ECLI:NL:GHSHE:2021:2551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
200.212.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en toepassing van Duits recht op onroerende zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een geschil over huwelijkse voorwaarden en de verdeling van vermogen na een huwelijk. De vrouw, verzoekster in principaal appel, en de man, verweerder in principaal appel, zijn betrokken bij een complexe zaak die zich uitstrekt over zowel Nederlands als Duits recht. De vrouw heeft een verzoek ingediend om de verdeling van een eenmanszaak in Duitsland en aandelen in een Nederlandse besloten vennootschap te herzien. De juridische discussie draait om de toepassing van het Duitse recht op onroerende zaken en de waarderingsmethoden die gebruikt moeten worden, waaronder de discounted cash flow (DCF) methode. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven waarin partijen zijn uitgenodigd om te reageren op deskundigenrapporten en aanvullende informatie te verstrekken. De deskundige Dekra is betrokken bij de waardering van de activa, en er zijn geschillen gerezen over de ontvangst van belangrijke documenten door Dekra. Het hof heeft uiteindelijk beslist dat Dekra de reactie van de vrouw op het conceptrapport moet betrekken bij de definitieve rapportage. De deskundige is opgedragen om het rapport uiterlijk op 12 oktober 2021 in te dienen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na ontvangst van het rapport te reageren. De zaak is van belang voor de toepassing van het eenheidsbeginsel in het huwelijkse vermogensrecht en de implicaties van Duits recht op de verdeling van vermogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 augustus 2021
Zaaknummer: 200.212.545/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/126275 / FA RK 13-1564
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.H.J. van der Pluijm te Panningen.

24.De beschikkingen d.d. 1 april 2021 en 3 juni 2021

24.1.
Op 1 april 2021 is een tussenbeschikking gegeven en daarin:
  • zijn partijen in de gelegenheid gesteld om, gelijktijdig, uiterlijk 29 april 2021, bij afzonderlijke aktes, te reageren op het rapport van het T.M.C. Asser Instituut;
  • is de vrouw in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij de brief van 20 november 2020 (waaraan zij refereert) heeft verzonden dan wel dat deze door Dekra is ontvangen, dit uiterlijk 29 april 2021;
  • zijn partijen in de gelegenheid gesteld om, gelijktijdig, uiterlijk 29 april 2021, bij afzonderlijke aktes, te reageren op het rapport van Van Spaendonck & Partners.
24.2.
Op 3 juni 2021 is een tussenbeschikking gegeven. Daarin is bepaald dat partijen een aanvullend voorschot ter zake van de kosten van deskundige Ir. P.D. Schuitmaker MBA RAB van BB O&F van € 3.800,-- dienen te voldoen.
25. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep en de verdere beoordeling
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het journaalbericht van de zijde van de man d.d. 28 april 2021 met als bijlage de “akte naar aanleiding van beschikking d.d. 1 april 2021”;
- het journaalbericht van de zijde van de vrouw d.d. 28 april 2021 met als bijlagen:
1) “akte uitlating na tussenbeschikking inzake deskundigenbericht Dekra”;
2) “akte uitlating na tussenbeschikking inzake deskundigenbericht Van Spaendonck”.
3) “akte uitlating na tussenbeschikking inzake deskundigenbericht TMC Asser Instituut”;
- de e-mail van Dekra van 30 juli 2021.

