dat betrekking heeft op twintig facturen die CCC onbetaald heeft gelaten.

De kern van het geschil draait om de vraag of CCC verplicht is om deze facturen te voldoen, ondanks dat zij zich beroept op verrekening met een tegenvordering. Het hof heeft vastgesteld dat Zorgbruggen de werkzaamheden waarvoor zij betaling vordert, voldoende heeft onderbouwd met facturen en urenoverzichten. Het hof heeft de stellingen van CCC over vermeende tekortkomingen van Zorgbruggen in de nakoming van de overeenkomst verworpen, omdat CCC niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden door deze vermeende tekortkomingen.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Zorgbruggen toegewezen en CCC veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 78.523,48, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft ook de proceskosten van het hoger beroep aan CCC opgelegd, terwijl het eindvonnis van de kantonrechter voor wat betreft de proceskosten is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.263.707/01
arrest van 17 augustus 2021
in de zaak van
voorheen: Zorgbruggen Thuiszorg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
thans:
Muismies Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Zorgbruggen en/of Muismies,
advocaat: mr. D.J. Wolf te Rotterdam,
tegen
Stichting CCC Zorg Midden-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als CCC,
advocaat: mr. A. Smeekes te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juni 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 april 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen Zorgbruggen als eiseres en CCC als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5990968 / CV EXPL 17-3232)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 19 juli 2017 en 31 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de door Zorgbruggen genomen memorie van grieven, tevens inhoudende een vermeerdering van eis, met producties 1 tot en met 12t;
  • de door Zorgbruggen genomen akte met een aanvulling op de producties 12a tot en met 12t;
  • de door Zorgbruggen en Muismies genomen akte met producties 13 tot en met 15, waarin Zorgbruggen op de voet van artikel 225 Rv om schorsing van het geding en Muismies op de voet van artikel 227 Rv om hervatting van het geding heeft verzocht;
  • de door CCC genomen memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de door Muismies genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens akte in principaal hoger beroep, met producties 16 tot en met 19;
  • de door CCC genomen akte uitlating producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten en kern van het geschil
3.1.1.
Het gaat in dit geding naar de kern genomen om de vraag of CCC een aantal facturen moet voldoen die Zorgbruggen aan haar heeft gezonden in verband met zorg die Zorgbruggen heeft verleend op grond van onder meer de Wet Langdurige Zorg.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • Zorgbruggen is een particuliere thuiszorgorganisatie. Zorgbruggen is werkzaam in de provincie Noord-Brabant.
  • CCC is een instelling voor wijkzorg en thuisbegeleiding. CCC is werkzaam in de regio Midden-Brabant.
  • Zorgbruggen en CCC zijn beiden zorgaanbieders als bedoeld in de Wet Langdurige Zorg (hierna: WLZ).
  • Om in aanmerking te komen voor betaling van verleende zorg in de zin van de WLZ moet de zorgaanbieder een overeenkomst hebben met het Zorgkantoor van de regio waarin de zorgbehoevende (hierna: de cliënt) woont. Het Zorgkantoor vergoedt de verleende zorg namelijk rechtstreeks aan de zorgaanbieder waarmee zij een overeenkomst heeft.
  • Ter verkrijging van financiering voor te verlenen zorg is het noodzakelijk dat aan de cliënt een indicatie is afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De indicatie moet op naam worden gesteld van de zorgaanbieder die de zorg verleent, waarvoor de unieke Algemeen GegevensBeheer-code (AGB-code) van de betreffende zorgaanbieder wordt gebruikt. Met die code kan de zorgaanbieder de cliënt en de verleende zorg melden in Vecozo, een digitaal portaal voor communicatie tussen zorgkantoren, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ook kunnen zorgaanbieders via hun AGB-code in Vecozo elektronisch hun declaraties voor verleende zorg indienen.
  • Als een cliënt wisselt van zorgaanbieder, moet ten aanzien van die cliënt de AGB-code in Vecozo worden gewijzigd, zodat de cliënt in dat systeem is gekoppeld aan de nieuwe zorgaanbieder.
  • Zorgbruggen en CCC verlenen ook zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (ZVW). Om vergoeding van deze zorg te krijgen van de zorgverzekeraar is geen indicatie van het CIZ nodig.
  • Zorgbruggen en CCC hebben op of omstreeks 3 september 2012 een overeenkomst gesloten, waarin CCC is aangeduid als opdrachtgever en Zorgbruggen als opdrachtnemer. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende:
Art. 1 Opdracht
Opdrachtnemer zal in opdracht van Opdrachtgever als zelfstandige zorgverlener op incidentele basis werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van het verzorgen van cliënten van Opdrachtgever thuis bij deze cliënten. Opdrachtgever kan nimmer verplicht worden Opdrachtnemer een opdracht te verstrekken. Opdrachtnemer kan te allen tijde een opdracht van Opdrachtgever aanvaarden, doch kan daartoe nimmer door Opdrachtgever worden verplicht.
