6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.[werkgever] is enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [BV] B.V. (hierna: “ [BV] BV”). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is er ook een eenmanszaak op naam van [werkgever] geregistreerd met als handelsnaam [eenmanszaak] (hierna: “ [eenmanszaak] ”).
6.1.2.Op 31 oktober 2018 heeft [BV] BV bij het UWV een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van toestemming tot het mogen opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op bedrijfseconomische gronden. Op 22 november 2018 heeft het UWV aan [BV] BV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Bij brief van 27 november 2018 heeft [BV] BV de arbeidsovereenkomst met [werknemer] per 1 april 2019 opgezegd.
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft [werknemer] in eerste aanleg de kantonrechter verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen:
an [werknemer] te voldoen een transitievergoeding van € 5.081,- bruto;
aan [werknemer] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken waarin het bedrag van € 5.081,- bruto en betaling daarvan is verwerkt, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [eenmanszaak] ( [werkgever] ) daarmee in gebreke blijft na betekening van de te wijzen beschikking, met een maximum van € 10.000,-;
tot betaling van de wettelijke rente over het sub a. genoemde bedrag vanaf het opeisbaar worden van dat bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de wettelijke rente over het sub b. genoemde bedrag vanaf het opeisbaar worden van dat bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de wettelijke rente over het sub c. genoemde bedrag vanaf het opeisbaar worden van dat bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.2.2.Daaraan heeft [werknemer] in haar verzoekschrift ten grondslag gelegd dat zij van 25 juni 2001 tot 31 maart 2019 in dienst is geweest bij [werkgever] als “
zaakvoerder [eenmanszaak] .” Ter onderbouwing daarvan heeft [werknemer] een salarisspecificatie op naam van “
[eenmanszaak] B.V.” en een ontslagvergunning van het UWV op naam van [BV] BV als producties overgelegd.
6.2.3.[werkgever] is in eerste aanleg niet ter zitting verschenen, waardoor de vordering onweersproken is gebleven. [werkgever] is bij de bestreden beschikking door de kantonrechter bij verstek veroordeeld:
- aan [werknemer] € 5.081,- bruto als transitievergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van voldoening;
- aan [werknemer] een deugdelijke netto/bruto specificatie van die betaling te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [werkgever] daarmee in gebreke blijft vanaf de veertiende dag na betekening van deze beschikking, met een maximum van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van voldoening;
- tot betaling van de proces- en nakosten.
De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.3.1.[werkgever] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
6.3.2.[werkgever] heeft bij het instellen van dit hoger beroep tevens een schorsingsincident opgeworpen. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [werknemer] nooit in loondienst is geweest bij (de eenmanszaak van) [werkgever] . [werknemer] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek ex artikel 223 Rv van [werkgever] . Het hof heeft bij beschikking van 28 november 2019 de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geschorst voor de duur van dit hoger beroep en [werknemer] veroordeeld in de proceskosten van het incident.
6.3.3.[werkgever] concludeert in appel tot vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van de verzoeken van [werknemer] , met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten, vermeerderd met rente. Zij voert daartoe - kort samengevat - aan dat tussen [werknemer] en [werkgever] (al dan niet handelend onder de naam [eenmanszaak] ) nooit een arbeidsrechtelijke relatie heeft bestaan. Ter zitting heeft [werknemer] verklaard dat [eenmanszaak] per abuis niet in het handelsregister is ingeschreven als handelsnaam van [BV] BV, maar als eenmanszaak. [eenmanszaak] heeft nimmer personeel in dienst gehad. Ook [werknemer] is nooit bij de eenmanszaak van [werkgever] in dienst geweest. Zij stelt dat [werknemer] wel in dienst was bij de besloten vennootschap [BV] BV waarvan [werkgever] enig aandeelhouder en bestuurder is. [werkgever] heeft toegelicht dat het voor [werknemer] bekend was dat zij niet bij [eenmanszaak] of [werkgever] in dienst was, maar bij [BV] BV. Loonstroken werden verstrekt door [BV] BV, loonbetalingen werden verricht door [BV] BV, de ontslagaanvraag bij het UWV is door [BV] BV aangevraagd en de ontslagvergunning aan haar verleend. De arbeidsovereenkomst is bij brief van [BV] BV aan [werknemer] opgezegd.
6.3.4.In deze procedure heeft zich namens [werknemer] geen advocaat gesteld. Evenmin heeft [werknemer] bij de daartoe door het hof gestelde termijn van verweer gediend. Ook ter zitting is geen verweer gevoerd.
6.4.1.Het hof overweegt als volgt. [werkgever] heeft in hoger beroep voldoende gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van een dienstverband tussen [werknemer] en [werkgever] . Zij heeft met stukken onderbouwd dat tussen [BV] BV en [werknemer] (vanaf 5 juni 2001) een arbeidsovereenkomst heeft bestaan die inmiddels na opzegging door [BV] BV is geëindigd. Dat de ontslagaanvraag bij het UWV is ingediend en verkregen door [BV] BV is niet weersproken. Door [werknemer] is de beslissing van het UWV op de door [BV] BV aangevraagde ontslagaanvraag in eerste aanleg als productie in het geding gebracht, zodat vaststaat dat [werknemer] ervan op de hoogte was dat [BV] BV de ontslagaanvraag heeft ingediend, en niet de eenmanszaak of [werkgever] in privé. Uit de processuele stellingen van [werknemer] volgt voorts dat zij de opzegging heeft aanvaard, althans dat zij bevestigt dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd, zodat aangenomen kan worden dat zij kennis heeft genomen van de opzeggingsbrief van [BV] BV. [werkgever] heeft daarnaast met loonspecificaties over de maanden januari tot maart 2019, een jaaropgave van het jaar 2016 verstrekt door [BV] BV en een afschrift van betalingen verricht vanaf de zakelijke rekening van [BV] BV, onderbouwd dat tijdens het dienstverband door [BV] BV uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Noch de door [werknemer] in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken, noch haar verzoekschrift bieden aanknopingspunten ter onderbouwing van haar stelling dat sprake zou zijn van een dienstverband tussen haar en (de eenmanszaak van) [werkgever] dan wel anderszins [werkgever] in privé. Overige omstandigheden op grond waarvan [werkgever] zou kunnen worden aangesproken voor enige verplichtingen van [BV] BV uit hoofde van de beëindigde arbeidsovereenkomst, zijn gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande is niet weersproken dat [BV] BV en niet (de eenmanszaak van) [werkgever] als (gewezen) werkgever van [werknemer] heeft te gelden. Het verzoek van [werkgever] tot vernietiging van de bestreden beschikking komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
6.4.2.[werknemer] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [werkgever] . Die kosten worden in eerste aanleg becijferd op nihil en in hoger beroep zoals hierna in de beslissing vermeld. Over de kosten in het incident is reeds bij tussenbeschikking beslist. De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen.