In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en kreeg een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en twee vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 1.833,12 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestigd dat het vonnis van de politierechter moest worden gehandhaafd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte en een strafmaatverweer voerde. Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelde partij recht had op een schadevergoeding van € 1.083,12, bestaande uit € 83,12 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, en er is een gijzeling opgelegd voor het geval de betaling niet plaatsvindt. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.