Art. 2 . Zorgverlening
Opdrachtnemer verzorgt de cliënten onder eigen verantwoordelijkheid, op basis van het met de cliënt afgesproken Zorgplan. Opdrachtnemer verleent geen zorg waartoe zij op grond van opleiding en/of verleende autorisatie(s) niet bevoegd en/of bekwaam is.
Art. 3 Duur van de overeenkomst
De overeenkomst is aangegaan per 1 augustus 2012 voor onbepaalde duur.
(…)
Art. 5 Vergoedingen
Opdrachtgever vergoedt aan Opdrachtnemer de door Opdrachtnemer verrichte zorgverlening in opdracht van Opdrachtgever. Uit het door Opdrachtgever opgestelde rooster blijkt het aantal en soort uren dat Opdrachtnemer heeft verricht en dat voor vergoeding in aanmerking komt De vergoeding wordt jaarlijks in een addendum bij deze overeenkomst vastgesteld. (…) Opdrachtnemer zal het verschuldigde bedrag aan vergoeding maandelijks declareren door toezending van een gespecificeerde factuur aan Opdrachtgever. Opdrachtnemer verschaft hiertoe schriftelijk alle informatie die Opdrachtgever verlangt. De factuur is vrij van BTW. Opdrachtgever hanteert een betalingstermijn van 30 dagen.”
  • Een van de redenen voor het sluiten van deze overeenkomst was dat Zorgbruggen, anders dan CCC, geen overeenkomst had met het Zorgkantoor in Midden-Brabant. Via de overeenkomst wilden partijen het mogelijk maken dat Zorgbruggen, hoewel zij geen overeenkomst had met het Zorgkantoor, zorg kon verlenen aan cliënten in de regio Midden-Brabant. Zorgbruggen declareerde de door haar verleende zorg aan CCC. CCC declareerde de zorg vervolgens bij het Zorgkantoor. Het tarief dat Zorgbruggen declareerde bij CCC was lager dan het tarief dat CCC van het Zorgkantoor ontving, zodat CCC een financiële marge ontving voor haar taak als tussenschakel.
  • Vanaf september 2012 heeft Zorgbruggen gedurende meerdere jaren op de zojuist geschetste wijze WLZ-zorg en ZVW-zorg verleend aan meerdere cliënten. Zorgbruggen heeft de verleende zorg gefactureerd aan CCC en CCC heeft die facturen voldaan.
  • Bij e-mail van 15 juni 2016 heeft [voormalig interim bestuurder van CCC] , destijds interim bestuurder van CCC, aan Zorgbruggen onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) het heeft vanwege drukte even geduurd voordat ik kon antwoorden. Even ook huiswerk moeten doen. Er is al een overeenkomst tussen de stichting ccczorg midden Brabant en Zorgbruggen. Dit heeft niets met de directeur wisseling te maken. Ik heb de getekende versie gelezen. Dus [de nieuwe directeur van CCC] hoeft geen nieuwe te maken. Overigens is de betalingstermijn 30 dagen. Verder zal ik gaan vragen of jullie volgens de betalingstermijn zo snel mogelijk betaald kunnen worden. Hopelijk kunnen we nu ook weer goed samen gaan werken. [de nieuwe directeur van CCC] zal zich inspannen om de samenwerking goed te laten verlopen daar ben ik van overtuigd. (…)
[voormalig interim bestuurder van CCC] ”
- Bij e-mail 21 juni 2016 heeft [de nieuwe directeur van CCC] , de nieuwe directeur van CCC, aan Zorgbruggen onder meer het volgende meegedeeld:
“Het contract tussen jullie en [voormalig interim bestuurder van CCC] heb ik uiteraard gevolgd en met [voormalig interim bestuurder van CCC] besproken. Ik vind het erg jammer dat er wederzijds een verkeerd beeld is ontstaan betreffende de samenwerking. Wij hechten net zoveel belang aan een goede samenwerking met jullie als jullie met ons. Zoals gesteld dient er inderdaad geen nieuwe overeenkomst
opgesteld te worden en kunnen we gewoon verder gaan op de afspraken zoals deze er sinds 3 september 2012 liggen. Ik ben wel verbaasd dat de nieuwe overeenkomst nu pas aan de orde komt en niet met de directeurswissel bij Zorgbruggen. Maar goed de afspraken die er liggen zijn duidelijk en vormen de basis voor onze samenwerking nu
en in de toekomst.
Zo kan ik jullie ook melden dat gisteren de facturen van week 18 en 19 betaald zijn conform de afgesproken betalingstermijn van 30 dagen. De volgende weken zullen aan de hand hiervan en volgens afspraak op tijd betaald worden.”
- Bij e-mail van 22 december 2016 heeft CCC aan Zorgbruggen onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals je de afgelopen maanden een aantal malen is verteld door [naam] hebben wij bij het declareren van de WLZ vanuit het zorgkantoor niet alle zorgmomenten vergoed gekregen met als reden dat de indicaties niet in orde waren.
In totaal gaat het om ruim €40.000 wat we als inkomsten mis zijn gelopen en nog niet vergoed hebben gekregen. Hierdoor zijn we op ons budget van volgend jaar ook gekort. Omdat deze indicaties ondanks herhaaldelijk navragen nog steeds niet in orde zijn, zullen de facturen vanaf week 44 pas betaald worden als wij de bedragen ook vanuit het
Zorgkantoor vergoed hebben gekregen.”
  • CCC heeft een aantal facturen van Zorgbruggen uit de periode van 1 december 2016 tot 2 mei 2017 onbetaald gelaten. Dit is zichtbaar op de betalingsoverzichten over de jaren 2016 en 2017 die Zorgbruggen als producties 1 en 2 bij de memorie van grieven in het geding heeft gebracht.
  • Zorgbruggen heeft de twintig onbetaald gelaten facturen, met bijbehorende urenoverzichten, in het geding gebracht als producties 12a tot en met 12t bij de memorie van grieven.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1.
In deze procedure vorderde Zorgbruggen in het geding bij de kantonrechter veroordeling van CCC tot betaling van:
  • een hoofdsom van € 21.658,34 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 22 februari 2017;
  • € 991,58 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met € 208,23 aan btw;
met veroordeling van CCC in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Zorgbruggen in het geding bij de kantonrechter naar de kern genomen het volgende ten grondslag gelegd.
CCC heeft de facturen van 8 december 2016, 15 december 2016 en 5 januari 2017 ter zake door Zorgbruggen in de weken 48, 49 en 52 verleende zorg ten onrechte onbetaald gelaten. Die drie facturen belopen tezamen een hoofdsom van € 21.658,34. Zorgbruggen moet die hoofdsom alsnog voldoen, vermeerderd met rente en incassokosten.
3.2.3.
CCC heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 19 juli 2017 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast. Die mondelinge behandeling heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 5 april 2018.
3.2.5.
In het tussenvonnis van 31 oktober 2018 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Het beroep dat CCC heeft gedaan op opschorting van haar betalingsverplichting, vooruitlopend op verrekening van die betalingsverplichting met een tegenvordering, slaagt niet. CCC heeft onvoldoende onderbouwd dat Zorgbruggen in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst is tekortgeschoten en dat CCC daardoor schade heeft geleden (rov. 3.2.3 tot en met 3.3.3).
  • Zorgbruggen heeft kort voor de mondelinge behandeling een grote hoeveelheid urenoverzichten in het geding gebracht ter onderbouwing van de facturen over de weken 48, 49 en 52 van 2016, waarvan zij betaling vordert. CCC en de kantonrechter hebben die stukken onvoldoende kunnen bestuderen. Een aanmerkelijk deel van de in het geding gebrachte urenoverzichten ziet niet op de weken 48, 49 en 52. Zorgbruggen moet alleen de urenoverzichten in het geding brengen die betrekking hebben op de facturen waarvan zij betaling vordert. CCC mag daar dan nog op reageren (rov. 3.2.2, 4.1.1 en 4.1.2).
In het dictum van het vonnis heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van Zorgbruggen waarbij Zorgbruggen (alleen) de urenoverzichten in het geding diende te brengen die betrekking hebben op de declaraties waarvan zij betaling vordert.
3.2.6.
In het eindvonnis van 3 april 2019 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Zorgbruggen heeft door middel van een digitaal bestand overzichten toegestuurd van door haar medewerkers bij verschillende zorgbehoevenden verrichte werkzaamheden in de weken 47 tot en met 52 van 2016 en in de weken 1 tot en met 16 van 2017, zonder daarbij enige toelichting te geven (rov. 2.4).
  • Zorgbruggen heeft de overzichten kennelijk niet eerst aan CCC voorgelegd, alvorens ze in het geding te brengen. Zorgbruggen heeft door het enkele in het geding brengen van de overzichten, de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden niet voldoende verantwoord (rov. 2.6).
  • CCC heeft zich terecht verzet tegen het in de beoordeling betrekken van de nadere urenoverzichten, waarvan wederom een groot deel geen betrekking heeft op de drie weken waar de facturen betrekking op hebben (rov. 2.7).
  • Zorgbruggen heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat de relevantie is van de grote hoeveelheid urenoverzichten voor haar vordering (rov. 2.8).
  • Dit voert tot de conclusie dat Zorgbruggen, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert en die door CCC worden betwist, onvoldoende heeft onderbouwd (rov. 2.9).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vordering van Zorgbruggen afgewezen en Zorgbruggen in de proceskosten veroordeeld.
Het geding in hoger beroep, met vermeerdering van eis en partijwisseling
3.3.1.
Zorgbruggen heeft bij haar memorie van grieven haar eis vermeerderd. Zij vorderde bij de memorie van grieven, naast vernietiging van het beroepen eindvonnis, samengevat:
  • veroordeling van CCC tot betaling van een hoofdsom van € 78.523,48, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de in het petitum van de memorie van grieven genoemde data;
  • veroordeling van CCC “in de buitengerechtelijke incassokosten”;
met veroordeling van CCC in de proceskosten.
De hoofdsom van € 78.523,48 betreft het totaalbedrag van de twintig facturen die Zorgbruggen heeft overgelegd als producties 12a tot en met 12t bij de memorie van grieven. Zorgbruggen heeft gesteld dat zij in het geding in eerste aanleg slechts betaling van drie facturen heeft gevorderd om de competentiegrens van de kantonrechter niet te overschrijden.
