ECLI:NL:GHSHE:2021:2549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
200.296.416_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2021. De ouders, de vader en de moeder, zijn met gezamenlijk ouderlijk gezag belast. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verleend. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ouders onvoldoende zicht op de thuissituatie hebben gegeven en dat er geen eerlijke kans is geboden om voor hun kind te zorgen. De vader sluit zich aan bij de argumenten van de moeder en geeft aan dat zij zich opgejaagd voelden door de hulpverlening.

De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft echter aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van de minderjarige, vooral gezien de problematiek van de ouders en het feit dat er sporen van cannabis in het bloed van de minderjarige zijn aangetroffen na de geboorte. Het hof heeft de argumenten van de ouders gehoord, maar concludeert dat de zorgen over de ouders en de thuissituatie substantieel zijn en dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in de hulpverlening. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de ouders af.

De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar het hof is van mening dat de huidige situatie en de zorgen rondom de ouders een thuisplaatsing van de minderjarige op dit moment onverantwoord maken. Het hof benadrukt dat het aan de ouders is om te laten zien dat zij bereid zijn om hulp te aanvaarden en samen te werken met de hulpverleners om een rol van betekenis in het leven van de minderjarige te kunnen spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 augustus 2021
Zaaknummer : 200.296.416/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/385201 / JE RK 21-926
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Demir,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] , advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof (hierna te noemen: de vader);
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juni 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de raad in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek alsnog als ongegrond af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Demir, namens de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, vertegenwoordigd door mr. Van Kerkhof.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, wegens ziekte niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van V6-formulier met bijlagen (door de vader in eerste aanleg ingediende e-mailberichten) van de advocaat van de moeder van 3 augustus 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] .
De ouders zijn met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
3.2.
Bij beschikking van 25 februari 2021 is [minderjarige] , toen nog niet geboren, voorlopig onder toezicht gesteld tot 25 mei 2021.
3.3.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2021 geboren.
3.4.
Bij beschikking van 21 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 mei 2021 tot 3 juni 2021 (zaaknummer C/02/385201 / JE RK 21-926).
Bij mondelinge uitspraak van 20 mei 2021 (zaaknummer C/02/385894 / JE RK 21-1064), waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 21 mei 2021, heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg, met ingang van 20 mei 2021 tot 3 juni 2021 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5.
Bij een nadere mondelinge behandeling op 28 mei 2021 is het resterende deel van het verzoek ondertoezichtstelling en het resterende deel van het verzoek machtiging uithuisplaatsing behandeld.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank in de zaak met nummer C/02/385201 / JE RK 21-926 [minderjarige] onder toezicht van de stichting gesteld met ingang van 3 juni 2021 tot 21 mei 2022 en in de zaak met nummer C/02/385894 / JE RK 21-1064 machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 3 juni 2021 tot uiterlijk 21 augustus 2021 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ouders onvoldoende zicht op de thuissituatie hebben gegeven. De moeder is het niet eens met de inhoud van het raadsrapport. De hulpverlening liep de deur plat, maar onvoldoende duidelijk was wat van de ouders verwacht werd. De ouders hebben toen aangegeven dat zij rust wilden in afwachting van de komst van [minderjarige] . Zij hadden geen weigerachtige houding. De ouders hebben zich na de uithuisplaatsing van [minderjarige] vrijwillig aangemeld bij Team Bemoeizorg. Sinds kort hebben de ouders ook een mentor.
De woning van de ouders is kindvriendelijk en beschikt over een eigen kinderkamer. De ouders hebben altijd hun best gedaan zorgen weg te nemen. De frustratie en boosheid van de moeder in de laatste fase van de zwangerschap en rondom de spoeduithuisplaatsing mogen geen reden zijn om de ouders een kans te ontnemen om voor hun eigen zoon te zorgen.
