ECLI:NL:GHSHE:2021:2539

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
200.288.006_01 en 200.288.006_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in gezagskwestie van minderjarige met loyale conflicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 augustus 2021 een tussenbeschikking uitgesproken in het hoger beroep van een moeder die tegen de beëindiging van haar gezag over haar dochter in beroep is gegaan. De moeder, die gedetineerd was, wenst dat haar dochter, die al jarenlang in een pleeggezin verblijft, weer bij haar komt wonen. De dochter, inmiddels 13 jaar oud, heeft echter ernstige loyaliteitsproblemen en het is onduidelijk wat haar werkelijke wens is. Het hof heeft besloten om de dochter een stem te geven in deze procedure en heeft een bijzondere curator benoemd om haar belangen te behartigen. De moeder heeft in haar hoger beroep verzocht om een deskundige te benoemen en om het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben zich echter tegen de verzoeken van de moeder gekeerd, waarbij zij de zorgen over de emotionele ontwikkeling van de dochter benadrukken. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds juni 2015 niet meer de feitelijke verzorging en opvoeding van haar dochter heeft gedragen en dat de dochter inmiddels al 4,5 jaar in het pleeggezin verblijft. De moeder is gefaseerd uit detentie vrijgelaten en het hof heeft geconcludeerd dat het benoemen van een bijzondere curator noodzakelijk is om de stem van de dochter beter te kunnen horen en wegen. De bijzondere curator is opgedragen om de belangen van de dochter te onderzoeken en te rapporteren aan het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 augustus 2021
Zaaknummers : 200.288.006/01 en 200.288.006/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/368739 / FA RK 20-668
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
ten tijde van het indienen van het hoger beroep verblijvende in de PI [PI] , locatie [locatie] ,
in deze procedure woonplaats gekozen hebbende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. W.P.A. Vos, thans mr. H. Loonstein,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling);
-
de familie [de pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant wordt aangemerkt:
-
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. L.L.A. Cox.
In het kort
De rechtbank heeft het gezag van de moeder over [minderjarige] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008) beëindigd. De moeder wil haar gezag behouden.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 6 oktober 2020.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
voormelde beschikking te vernietigen;
- een deskundige te benoemen ex artikel 810a Rv teneinde onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid dat de moeder na invrijheidstelling de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen en naar het perspectief van [minderjarige] ;
- en een bijzonder curator te benoemen om [minderjarige] zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen;
3. het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder alsnog af te wijzen;
4. bij toewijzing van het verzoek oom en tante [oom en tante] tot voogd van de minderjarige [minderjarige] te benoemen.
Het hof heeft deze procedure gekenmerkt met zaaknummer 200.288.006/
1.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 11 maart 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
Vervolgens heeft de moeder bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2021, verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de voet van artikel 360 lid 2 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank te schorsen.
Het hof heeft dit verzoek gekenmerkt met zaaknummer 200.288.006/
2.
2.4.
De raad heeft een verweerschrift met één productie ingediend, ingekomen ter griffie op 12 juli 2021, waarin de raad zich op het standpunt stelt dat de verzoeken van de moeder dienen te worden afgewezen.
2.5.
De eerste mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Op die mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] .
Gelet op het feit dat de raad afwezig was, is er een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 15 juli 2021. Het hof heeft de GI op 21 juni 2021 dringend verzocht er voor zorg te dragen dat de uitnodiging van het hof aan [minderjarige] om haar mening aan het hof te laten weten daadwerkelijk bij [minderjarige] terecht komt en indien mogelijk voor vervoer naar het hof zorg te dragen, nu van de zijde van de moeder er aan getwijfeld werd of die uitnodiging haar daadwerkelijk bereikt had en zij in de gelegenheid zou worden gesteld naar het hof te komen.
2.6.
De mondelinge behandeling in beide zaken is voortgezet op 15 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De pleegouders zijn niet verschenen.
2.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een gesprek gehad met het hof in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.8.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 september 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van mr. Vos, voormalige advocaat van de moeder, van 8 februari 2021;
  • de V-formulieren met bijlagen van de huidige advocaat van de moeder van 10 juni 2021, 11 juni 2021, 1 juli 2021 en 8 juli 2021;
  • de brief van de pleegouders van 6 juli 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde spreekaantekeningen waarbij de advocaat zelf de nummers 1, 3, 11, 12 en 13 heeft doorgestreept in verband met overschrijding van het maximaal aantal toegestane pagina’s conform procesreglement.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]) op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot de datum van de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag over [minderjarige] uit. De ouders zijn in 2010 uit elkaar gegaan.
3.2.
De moeder is bij vonnis van 26 augustus 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar vanwege doodslag op haar toenmalige partner (stiefvader van [minderjarige] ) en het verbergen van zijn lichaam. Sinds 7 mei 2021 heeft de moeder in het kader van detentiefasering meer vrijheden en naar verwachting zal zij vanaf oktober 2021 volledig uit detentie zijn.
Bij beschikking van 30 april 2021 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] waarbij zij eenmaal per twee weken gedurende 2,5 uur contact met elkaar hebben onder begeleiding van oom [oom] of tante [tante] ;
3.3.
[minderjarige] heeft vanaf 15 augustus 2016 tot 6 oktober 2020 onder toezicht van de GI gestaan en is in die periode op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst.
Sinds december 2016 verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Haar standpunt luidt, samengevat, als volgt:
De moeder heeft zeven jaar lang, totdat zij gedetineerd raakte, alleen voor [minderjarige] gezorgd. Er zijn nooit zorgen geweest over de ontwikkeling van [minderjarige] , niet thuis en niet op school. Ook vanuit detentie regelde de moeder alles voor [minderjarige] . De moeder is altijd in staat geweest om goede beslissingen te nemen en de belangen van [minderjarige] voorop te zetten. De moeder en [minderjarige] zijn altijd uitgegaan van de voortzetting van hun gezinsleven na de detentie van de moeder. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Het is niet de bedoeling van de moeder en [minderjarige] dat [minderjarige] direct weer bij de moeder gaat wonen als de moeder uit detentie komt. Beiden geven aan dat de situatie voor [minderjarige] zoals die nu is, moet worden voortgezet en dat de moeder zich eerst richt op het op orde krijgen van haar leven in vrijheid.
Of de moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer te dragen, kan pas goed worden bekeken na de gefaseerde invrijheidstelling van de moeder per 7 mei 2021. Er is hier geen dan wel onvoldoende onderzoek naar gedaan. Het rapport van de raad is eenzijdig belicht en de informatie van de moeder is niet dan wel onvoldoende meegewogen. Contra-expertise kan leiden tot een andere beslissing van de zaak en het belang van [minderjarige] verzet zich hier niet tegen. De moeder verzoekt een deskundige van het NIFP te benoemen.
Er is onvoldoende oog geweest voor de gestelde loyaliteitsconflicten van [minderjarige] . [minderjarige] geeft vanuit haar loyaliteit wenselijke antwoorden aan alle volwassenen in haar leven. In het raadsrapport is onvoldoende belicht wat dit loyaliteitsprobleem voor [minderjarige] voor gevolgen heeft en hoe de band met haar moeder ten gevolge van beslissingen van de GI hieronder lijdt. De belangen van de moeder, de GI en de raad zijn tegenstrijdig met die van [minderjarige] . De moeder verzoekt daarom een bijzondere curator te benoemen.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek tot benoeming van oom en tante [oom en tante] als voogd afgewezen. De GI zal als voogd de contacten tussen de moeder en [minderjarige] nog meer beperken en er was een slechte communicatie vanuit de GI naar de moeder toe. De GI is niet neutraal.
[minderjarige] kan de voogd niet vertrouwen en haar pleegouders ook niet. De pleegouders praten [minderjarige] dingen aan, maar ze heeft nu de leeftijd en kracht om zich uit te spreken over wat zij werkelijk wil. [minderjarige] is niet gelukkig in het pleeggezin.
3.6.
Het standpunt van de raad luidt, samengevat, als volgt.
De moeder was onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] , zodat is besloten dat [minderjarige] in het pleeggezin zou blijven. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] ruimschoots verstreken. Hierbij is expliciet rekening gehouden met de ontwikkelings- en opvoedbehoeften van [minderjarige] en de complexe situatie waarin zij zich bevindt. De raad heeft zorgen over de moeder als opvoeder van [minderjarige] , wat met name is gelegen in het ontbreken van inzicht in de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , de last die [minderjarige] ten aanzien van haar loyaliteitsgevoelens met zich meedraagt en hoe de moeder aan deze problematiek positief kan bijdragen. De zorg zit hem niet in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maar in het emotionele beroep dat de moeder doet op [minderjarige] , het feit dat zij onvoldoende inzicht lijkt te hebben in hetgeen [minderjarige] nodig heeft en zich hierin onvoldoende leerbaar opstelt.