Het hof begrijpt uit paragraaf 4.7 van de memorie van grieven dat ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.560,23 wordt gevorderd.
Deze eisvermeerdering heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Het hof zal, aan de hand van de grieven, recht doen op de vermeerderde eis.
3.3.2.
Zorgbruggen heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd tegen het vonnis van 3 april 2019. Op basis van die grieven heeft zij geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot, kort gezegd:
  • toewijzing van haar vermeerderde eis;
  • veroordeling van CCC om al hetgeen Zorgbruggen ter uitvoering van het bestreden vonnis aan CCC heeft voldaan aan Zorgbruggen terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot de dag van terugbetaling.
3.3.3.
Bij akte van 27 december 2019 heeft Zorgbruggen de door haar gestelde vordering op CCC, die in dit hoger beroep ter beoordeling voorligt, verkocht en overgedragen aan haar enig aandeelhouder, Muismies Holding (hierna: Muismies). Muismies heeft die overdracht bij dezelfde akte aanvaard. De advocaat van Zorgbruggen en Muismies heeft van deze overdracht mededeling gedaan aan CCC. Zorgbruggen heeft vervolgens bij akte als bedoeld in artikel 225 lid 2 Rv de schorsing van het geding ingeroepen omdat de rechtsbetrekking waarin zij het geding voerde, door de overdracht van de vordering is opgehouden te bestaan. Muismies heeft bij diezelfde akte verklaard dat zij als rechtsopvolger van Zorgbruggen het geding hervat in de zin van artikel 227 lid 1 sub b BW. CCC heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof stelt vast dat Muismies hierdoor als procespartij in de plaats van Zorgbruggen is getreden. Het hof zal hierna ter wille van de leesbaarheid van dit arrest in beginsel blijven spreken van Zorgbruggen, ook als daarmee Muismies wordt bedoeld.
3.3.4.
CCC heeft vervolgens bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 3 april 2019. CCC heeft voorts in incidenteel hoger beroep vier grieven gericht tegen het tussenvonnis van 31 oktober 2018. CCC meent dat de kantonrechter in dat vonnis ten onrechte het beroep van CCC op opschorting van haar betalingsverplichtingen en op verrekening van die betalingsverplichtingen met een tegenvordering heeft verworpen. CCC heeft aan het slot van haar memorie geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 3 april 2019, met veroordeling van Muismies in de proceskosten.
Met betrekking tot grief I in principaal hoger beroep
3.4.1.
Het hof zal eerst grief I in principaal hoger beroep behandelen. Deze grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Zorgbruggen de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert, onvoldoende heeft onderbouwd.
3.4.2.
Door middel van de grief betoogt Zorgbruggen dat zij de werkzaamheden waarvan zij na de vermeerdering van eis betaling vordert, voldoende heeft onderbouwd door onder meer het overleggen van de producties 12a tot en met 12t bij de memorie van grieven.
Deze grief slaagt om de navolgende redenen.
3.4.3.
Zorgbruggen heeft met de door haar bij de memorie van grieven overgelegde betalingsoverzichten over 2016 en 2017 duidelijk uiteengezet welke facturen van haar uit die jaren CCC wel heeft betaald en welke facturen CCC onbetaald heeft gelaten. CCC heeft niet bestreden dat deze overzichten een juist overzicht geven van de betaalde facturen en van de onbetaald gelaten facturen. Zorgbruggen heeft vervolgens op bladzijde 8 van haar memorie van grieven een duidelijk overzicht opgenomen van de twintig onbetaald gelaten facturen, met factuurnummers, factuurdata en factuurbedragen. Een vergelijkbaar overzicht heeft zij ook overgelegd als productie 3 bij de memorie van grieven. Uit dit overzicht volgt dat in totaal een bedrag van € 78.523,48 onbetaald is gelaten. CCC heeft dat niet betwist.
3.4.4.
Voorts heeft Zorgbruggen de twintig facturen waar het om gaat, overgelegd als producties 12a tot en met 12t bij de memorie van grieven. De facturen hebben elk betrekking op een bepaalde week uit 2016 of 2017, en bevatten elk een gespecificeerd overzicht van hoeveel zorg in de betreffende week tegen welk tarief aan welke cliënt is verleend. Op elke factuur zijn meerdere cliënten vermeld aan wie in de betreffende week zorg is verleend. Dat betreft regelmatig tientallen cliënten per factuur.
3.4.5.
Bij al deze facturen zijn bijbehorende urenoverzichten gevoegd waarop nader is gespecificeerd door welke medewerker, op welke dag van de week en op welk tijdstip (van hoe laat tot hoe laat) de betreffende zorg aan elke individuele cliënt is verleend. CCC heeft de juistheid van deze urenoverzichten niet op concrete, gespecificeerde wijze betwist. CCC heeft niet op concrete wijze betwist dat op de op de urenoverzichten vermelde data en tijden daadwerkelijk door de genoemde medewerkers zorg is verleend aan de betreffende cliënten.