De moeder heeft tijdens de zwangerschap incidenteel geblowd. Zij zal nimmer drugs gebruiken in de nabijheid van [minderjarige] . Over de gezondheid van [minderjarige] zijn geen zorgen; hij is gezond ter wereld gekomen. Van belang is dan ook onderscheid te maken tussen de periode vóór en de periode na de geboorte van [minderjarige] .
Er wordt niets ingezet om een thuisplaatsing mogelijk te maken. Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar een netwerkplaatsing. Er is ook teveel gekeken naar de zorgen over de moeder en te weinig naar de mogelijkheden van de vader om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
De moeder heeft besloten dat zij zelfstandig wil gaan wonen. Als dat nodig is om ervoor te zorgen dat de vader de opvoeding voor [minderjarige] op zich kan nemen, doet zij dat. De moeder wil niet meer aan de relatie werken, maar wel samen met de vader de opvoedverantwoordelijkheid voor [minderjarige] nemen.
3.9.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader sluit aan bij hetgeen door de moeder is aangevoerd. De ouders voelden zich opgejaagd door de hulpverlening. Zij wisten niet meer wie betrokken was en wat van hen verwacht werd. Ze wilden zich in alle rust voorbereiden op de komst van hun kind. De ouders raakten in zichzelf gekeerd; dat is iets anders dan een weigerachtige houding.
Nu zijn de ouders meer open en ontvankelijk voor hulpverlening. Zij hebben zich aangemeld bij Team Bemoeizorg. Er is een mentor aangesteld die de belangen van de ouders gaat behartigen. De relatie met de GI is niet prettig. De ouders hebben door alles wat er is gebeurd geen vertrouwen meer in de GI. Zij voelen zich niet serieus genomen en zij hebben het gevoel geen eerlijke kans te hebben gehad.
De ouders stonden wel open voor ambulante hulpverlening, maar dit is in het ziekenhuis niet goed uit de verf gekomen. Als de gezinsvoogd de ruimte in komt, doet dat iets met de moeder. Als de gezinsvoogd met de vader in gesprek zou zijn gegaan, had de vader duidelijk kunnen maken dat een uithuisplaatsing niet nodig was. Er had meer naar de mogelijkheden van de vader of een netwerkplaatsing gekeken moeten worden.
In de hulpverleners van Team Bemoeizorg hebben de ouders vertrouwen.
Eenmaal per week hebben de ouders één uur omgang met [minderjarige] bij het veiligheidshuis in [woonplaats] . Dit is te weinig om een band tot stand te brengen. De vader bevestigt dat de moeder zelfstandig wil gaan wonen, maar samen met de vader voor [minderjarige] wil zorgen.
3.10.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
Voor de GI is duidelijk dat [minderjarige] niet naar huis kan. Al voor de geboorte van [minderjarige] is aan de ouders vele vormen van hulpverlening aangeboden. Dit is steeds afgewezen door de ouders, evenals het aanbod van de GI om een netwerkplaatsing te onderzoeken. Nu zeggen de ouders dat zij openstaan voor hulpverlening, maar de hulpverlening van Team Bemoeizorg komt langzaam op gang.
In het ziekenhuis is nog geprobeerd de ouders te laten instemmen met ambulante hulpverlening. Ambulante spoedhulp zou vijf dagen in de week gedurende vier weken in de thuissituatie bij de ouders meekijken. De GI heeft de ouders deze kans geboden, ondanks de ernstige twijfels over de slagingskansen van een dergelijk traject, gezien de grote zorgen die er tijdens de klinische opname van de moeder waren. De gesprekspartner was op dat moment vooral de moeder, omdat de vader in de periode daarvoor geen betrouwbare gesprekspartner was gebleken. Bovendien erkende de vader de problematiek van en de zorgen over de moeder niet. De houding van de moeder jegens de vader is ambivalent.