Er wordt van alle kanten getrokken aan [minderjarige] , in de eerste plaats door de moeder. Dit wordt nog steeds gezien door het voortzetten van de strijd rondom de omgang.
Het netwerk van de moeder is onderdeel van de complexiteit van de situatie. Ook het netwerk belast [minderjarige] met de situatie. Daarom kan de raad zich niet vinden in het benoemen van de oom en tante als voogd. Zij maken onderdeel uit van het gezinssysteem dat [minderjarige] heeft belast met de situatie en zij staan niet achter de pleegzorgplaatsing. Het is voor de oom en tante zeer lastig om neutraal het welzijn van [minderjarige] te behartigen, gezien de complexiteit van de situatie en de dwingende houding van de moeder.
In alle rapportages is zichtbaar dat [minderjarige] wisselende verhalen vertelt. [minderjarige] heeft verschillende mensen om zich heen van wie ze houdt. [minderjarige] vertelt overal een ander verhaal. Met de gezagsbeëindigende maatregel was rust beoogd en acceptatie door iedereen dat [minderjarige] in het pleeggezin blijft wonen; die rust en acceptatie gaan er zo niet komen. [minderjarige] zal zich gaan verzetten. De raad vreest dat de pleegzorgplaatsing op losse schroeven komt te staan. [minderjarige] heeft zelf een bepaald toekomstbeeld. De moeder, de familieleden van de moeder, de raad, de GI en het pleeggezin vinden er iets van. De raad vraagt zich oprecht af wat nu in het belang van [minderjarige] is. De raad blijft overigens wel bij het standpunt dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. Dat is nu de beste oplossing. Er is niemand anders, buiten de GI, die het belang van [minderjarige] neutraal kan behartigen. De moeder zit vol emoties en er is geen samenwerking tussen de moeder en de GI.
Hoe de toekomst eruit ziet, weet de raad niet. [minderjarige] zit vreselijk klem. Iedereen wil iets van haar.
3.7.
Het standpunt van de GI luidt, samengevat, als volgt.
De GI schaart zich achter de gronden voor gezagsbeëindiging die in het raadsrapport zijn beschreven. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij blij is dat het door de beslissing van de rechtbank nu voorbij is en dat dingen duidelijk zijn. Ze vindt het fijn dat de moeder niet straks voor de deur kan staan om te zeggen dat ze weer bij haar moet wonen.
De GI hoopt op korte termijn [minderjarige] te kunnen aanmelden bij [instelling] voor individuele ondersteuning bij het omgaan met haar boosheid. Ook zal er tijdens de begeleiding aandacht moeten zijn voor de identiteitsontwikkeling en de loyaliteit van [minderjarige] . Ze zit nu in de puberteit waardoor de wereld er al anders uitziet, naast de dingen die ze heeft meegemaakt, de wisselingen van hechtingsfiguur en de geheimen die lange tijd in de familie voor [minderjarige] verborgen werden gehouden. [minderjarige] is erg gericht op de mensen om haar heen en vindt het lastig om haar eigen mening te geven en om aan te geven wat zij zelf fijn en prettig vindt. Hierin is ze wel gegroeid, maar haar leeftijdsfase en de recente gebeurtenissen maken dat hier opnieuw aandacht voor nodig is.
[minderjarige] vindt het erg druk in het pleeggezin met alle kinderen die in- en uitlopen en ook erg mondig zijn. De GI en [pleegzorg] Pleegzorg hebben deze signalen serieus genomen en [pleegzorg] Pleegzorg heeft dit in onderzoek genomen.
Met de gezagsbeëindigende maatregel werd rust beoogd, maar daar is nu absoluut geen sprake van. [minderjarige] zit enorm klem. Ze voelt dat iedereen iets van haar wil en dat er een keuze moet worden gemaakt. De GI hoort van het pleeggezin terug dat [minderjarige] de pleegmoeder de hele dag knuffelt, ook op onhandige momenten als de pleegmoeder met een volle wasmand loopt of als ze aan het koken is. [minderjarige] claimt de pleegmoeder. De uitspraken die [minderjarige] doet, zijn zo wisselend. Het is lastig om goed in beeld te krijgen wat [minderjarige] nu echt wil. Wat [minderjarige] vandaag bij het hof heeft verteld, zou volgende week zomaar een ander verhaal kunnen zijn. [minderjarige] is ambivalent hierin.
3.8.