3.4.6.
CCC heeft ook niet de stelling van Zorgbruggen betwist dat de andere facturen uit de jaren 2016 en 2017 en uit de voorliggende jaren, die door CCC wel zijn betaald, op vergelijkbare wijze waren opgesteld, gespecificeerd, en onderbouwd met vergelijkbare urenoverzichten. Omdat CCC dat niet heeft betwist, valt in beginsel niet in te zien wat er aan te merken is op de facturen, met bijgevoegde urenoverzichten, waarvan Zorgbruggen nu betaling vordert.
3.4.7.
CCC heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat Zorgbruggen de bij de twintig facturen in rekening gebrachte werkzaamheden heeft verricht. Het hof verwerpt die betwisting om de navolgende reden. Als de facturen over bijvoorbeeld de weken 47 en 48 van 2016 (producties 12a en 12b) worden vergeleken, blijkt dat daarop veelal dezelfde cliënten voorkomen. Dat ligt ook voor de hand. Het betreft immers doorgaans cliënten die behoefte hebben aan duurzame zorgverlening, zodat het logisch is dat voor hen elke week opnieuw werkzaamheden worden verricht en gefactureerd. De facturen over de daaraan voorafgaande weken, die CCC wel heeft betaald, belopen volgens het onbestreden betalingsoverzicht over 2016 min of meer vergelijkbare totaalbedragen. Aangenomen kan worden dat ook op die facturen grotendeels zorgverlening in rekening is gebracht die verleend is aan de cliënten die ook voorkomen op de facturen over de weken 47 en 48. Dat dit anders zou zijn is door CCC niet gesteld, en zou ook niet logisch zijn aangezien de cliënten duurzame zorg nodig hebben. Omdat de facturen vanaf week 47 ongeveer dezelfde hoogte hebben als de onbestreden facturen over de daaraan voorafgaande weken, en er geen enkele reden is om aan te nemen dat zich plotseling grote wijzigingen hebben voorgedaan in het cliëntenbestand, is er geen enkele reden om te veronderstellen dat Zorgbruggen de met ingang van week 47 gedeclareerde werkzaamheden niet heeft verricht. Dat Zorgbruggen geen door cliënten ondertekende urenbriefjes in het geding heeft gebracht, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat Zorgbruggen in de loop van 2017 minder werkzaamheden is gaan verrichten en dat de wekelijks gefactureerde bedragen daardoor in de loop van 2017 dalen, leidt evenmin tot een ander oordeel.
3.4.8.
Het hof concludeert om bovenstaande redenen dat Zorgbruggen de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert, in hoger beroep voldoende heeft onderbouwd. CCC heeft onvoldoende betwist dat Zorgbruggen die werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht. Grief I in principaal hoger beroep treft in zoverre doel.
Devolutieve werking van het hoger beroep en behandeling van de grieven in incidenteel hoger beroep
3.5.
Omdat grief I in principaal hoger beroep doel heeft getroffen en dit ertoe zou kunnen leiden dat de (vermeerderde) vordering van Zorgbruggen alsnog moet worden toegewezen, moet het hof de verweren van CCC behandelen die de kantonrechter heeft verworpen of onbehandeld heeft gelaten. Het stond CCC vrij om die verweren door het instellen van incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof te brengen maar het was niet noodzakelijk. Het eindvonnis was immers geheel naar wens van CCC (afwijzing van de vordering van Zorgbruggen, met veroordeling van Zorgbruggen in de proceskosten), zodat er geen noodzaak was voor CCC om incidenteel hoger beroep in te stellen. Het hof moet overigens ook de verweren van CCC behandelen die CCC niet uitdrukkelijk in de vorm van een incidentele grief onder de aandacht van het hof heeft gebracht. Het hof zal de verweren van CCC in het onderstaande behandelen.
Opschorting van betalingen wegens vermoeden van fraude?
3.6.1.
CCC heeft in haar conclusie van antwoord van 5 juli 2017 als verweer aangevoerd dat er in september 2016 bij de gemeente Tilburg een anonieme melding is ontvangen over mogelijke fraude met zorguren door Zorgbruggen. Volgens CCC zou een onderzoek naar die fraude kunnen opleveren dat Zorgbruggen gewerkte uren tegen te hoge tarieven heeft gedeclareerd en daardoor te hoge vergoedingen heeft gedeclareerd bij CCC, dat CCC daardoor ook onbewust te hoge vergoedingen heeft gedeclareerd bij het Zorgkantoor, dat CCC vervolgens te hoge vergoedingen uitbetaald heeft gekregen en dat CCC dus ook te hoge vergoedingen heeft doorbetaald aan Zorgbruggen. CCC stelt dat de mogelijkheid bestaat dat in verband hiermee in de toekomst bedragen worden teruggevorderd van CCC die zij dan op Zorgbruggen moet kunnen verhalen. In verband daarmee wil CCC de nakoming van haar betalingsverplichting jegens Zorgbruggen opschorten.
3.6.2.
