3.10.[minderjarige] heeft het hof, onder meer en kort samengevat, verteld dat zij het liefste weer bij haar moeder wil wonen in de toekomst, maar nu nog niet. Zij heeft eerst tijd nodig om de band met haar moeder verder op te bouwen. Als zij (nog) niet bij de moeder kan wonen, wil zij tijdelijk bij haar oom en tante wonen ter overbrugging. [minderjarige] dacht dat ze tot haar 18e in het pleeggezin moest blijven wonen, omdat de GI dat had gezegd. Eigenlijk wilde ze toen al liever afwachten hoe het zou gaan als haar moeder uit de gevangenis zou komen. De bezoeken met de moeder gaan nu goed en mogen zo blijven. [minderjarige] is blij dat de rechtbank de contactmomenten heeft uitgebreid. Ook toen de moeder in detentie zat, vond [minderjarige] het altijd fijn om contact met haar moeder te hebben. [minderjarige] praat niet met haar moeder over de reden waarom de moeder in de gevangenis heeft gezeten; zij laten dit achter zich en bouwen hun band nu weer op.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.Vaststaat dat de moeder sinds juni 2015 niet meer de feitelijke verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft gedragen en dat [minderjarige] inmiddels al 4,5 jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin verblijft. Sinds mei 2021 wordt de moeder gefaseerd uit detentie vrijgelaten. De moeder wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen en zij is heel stellig hier in. Het hof stelt vast dat de wereld van [minderjarige] – sinds de vrijlating van de moeder in beeld kwam – volledig op zijn kop is gezet. Opeens was het niet meer vanzelfsprekend dat [minderjarige] zou opgroeien in het pleeggezin en werd zij heen en weer geslingerd tussen haar liefde en loyaliteit voor de moeder aan de ene kant en voor het pleeggezin aan de andere kant. Op verschillende momenten vertelt [minderjarige] verschillende verhalen en het is duidelijk dat zij in de knel zit. [minderjarige] was in haar gesprek met het hof heel helder in haar wens: ze wil weer bij haar moeder wonen, maar nu nog niet. Het is voor het hof lastig om, gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die sinds de detentie van de moeder in het leven van [minderjarige] hebben plaatsgevonden, op dit moment vast te stellen wat [minderjarige] werkelijk wil en het wat beste is voor haar. De moeder (en vader en familie) enerzijds en de GI/de raad anderzijds staan hierin lijnrecht tegenover elkaar. Alle aanwezigen op de mondelinge behandeling zijn het er echter wel over eens dat [minderjarige] emotioneel wordt belast door aanhoudende loyaliteitsproblemen.
Hierdoor kan zij soms verschillende dingen zeggen over wat zij werkelijk van dingen vindt en wat ze erbij voelt. Uit het raadsrapport van 3 februari 2020 blijkt onder meer dat [minderjarige] het moeilijk vindt dat de familieleden van haar moeder aan [minderjarige] vragen of zij bepaalde dingen moet zeggen van de pleegouders en dat [minderjarige] dan gaat twijfelen aan haar eigen mening. Uit het raadsrapport blijkt ook dat [minderjarige] zich er bewust van is dat mensen het lastig vinden als ze iedereen verschillende verhalen vertelt, maar ze wil niet dat mensen boos op haar worden.
3.11.2.Het is voor het hof onder deze omstandigheden niet mogelijk om tot een verantwoorde beslissing te komen. Met de aanwezigen is op de mondelinge behandeling de benoeming van een bijzondere curator besproken.
3.11.3.Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
3.11.4.Het benoemen van een bijzondere curator is naar het oordeel van het hof in deze zaak aangewezen, teneinde de stem van [minderjarige] in deze problematiek, beter te kunnen horen en wegen.
Alle betrokkenen konden zich hierin vinden en hebben ermee ingestemd. Tevens hebben zij er mee ingestemd, teneinde de procedure voortvarend te laten verlopen, dat het hof zelf een bijzondere curator kiest en aanstelt en ambtshalve de onderzoeksvragen formuleert.
3.11.5.Mr. Drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, kantoorhoudend te [kantoorplaats] , is door het hof bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator voor [minderjarige] op te treden en zal hiertoe door het hof, worden benoemd alvorens verder wordt beslist.
3.11.6.Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, bijlage bij de publicatie ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’, te raadplegen via
www.rechtspraak.nl. Het hof acht de taak van de bijzondere curator er in deze zaak in gelegen dat zij ervoor zorgt dat de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk worden belicht en dat [minderjarige] zich ook gehoord voelt.
Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken
- hoe het met [minderjarige] gaat;
- wat de authentieke wens van [minderjarige] is over de plek waar zij verder zal opgroeien (dat wil zeggen bij haar pleegouders, bij haar moeder of bij haar oom en tante);
- of het in het belang van [minderjarige] is dat zij – al dan niet geleidelijk — overgaat van het pleeggezin naar de moeder of naar haar oom en tante;
- welke beslissing ten aanzien van het gezag in haar belang is;
o wat het voor haar betekent als het gezag van de moeder beëindigd blijft;
o wat het voor haar betekent als de moeder (op enig moment) het gezag weer terugkrijgt.
- wat [minderjarige] nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict te komen waarin zij is komen te verkeren;
3.11.7.Het hof verzoekt de bijzondere curator om een verslag uit te brengen omtrent haar bevindingen en om vanuit het belang van [minderjarige] het hof te adviseren welke beslissing het hof dient te nemen als het gaat om de vraag of de beëindiging van het gezag van de moeder in stand dient te blijven of niet.
3.11.8.Het hof wijst er op dat de deskundige vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.11.9.Het hof zal bepalen dat de moeder, de raad, de GI en de pleegouders de bijzondere curator van adres-, email- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat de bijzondere curator zo spoedig mogelijk de afspraken kan maken die zij nodig acht.
3.11.10.Het hof wijst partijen en betrokkenen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met [minderjarige] te treden. Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen betrokkenen zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.11.11.Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 1 november 2021 aan het hof te doen toekomen en partijen en belanghebbenden zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna de zaak op een nader te bepalen mondelinge behandeling zal worden voorgezet.
3.11.12.Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 15 november 2021.