Het standpunt van de pleegouders, zoals dat blijkt uit hun brief, luidt, samengevat, als volgt.
[minderjarige] is volledig vertrouwd in het pleeggezin. De opvoeding van de pleegouders sluit aan bij [minderjarige] ; ze geven [minderjarige] zoveel mogelijk liefde en zij proberen duidelijk de grenzen aan te geven die bij haar leeftijd passen. De pleegouders hebben [minderjarige] zien opbloeien van een meisje dat geen enkele beslissing voor zichzelf kon nemen tot een meisje dat een duidelijke mening heeft ontwikkeld, maar op een aantal punten nog onzeker kan zijn. Het is belangrijk dat [minderjarige] inzicht krijg in haar loyaliteitsgevoelens tussen al de verschillende mensen om haar heen. [minderjarige] is een aanhankelijk meisje van wie de pleegouders veel plezier en gezelligheid ondervinden. De vele bezoeken met de moeder hebben [minderjarige] veel energie gekost en spanning veroorzaakt. [minderjarige] werd ontzettend aanhankelijk, moe en ze bouwde zoveel spanning op dat ze vanuit school ziek naar huis werd gestuurd. De laatste tijd gaat dit beter. [minderjarige] kan zich thuis ontspannen.
3.9.
De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij het eerst eens was met de gezagsbeëindigende maatregel van de moeder, maar dat is lang geleden en nu denkt hij er anders over. De situatie is gewijzigd, omdat hij merkt dat [minderjarige] hem vaak huilend belt en dan veel klaagt.
3.10.
[minderjarige] heeft het hof, onder meer en kort samengevat, verteld dat zij het liefste weer bij haar moeder wil wonen in de toekomst, maar nu nog niet. Zij heeft eerst tijd nodig om de band met haar moeder verder op te bouwen. Als zij (nog) niet bij de moeder kan wonen, wil zij tijdelijk bij haar oom en tante wonen ter overbrugging. [minderjarige] dacht dat ze tot haar 18e in het pleeggezin moest blijven wonen, omdat de GI dat had gezegd. Eigenlijk wilde ze toen al liever afwachten hoe het zou gaan als haar moeder uit de gevangenis zou komen. De bezoeken met de moeder gaan nu goed en mogen zo blijven. [minderjarige] is blij dat de rechtbank de contactmomenten heeft uitgebreid. Ook toen de moeder in detentie zat, vond [minderjarige] het altijd fijn om contact met haar moeder te hebben. [minderjarige] praat niet met haar moeder over de reden waarom de moeder in de gevangenis heeft gezeten; zij laten dit achter zich en bouwen hun band nu weer op.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Vaststaat dat de moeder sinds juni 2015 niet meer de feitelijke verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft gedragen en dat [minderjarige] inmiddels al 4,5 jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin verblijft. Sinds mei 2021 wordt de moeder gefaseerd uit detentie vrijgelaten. De moeder wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen en zij is heel stellig hier in. Het hof stelt vast dat de wereld van [minderjarige] – sinds de vrijlating van de moeder in beeld kwam – volledig op zijn kop is gezet. Opeens was het niet meer vanzelfsprekend dat [minderjarige] zou opgroeien in het pleeggezin en werd zij heen en weer geslingerd tussen haar liefde en loyaliteit voor de moeder aan de ene kant en voor het pleeggezin aan de andere kant. Op verschillende momenten vertelt [minderjarige] verschillende verhalen en het is duidelijk dat zij in de knel zit. [minderjarige] was in haar gesprek met het hof heel helder in haar wens: ze wil weer bij haar moeder wonen, maar nu nog niet. Het is voor het hof lastig om, gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die sinds de detentie van de moeder in het leven van [minderjarige] hebben plaatsgevonden, op dit moment vast te stellen wat [minderjarige] werkelijk wil en het wat beste is voor haar. De moeder (en vader en familie) enerzijds en de GI/de raad anderzijds staan hierin lijnrecht tegenover elkaar. Alle aanwezigen op de mondelinge behandeling zijn het er echter wel over eens dat [minderjarige] emotioneel wordt belast door aanhoudende loyaliteitsproblemen.