Zorgbruggen heeft uitdrukkelijk betwist dat zij de door haar verleende zorg niet op correcte wijze heeft gefactureerd. Het hof verwerpt het betreffende verweer van CCC. De fraudemelding, waarvan een afschrift in het geding is gebracht, is anoniem en niet onderbouwd. CCC heeft niet gesteld dat er daadwerkelijk enig onderzoek is uitgevoerd of enige onjuistheid in de declaraties van Zorgbruggen is vastgesteld. De laatste proceshandeling van CCC in hoger beroep dateert van 4 augustus 2020. Dat is bijna vier jaar na de anonieme fraudemelding van september 2016. Omdat niet gesteld of gebleken is dat de fraudemelding terecht was en evenmin is gesteld of gebleken dat dit heeft geleid tot enig nader onderzoek of enige terugvordering, rechtvaardigt de fraudemelding niet de opschorting door CCC van de nakoming van haar betalingsverplichting jegens Zorgbruggen.
Hoeft CCC de facturen pas te voldoen nadat het Zorgkantoor of de Zorgverzekeraar voor de gefactureerde werkzaamheden een vergoeding aan CCC heeft betaald?
3.7.1.
CCC heeft als verweer ook aangevoerd dat zij de facturen van Zorgbruggen pas hoeft te betalen nadat het Zorgkantoor of de Zorgverzekeraar voor de gefactureerde werkzaamheden een vergoeding aan CCC heeft betaald.
Zorgbruggen heeft dat verweer betwist. Volgens Zorgbruggen hield de overeenkomst in dat haar facturen binnen 30 dagen betaald zouden worden en hebben de partijen de overeenkomst ook steeds zo uitgevoerd.
3.7.2.
Het hof verwerpt het betreffende verweer van CCC. CCC heeft niet bestreden dat zij de facturen van Zorgbruggen in de eerste jaren van de samenwerking betaalde binnen de termijn van 30 dagen die genoemd is in artikel 5 van de overeenkomst van 3 september 2012 en in de e-mail van CCC van 21 juni 2016. CCC heeft niet betwist dat zij de vergoeding van het Zorgkantoor of de Zorgverzekeraar doorgaans pas later ontving, zodat zij Zorgbruggen in zekere zin “voorfinancierde”. Dit was overeenkomstig de inhoud van de overeenkomst en de wijze waarop de partijen die overeenkomst uitvoerden. Dat partijen daarover op enig moment een andere afspraak hebben gemaakt, heeft CCC niet op voldoende concrete wijze gesteld, en is door Zorgbruggen uitdrukkelijk betwist. De slotsom is dat het CCC in beginsel niet vrij stond om betaling van de facturen op te schorten totdat zij betaling voor de werkzaamheden had ontvangen van het Zorgkantoor of de Zorgverzekeraar.
Verrekening van betalingsverplichting met een tegenvordering
3.8.1.
CCC heeft als verweer verder aangevoerd dat Zorgbruggen er op grond van de overeenkomst voor moest zorgen dat alle indicaties in orde / up to date waren, en dat Zorgbruggen op dat vlak regelmatig in haar verplichtingen tekortschoot. Volgens CCC heeft dit tot gevolg gehad dat vergoedingen niet werden uitbetaald aan CCC, en heeft zij daardoor schade geleden. CCC beroept zich op verrekening van haar betalingsverplichting met een tegenvordering ter zake schadevergoeding.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat op CCC de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van haar stelling dat Zorgbruggen tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat CCC daardoor schade heeft geleden. CCC beroept zich immers op de rechtsgevolgen van die stelling. Zorgbruggen heeft uitdrukkelijk betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van een op haar rustende verplichting en dat CCC daardoor schade geleden heeft.
3.8.3.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat Zorgbruggen tekortgeschoten is in de nakoming van een op haar rustende verplichting en dat CCC daardoor schade geleden heeft. Het hof overweegt daartoe het volgende, waarbij het hof onderscheid maakt tussen situaties rondom nieuwe zorgvragers en situaties rondom bestaande zorgvragers die van een andere zorgverlener overstapten naar Zorgbruggen / CCC.
3.8.4.
In het geval dat Zorgbruggen een nieuwe cliënt aanbracht die voor de betreffende zorgvraag nog geen zorg van een andere zorgverlener ontving, diende CCC de betreffende cliënt via Vecozo bij het Zorgkantoor aan te melden met gebruikmaking van de AGB-code van CCC. CCC heeft niet gemotiveerd betwist dat Zorgbruggen dit niet kon doen, omdat Zorgbruggen geen contract had met het Zorgkantoor en het Vecozo-systeem niet kon gebruiken. Dat diende immers met de AGB-code van CCC te gebeuren. Dat Zorgbruggen ten aanzien van een of meer van dergelijke nieuwe zorgvragers onjuiste of onvolledige gegevens aan CCC heeft verstrekt, waardoor CCC de betreffende zorg niet heeft kunnen declareren, heeft CCC tegenover het door Zorgbruggen gevoerde verweer onvoldoende concreet onderbouwd. Uit de producties blijkt wel dat CCC af en toe nadere informatie bij Zorgbruggen opvroeg, maar die informatie werd dan ook door Zorgbruggen verstrekt. CCC heeft in haar gedingstukken geen enkel concreet voorbeeld genoemd van een nieuwe zorgvrager, die door Zorgbruggen was aangedragen, waarvoor CCC de gefactureerde vergoedingen niet bij het Zorgkantoor of de zorgverzekeraar heeft kunnen declareren. CCC is op dit punt – ten aanzien van nieuwe zorgvragers – met haar stellingen blijven steken in algemeenheden, zonder enig concreet voorbeeld te noemen. Dat is onvoldoende om een tegenvordering op te baseren die CCC met haar betalingsverplichting jegens Zorgbruggen zou kunnen verrekenen.