Het paranoïde beeld en de verwardheid die bij de moeder in het ziekenhuis waren gezien, heeft de gezinsvoogd later ook tijdens bezoekmomenten gezien, waarbij de gezinsvoogd de moeder een keer omwille van de veiligheid van [minderjarige] heeft moeten verwijderen uit de ruimte. Ook vóór de bevalling kon de moeder extreme stemmingswisselingen laten zien.
De GI heeft steeds de voorwaarden die aan de ouders gesteld werden om een uithuisplaatsing van [minderjarige] te voorkomen, en thans om een eventuele thuisplaatsing mogelijk te maken, opgenomen in het Plan van Aanpak ondertoezichtstelling. De ‘eisen’ die thans aan de ouders gesteld worden, zijn ook met Team Bemoeizorg gedeeld, zodat zij met de ouders de hulpverlening kunnen inschakelen die nodig is om de gestelde doelen te bereiken. De moeder kan zich met hulp van Team Bemoeizorg aanmelden voor een persoonlijkheidsonderzoek, zodat zij opnieuw gediagnosticeerd kan worden. Om de ouders een eerlijke kans te geven wordt veel herhaald wat van hen verwacht wordt. Ook wordt niet alleen de focus gelegd op de zorgen die er zijn rondom [minderjarige] , maar wordt ook gekeken naar wat nodig is om zorgen die bij de moeder leven weg te nemen, zoals rondom de situatie van haar dochters. Dit heeft echter geen effect gehad. De Gezinsmanager is, als onafhankelijke derde, ingezet om de omgang met [minderjarige] te begeleiden, te observeren en daarover te adviseren.
De GI krijgt zorgsignalen uit de buurt. Er zou gedreigd zijn met een mes, er komt geschreeuw uit de woning en er is veel onrust rondom het huis. De wijkagent heeft de gezinsvoogd geadviseerd niet zonder begeleiding van een agent op huisbezoek te gaan. De moeder ontkent haar LVB- en psychische problematiek, maar erkent dat zij een hechtingsstoornis heeft.
[minderjarige] verblijft nu nog in een crisispleeggezin. Een netwerkplaatsing wordt pas weer onderzocht als is vastgesteld dat zijn perspectief niet meer bij (een van) de ouders ligt.
3.10.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan.
De raad is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing zeer terecht is verzocht en verleend. De ouders zeggen dat zij zich opgejaagd voelden in de laatste fase van de zwangerschap van de moeder. Dat is niet conform de werkelijkheid. De raad kent beide ouders van de situaties rondom hun oudere kinderen. Ten aanzien van de moeder is zeer recent nog onderzoek gedaan. In oktober 2020 zijn haar beide dochters onder toezicht gesteld. Er was toen een zeer zorgelijk beeld van de moeder: zij stond niet in realiteit, vertelde verhalen over abortussen en miskramen, over dagelijkse hartinfarcten. Tijdens het adviesgesprek wist de moeder niet eens dat een raadsonderzoek had plaatsgevonden.
De moeder is wederom zwanger geworden in een fase waarin zij de vader nog nauwelijks kende. De moeder heeft altijd beschermd en begeleid gewoond en functioneert op het niveau van een dertienjarige. In feite is zij als een impulsieve puber die niet in staat is zelf voor gas, water, licht te zorgen. Het functioneren van de moeder, met haar enorme verdriet over de dochters, heeft de vader ook overvraagd. De vader is bij de raad bekend uit situaties van (huiselijk) geweld. Hij is bekend met agressieregulatie-problematiek. In februari 2021 is de voorlopige ondertoezichtstelling gevraagd, gezien de forse zorgen. De raad somt een lijst van aangeboden hulpverlening op die door de ouders is geweigerd. Beide ouders hebben geen enkel inzicht in de zorgen die er zijn.
Het is onjuist dat [minderjarige] gezond geboren is, reeds gezien het feit dat er na zijn geboorte sporen van cannabis in zijn bloed zijn gevonden.
Voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] zal vreselijk hard gewerkt moeten worden. De raad denkt eerlijk gezegd dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. De ouders verspillen veel energie aan de strijd. De vader stuurt e-mailberichten naar de burgemeester, omroepen, nieuwsbladen en hij doet aangiftes. Daarnaast is bekend dat de moeder sinds 2009 middelen gebruikt. Buurtbewoners hebben gehoord dat de ouders ruzie maken over drugs. Het is ook de vraag of de ouders nog een relatie hebben. Er lijkt iets meer mogelijk bij de moeder als de vader er niet is.
Vóór de zwangerschap was de basis al wankel. Nu is het kindje geboren en dient te worden onderzocht of het fundament verstevigd kan worden; of de ouders iets in hun mars hebben wat ze nu nog niet laten zien. De ouders zeggen open te staan voor hulpverlening, maar of dit effect gaat hebben is de vraag. Met een jong kind als [minderjarige] kun je niet experimenteren met een thuisplaatsing. Thuisplaatsing vóór 21 augustus 2021 is überhaupt geen optie.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank zeer uitgebreid de zorgen ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft beschreven c.q. uiteen heeft gezet. Het hof verwijst hiernaar. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Mede op basis van de in het (recente) verleden gebleken zorgen over het functioneren en de persoonlijke problematiek van beide ouders, waren er ten tijde van de uithuisplaatsing ernstige zorgen over het pedagogisch klimaat waarin [minderjarige] zou opgroeien en over zijn veiligheid. Het hof deelt de mening van de raad dat alleen al gezien het feit dat sporen van cannabis in het bloed van [minderjarige] zijn aangetroffen na zijn geboorte, niet gesteld kan worden dat hij gezond is geboren.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat de ouders geen eerlijke kans is geboden. Tijdens de zwangerschap en vlak na de geboorte van [minderjarige] – tijdens de klinische opname van de moeder – heeft de GI herhaaldelijk hulpverlening aangeboden aan de ouders, gericht op de behandeling van de persoonlijke problematiek van de ouders en op het vergroten van hun mogelijkheden als opvoeders. Ook heeft de GI voldoende duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden voldaan diende te worden, door deze voorwaarden op te nemen in het Plan van Aanpak en deze voorwaarden herhaaldelijk met de ouders te bespreken. De ouders hebben iedere vorm van hulpverlening en begeleiding keer op keer afgewezen, ook ondanks dat hen duidelijk was gemaakt dat alleen door hulpverlening te accepteren een uithuisplaatsing voorkomen kon worden.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verleend.
3.8.3.
Verder deelt het hof de visie van de GI en de raad dat er ook over de huidige situatie rondom en het persoonlijk functioneren van de ouders nog veel zorgen bestaan en dat daarover nog veel onduidelijk is. Ter mondelinge behandeling van het hof hebben de raad en de GI een en ander uitvoerig toegelicht, hetgeen door of namens de ouders niet of onvoldoende is weersproken.
De hulpverlening waaraan de ouders hun medewerking hebben toegezegd is nog niet of nauwelijks op gang gekomen. Dat afgezet tegen van de forse zorgen die er zijn, moet geconcludeerd worden dat thuisplaatsing van [minderjarige] bij de huidige stand van zaken onverantwoord zou zijn.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
De ouders hebben vertrouwen in de hulpverleners van Team Bemoeizorg. De GI ziet ook een grote rol voor Team Bemoeizorg in het realiseren van de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing). Deze doelen staan wederom beschreven in het thans geldende Plan van Aanpak ondertoezichtstelling. De ouders weten derhalve aan welke voorwaarden zij moeten voldoen én wie hen daarbij kan helpen.
Het is aan de ouders om te laten zien dat zij blijvend bereid zijn hulp voor zichzelf te aanvaarden om een begin te maken aan hun eigen herstel en het op orde krijgen van hun leven. Alleen wanneer zij de samenwerking opzoeken en openheid van zaken geven kunnen zij de kans vergroten om (uiteindelijk) een rol van betekenis in het leven van [minderjarige] te gaan spelen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 12 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.