Hierdoor kan zij soms verschillende dingen zeggen over wat zij werkelijk van dingen vindt en wat ze erbij voelt. Uit het raadsrapport van 3 februari 2020 blijkt onder meer dat [minderjarige] het moeilijk vindt dat de familieleden van haar moeder aan [minderjarige] vragen of zij bepaalde dingen moet zeggen van de pleegouders en dat [minderjarige] dan gaat twijfelen aan haar eigen mening. Uit het raadsrapport blijkt ook dat [minderjarige] zich er bewust van is dat mensen het lastig vinden als ze iedereen verschillende verhalen vertelt, maar ze wil niet dat mensen boos op haar worden.
3.11.2.
Het is voor het hof onder deze omstandigheden niet mogelijk om tot een verantwoorde beslissing te komen. Met de aanwezigen is op de mondelinge behandeling de benoeming van een bijzondere curator besproken.
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
3.11.4.
Het benoemen van een bijzondere curator is naar het oordeel van het hof in deze zaak aangewezen, teneinde de stem van [minderjarige] in deze problematiek, beter te kunnen horen en wegen.
Alle betrokkenen konden zich hierin vinden en hebben ermee ingestemd. Tevens hebben zij er mee ingestemd, teneinde de procedure voortvarend te laten verlopen, dat het hof zelf een bijzondere curator kiest en aanstelt en ambtshalve de onderzoeksvragen formuleert.
3.11.5.
Mr. Drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, kantoorhoudend te [kantoorplaats] , is door het hof bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator voor [minderjarige] op te treden en zal hiertoe door het hof, worden benoemd alvorens verder wordt beslist.
3.11.6.
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, bijlage bij de publicatie ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’, te raadplegen via
www.rechtspraak.nl. Het hof acht de taak van de bijzondere curator er in deze zaak in gelegen dat zij ervoor zorgt dat de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk worden belicht en dat [minderjarige] zich ook gehoord voelt.
Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken
  • hoe het met [minderjarige] gaat;
  • wat de authentieke wens van [minderjarige] is over de plek waar zij verder zal opgroeien (dat wil zeggen bij haar pleegouders, bij haar moeder of bij haar oom en tante);
  • of het in het belang van [minderjarige] is dat zij – al dan niet geleidelijk — overgaat van het pleeggezin naar de moeder of naar haar oom en tante;
  • welke beslissing ten aanzien van het gezag in haar belang is;
o wat het voor haar betekent als het gezag van de moeder beëindigd blijft;
o wat het voor haar betekent als de moeder (op enig moment) het gezag weer terugkrijgt.
- wat [minderjarige] nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict te komen waarin zij is komen te verkeren;
3.11.7.
Het hof verzoekt de bijzondere curator om een verslag uit te brengen omtrent haar bevindingen en om vanuit het belang van [minderjarige] het hof te adviseren welke beslissing het hof dient te nemen als het gaat om de vraag of de beëindiging van het gezag van de moeder in stand dient te blijven of niet.
3.11.8.
Het hof wijst er op dat de deskundige vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.11.9.
Het hof zal bepalen dat de moeder, de raad, de GI en de pleegouders de bijzondere curator van adres-, email- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat de bijzondere curator zo spoedig mogelijk de afspraken kan maken die zij nodig acht.
3.11.10.
Het hof wijst partijen en betrokkenen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met [minderjarige] te treden. Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen betrokkenen zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.11.11.
Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 1 november 2021 aan het hof te doen toekomen en partijen en belanghebbenden zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna de zaak op een nader te bepalen mondelinge behandeling zal worden voorgezet.
3.11.12.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 15 november 2021.

4.De beslissing

Het hof:
benoemt tot bijzondere curator over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008:
Mr. Drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius,
werkzaam bij [kantoor] te [kantoorplaats] ,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
telefoonnummer: [telefoonnummer]
e-mail:
[e-mailadres]
om in deze procedure de belangen van [minderjarige] te behartigen met de taakomschrijving zoals hiervoor onder 3.11.6. en 3.11.7 beschreven;
draagt de bijzondere curator op verslag uit te brengen vóór 1 november 2021, althans vóór deze datum het hof schriftelijk te berichten over de voortgang van haar werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van dit hof:
  • er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over de actuele adresgegevens van alle betrokkenen;
  • er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over alle processtukken die zich in het dossier bevinden;
  • een afschrift van het rapport van de bijzondere curator te zijner tijd aan partijen en belanghebbenden zal toezenden;
bepaalt dat partijen en belanghebbenden tot uiterlijk twee weken na toezending van het verslag van de bijzondere curator hierop schriftelijk aan het adres van het hof kunnen reageren;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt in afwachting van het verslag van de bijzondere curator iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 15 november 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 12 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.