3.8.5.
In het geval Zorgbruggen een cliënt aanbracht die met betrekking tot diens zorgvraag al zorg ontving van een andere zorgverlener maar wilde overstappen naar Zorgbruggen / CCC als opvolgend zorgverlener, moest ten aanzien van die cliënt bij het Zorgkantoor de AGB-code van de oude zorgverlener worden gewijzigd naar de AGB-code van CCC. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvoor in beginsel de medewerking van de oude zorgverlener noodzakelijk was. CCC heeft slechts twee concrete voorbeelden genoemd van cliënten waarbij dit een probleem heeft opgeleverd, namelijk de cliënten [client 1] en [client 2] die genoemd zijn in de aangetekende brief van CCC aan Zorgbruggen van 4 januari 2017.
De kantonrechter heeft het verweer dat CCC op dit punt heeft gevoerd, als volgt samengevat in rov. 3.2.3 van het tussenvonnis:
“Gedaagde heeft subsidiair een beroep gedaan op verrekening. Eiseres heeft de zorg
voor twee zorgbehoevenden overgenomen van Kinderthuiszorg. Daarbij diende zij te zorgen voor wijziging van de AGB-code bij de indicaties. Omdat dit niet is gebeurd zijn de
declaraties die gedaagde als tussenschakel bij het zorgkantoor heeft ingediend telkens
geweigerd en worden deze inmiddels definitief niet meer vergoed. Het gaat hier om ruim
€ 41.000,-. Door het tekortschieten van eiseres heeft zij dit bedrag aan schade geleden.
Indien zij tot betaling van de thans in het geding zijnde facturen gehouden is, dan wil zij de
factuurbedragen met haar schade verrekenen. Tot dat moment schort zij de betaling van de
nog openstaande facturen op, aldus gedaagde.”
Het hof gaat er vanuit dat de kantonrechter dit verweer zo correct heeft samengevat. Hetgeen CCC heeft gesteld in punt 1 van haar akte van 18 april 2018 wijst daar ook op. Iets anders is uit de stellingen van CCC niet af te leiden.
3.8.6.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat dit verweer geen doel treft. Daarbij is allereerst van belang dat Zorgbruggen niet zelf de AGB-code kon wijzigen maar dat de vorige zorgverlener Kinderthuiszorg, dan wel CCC dit diende te doen. Zorgbruggen kon ook niet zelf in Vecozo verifiëren of de wijziging had plaatsgevonden. Dit laatste kon CCC wel en zij kon dan ook tijdig signaleren waarom het Zorgkantoor niet tot vergoeding over ging. CCC kon daarover ook zo nodig reclameren bij Zorgbruggen of bij de vorige zorgverlener: Kinderthuiszorg. Verder is van belang dat Zorgbruggen eind december 2015 / begin januari 2016 op verzoek van CCC aan Kinderthuiszorg gevraagd heeft om de AGB-code in Vecozo te wijzigen, maar daarover vervolgens schriftelijk niets meer van CCC heeft vernomen. Zorgbruggen mocht er bij deze stand van zaken vanuit gaan dat de AGB-code ten aanzien van de twee cliënten correct was aangepast, mede omdat CCC de facturen van Zorgbruggen tot en met week 43 is blijven voldoen. Dat CCC in de tussenliggende periode Zorgbruggen nog herhaaldelijk heeft gevraagd om de indicaties in orde te maken, blijkt uit geen van de in het geding gebrachte stukken, en is door Zorgbruggen uitdrukkelijk betwist. In zoverre kan dus niet worden gezegd dat Zorgbruggen tekortgeschoten is in de nakoming van een op haar rustende verbintenis om mee te werken aan een wijziging van de AGB-code.
3.8.7.
Daar komt bij dat CCC niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk geen vergoeding heeft ontvangen voor bepaalde door Zorgbruggen gefactureerde werkzaamheden. Zorgbruggen heeft het betwist en CCC heeft ter zake geen enkel bewijsstuk overgelegd, ook niet in hoger beroep nadat de kantonrechter al had overwogen dat CCC haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8.8.
CCC heeft wel in algemene bewoordingen aangeboden te bewijzen:
  • “dat Zorgbruggen voor een correcte indicatie en registratie diende zorg te dragen”
  • “dat Zorgbruggen niet in opdracht van CCC handelde maar zelf haar eigen klanten had”
  • “dat Zorgbruggen in staat was de indicaties en registraties te regelen en eraan herinnerd is/gereclameerd is daarvoor zorg te dragen”
  • “dat Zorgbruggen zelfstandig bepaalde aan wie wanneer welke zorg werd verleend”
  • “dat ter zake de werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd CCC geen vergoeding van het zorgkantoor heeft ontvangen”.