26.De verdere beoordeling

26.1.
Alvorens verder te beslissen over het deskundigenbericht van Van Spaendonck en het deskundigenbericht van het T.M.C. Asser Instituut, ziet het hof aanleiding eerst te beslissen over het tussen partijen gerezen geschil over de reactie van de vrouw op het deskundigenbericht Dekra.
26.2.
Het gaat daarbij, samengevat, om de vraag of de deskundige Dekra alsnog kennis mag nemen van de reactie van de vrouw op Dekra’s concept-deskundigenbericht.
De vrouw heeft op 3 maart 2021 een e-mail aan Dekra gestuurd, met een cc aan het hof, waarin zij meedeelt dat niet is gebleken dat Dekra kennis heeft genomen van haar opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport (zoals opgenomen in de brief van 20 november 2020) en evenmin dat Dekra daarop heeft gereageerd. De vrouw dringt er in de e-mail van 3 maart 2021 bij Dekra op aan op dat alsnog te doen.
Dekra heeft het hof op 9 maart 2021 gemaild en in dat bericht verwezen naar voornoemde email van 3 maart 2021 die Dekra van de vrouw heeft ontvangen. Dekra stelt in haar e-mail aan het hof van 9 maart 2021 dat zij de brief van 20 november 2020 waaraan de vrouw refereert nooit heeft ontvangen en vraagt het hof of zij die brief alsnog in behandeling dient te nemen, nu de definitieve rapportage reeds is verzonden.
26.3.
De vrouw is bij beschikking van 21 april 2021 in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij de brief van 20 november 2020 aan Dekra heeft verzonden dan wel dat Dekra die brief heeft ontvangen. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof met het (bij akte van 28 april 2021) overleggen van de interne communicatie tussen de advocaat en zijn secretaresse aangaande de brief van 20 november 2020, de verklaring van de secretaresse dat zij die brief heeft verzonden, alsook met de verwijzing naar de brief van 18 januari 2021 – waarin wordt gerefereerd aan de brief van 20 november 2020 - voldoende aangetoond dat voornoemde brief van 20 november 2020 aan Dekra is verzonden.
26.4.
In het licht van het hiervoor overwogene beslist het hof als volgt.
26.5.
Dekra dient de reactie van de vrouw op het conceptrapport alsnog bij de vaststelling van het definitieve rapport te betrekken (zoals nader in het dictum omschreven) en te beslissen of en zo ja hoe, de reactie aanleiding geeft tot een andere waardebepaling dan in het conceptrapport.
26.6.
Dekra heeft het hof bij e-mail van 30 juli 2021 bericht hiervoor geen aanvullende kosten in rekening te zullen brengen.
26.7.
Ten aanzien van de overige geschilpunten met betrekking tot het deskundigenonderzoek van Dekra, zal het hof iedere beslissing aanhouden.

27.De beslissing

de vragen
27.1.
bepaalt dat Dekra de reactie van de vrouw d.d. 20 november 2020 op het conceptrapport alsnog bij de vaststelling van het definitieve rapport dient te betrekken en daarbij dient aan te geven of en zo ja hoe, die reactie aanleiding geeft tot een andere waardebepaling dan in het conceptrapport.
het voorschot
27.2.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige conform het bericht van de deskundige op nihil;
het onderzoek
27.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
27.4.
wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
www.rechtspraak.nlof desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
- de deskundige het onderzoek, gelet op het feit dat de deskundige heeft laten weten dat er geen (aanvullende) kosten in rekening worden gebracht, direct dient aan te vangen;
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden blijkt dat er desondanks kosten aan verbonden blijken te zijn;
- de deskundige partijen, indien hij een onderzoek van een object ter plaatse wenst uit te voeren, gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan;
- indien partijen bij het onderzoek van een object ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt, welke verzoeken zij hebben gedaan en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd:
27.5.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
27.6.
draagt de deskundige op, uiterlijk
twee maandenna heden (d.w.z. uiterlijk op 12 oktober 2021) het schriftelijk en ondertekend definitieve deskundigenrapport in drievoud ter griffie van het gerechtshof in te leveren.
27.7.
wijst de deskundige er op dat:
- uit het deskundigenrapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
- de deskundige het deskundigenrapport aan de advocaten van partijen moet toezenden;
27.8.
bepaalt dat partijen binnen vier weken schriftelijk dienen te reageren op het rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden (als omschreven onder “overig”, hieronder) en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het rapport te reageren;
overig
27.9.
verzoekt de deskundige, indien er desondanks aanvullende kosten verbonden zullen zijn aan het onderzoek, het hof daarover tijdig in te lichten;
27.10.
benoemt mr. G.J. Vossestein tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
27.11.
verstaat dat na ontvangst van het deskundigenrapport partijen door het hof in de gelegenheid worden gesteld om binnen 4 weken te reageren op het deskundigenbericht;
27.12.
houdt iedere verdere beslissing aan tot 4 november 2021 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.