Het hof passeert dit bewijsaanbod. Zorgbruggen heeft de stellingen van CCC gemotiveerd en onder overlegging van producties betwist. CCC heeft tegenover dat verweer haar stellingen vooralsnog onvoldoende onderbouwd en geen bewijsstukken overgelegd die haar stellingen voldoende ondersteunen. De gegrondheid van het beroep van CCC op verrekening van haar betalingsverplichting met een tegenvordering is ook overigens niet op eenvoudige wijze vast te stellen in de zin van artikel 6:136 BW. CCC heeft ter zake die beweerdelijke tegenvordering ook geen eis in reconventie ingesteld, terwijl de vordering van Zorgbruggen in beginsel voor toewijzing vatbaar is (zie rov. 3.4.1 tot en met 3.7.2 van dit arrest). Het hof zal de vordering van Zorgbruggen daarom met toepassing van artikel 6:136 BW toewijzen. De toepassing van artikel 6:136 BW brengt mee dat het hof niet toekomt aan bewijslevering over de door CCC gestelde tegenvordering.
Conclusie en afwikkeling, en grief 2 in principaal hoger beroep
3.9.1.
Hetgeen CCC overigens nog heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
3.9.2.
Dit brengt mee dat het tussenvonnis van 31 oktober 2018 moet worden bekrachtigd, voor zover in incidenteel hoger beroep aangevochten.
3.9.3.
Het hof zal het eindvonnis van 3 april 2019 vernietigen, voor zover het betreft de afwijzing van de vordering van Zorgbruggen. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, CCC veroordelen om aan de rechtsopvolger van Zorgbruggen, Muismies, een hoofdsom van € 78.523,48 te betalen. Over de daarvan onderdeel uitmakende factuurbedragen is de gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar. CCC heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat zij de facturen 30 dagen na de factuurdata had moeten voldoen, zodat de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na de data van de respectievelijke facturen toewijsbaar is (6:119a lid 1 BW). Ook zal het hof het ter zake buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag van € 1.560,23 toewijzen. Uit de door Zorgbruggen overgelegde producties blijkt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. CCC heeft dat ook niet betwist. Het ter zake buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag stemt overeen met het voor de hoofdsom geldende forfaitaire tarief.
3.9.4.
Het hof zal het eindvonnis van 3 april 2019 bekrachtigen voor zover het betreft de veroordeling van Zorgbruggen in de proceskosten. CCC heeft terecht gesteld dat Zorgbruggen haar vordering in het geding in eerste aanleg onvoldoende had onderbouwd, door niet te voldoen aan het verzoek van de kantonrechter om tijdig de juiste specificaties over te leggen. Zorgbruggen heeft het dus aan zichzelf te wijten dat haar vordering bij de kantonrechter is afgewezen. Daarbij past het dat Zorgbruggen de proceskosten van het geding bij de kantonrechter blijft dragen. In zoverre verwerpt het hof grief 2 in principaal hoger beroep.
3.9.5.
Zorgbruggen heeft veroordeling van CCC gevorderd om al hetgeen Zorgbruggen ter uitvoering van het vonnis aan CCC heeft voldaan, aan Zorgbruggen terug te betalen. Het hof zal deze vordering afwijzen omdat het hof het eindvonnis bekrachtigt voor zover het de veroordeling van Zorgbruggen in de proceskosten betreft.
3.9.6.
Het principaal hoger beroep heeft grotendeels doel getroffen. Het hof zal CCC daarom veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep.
3.9.7.
Zoals het hof in rov. 3.5 van dit arrest heeft overwogen, stond het CCC vrij om haar verweren door een incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof te brengen, maar was dit niet noodzakelijk. Het hof zal daarom in incidenteel hoger beroep geen proceskostenveroordeling uitspreken.
3.9.8.
Al het voorgaande voert tot de onderstaande uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het tussenvonnis van 31 oktober 2018 voor zover in incidenteel hoger beroep aangevochten;
vernietigt het eindvonnis van 3 april 2019 voor zover het betreft de afwijzing van de vordering van Zorgbruggen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt CCC om aan Muismies een hoofdsom van € 78.523,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de van de hoofdsom onderdeel uitmakende factuurbedragen vanaf 30 dagen na de data van de respectievelijke facturen;
  • veroordeelt CCC om aan Muismies € 1.560,23 te betalen ter zake buitengerechtelijke kosten;
bekrachtig het eindvonnis van 3 april 2019 voor zover het betreft de veroordeling van Zorgbruggen in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter;
veroordeelt CCC in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Muismies tot op heden op € 103,58 aan dagvaardingskosten, op € 2.020, aan griffierecht en op € 3.046,50 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van € 103,58, € 2.020, en € 3.046,50 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 augustus 2021.
griffier rolraadsheer