ECLI:NL:GHSHE:2021:2482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
200.276.124_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezamenlijk gezag na beëindiging gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van de vader over zijn kinderen, die sinds juli 2015 in een pleeggezin verblijven. De rechtbank had eerder, op 7 februari 2020, het gezag van de vader beëindigd, maar de vader heeft sindsdien positieve ontwikkelingen doorgemaakt en wil zijn gezag terug. De moeder steunt dit verzoek. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om aanvullend onderzoek te doen naar de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de verantwoordelijkheid van de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2021 is gebleken dat de vader zijn leven op orde heeft, goed samenwerkt met de gecertificeerde instelling (GI) en de moeder, en dat hij in het belang van de kinderen handelt. De kinderen zijn al zes jaar uithuisgeplaatst, maar het hof oordeelt dat er nog steeds perspectief is voor de vader om een rol in hun leven te spelen. Het hof concludeert dat de omstandigheden die eerder tot de beëindiging van het gezag hebben geleid, niet meer aan de orde zijn en dat de vader nu in staat is om zijn verantwoordelijkheden te dragen.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en herstelt het gezamenlijk gezag van de vader over de kinderen. Het hof benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat beide ouders een gelijkwaardige rol innemen en dat de betrokkenheid van de vader ten goede zal komen aan de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de griffier wordt verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 augustus 2021
Zaaknummer: 200.276.124/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/267732 / FA RK 19-2963
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: verweerder.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.G.P. Voragen;
-
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
grootmoeder van moederszijde,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum;
-
Stichting Jeugdbescherming West, regio Haaglanden,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over het ouderlijk gezag van de vader over:
  • [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ) en
  • [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ).
In het kort
De kinderen verblijven sinds juli 2015 in het pleeggezin van hun oma. De rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 2020 het gezag van de vader beëindigd; de moeder is sindsdien de enige gezagsdragende ouder van de kinderen.
De vader wil zijn gezag over de kinderen weer terug. De moeder ondersteunt dit verzoek.
5. De tussenbeschikking van het hof van 9 juli 2020
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een aanvullend onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over de volgende vraag: als wordt uitgegaan van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, kan de vader de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen dan dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn? Zo nee, is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag van de vader over de kinderen wordt beëindigd.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het aanvullende raadsrapport van 13 april 2021;
  • de brief van de GI van 26 april 2021.
6.2.
De mondelinge behandeling is verder gegaan op 2 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de advocaat van de pleegmoeder.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader verklaard dat hij conform afspraak met mr. Voragen, ook namens de moeder het woord voert.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In deze zaak zijn de volgende actuele ontwikkelingen van belang:
  • de ouders hebben sinds januari 2021 weer contact met elkaar; zij hebben geen affectieve relatie meer, wonen niet samen en zijn dit ook niet van plan;
  • de ouders hebben nog een zoontje: [minderjarige 3] (4 jaar oud) over wie zij samen het gezag hebben. [minderjarige 3] woonde bij de moeder, maar is sinds 29 januari 2021 uithuisgeplaatst;
  • in de periode van 19 september 2019 tot 21 april 2021 is er een deeltijdmachtiging uithuisplaatsing van kracht geweest op grond waarvan de kinderen van zondag 16.00 uur tot en met vrijdag 19.00 bij de pleegmoeder verbleven en in de weekenden bij de moeder. In de praktijk werd hier steeds minder uitvoering aan gegeven. De ouders bezoeken de kinderen nu af en toe bij de pleegmoeder thuis in [woonplaats] .
7.2.
De standpunten van alle betrokkenen over het ouderlijk gezag van de vader luiden, kort samengevat, als volgt:
De vader (en de moeder)
7.3.
De positieve lijn die vorig jaar is ingezet, heeft zich voortgezet. De vader heeft hulp geaccepteerd en zijn leven is nu op alle fronten in balans. De vader heeft een goede samenwerkingsrelatie met de GI en met de moeder opgebouwd. De gezagsbeëindigende maatregel is in strijd met wat er allemaal ten positieve is veranderd. Als wordt beslist dat de kinderen bij de pleegmoeder zullen opgroeien, accepteert de vader dit. De kinderen zitten daar goed en de vader is de pleegmoeder dankbaar dat ze zo goed voor de kinderen zorgt. De vader probeert om naar [woonplaats] te verhuizen zodat hij dichter bij de kinderen kan zijn. Het is lastig om een woning te vinden daar en hij komt niet in aanmerking voor urgentie.
De vader is er niet op uit om de kinderen bij hem te laten wonen. Hij accepteert dat hij een bijrol heeft in hun leven tot de kinderen ouder zijn. De vader wil, op zijn manier, voor de kinderen zorgen. Als de kinderen weer bij de moeder zouden wonen, zou hij de moeder overal bij willen helpen, bijvoorbeeld met de boodschappen of door met de kinderen activiteiten te ondernemen. Zo ziet hij zijn rol. Samenwonen met de moeder past daar niet bij. De pleegmoeder zou altijd in beeld blijven als ‘steunouder’, want de kinderen hebben een goede band met haar.
Er zullen geen spanningen ontstaan als de vader het gezag over de kinderen terugkrijgt. De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 3] en dat gaat hartstikke goed. De moeder heeft de school geregeld, want daar heeft zij meer verstand van dan de vader. De vader beslist weer over andere dingen. De ouders hebben hier geen onenigheid over en de vader drukt nooit zijn mening door.
De ouders hebben een sterke band en zij stellen de belangen van de kinderen op de eerste plaats. Gezamenlijk gezag hoort hierbij. Beide ouders willen dit zo. De vader zal zijn gezag niet gebruiken om de kinderen weg te halen bij de pleegmoeder.
De raad
7.4.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. Het is niet in het belang van de kinderen dat de vader zijn gezag terugkrijgt. Dan zullen de ouders moeten gaan samenwerken. Deze verantwoordelijkheid geeft extra druk. Door de dynamiek die het ouderlijk gezag met zich brengt, zullen er dingen gaan verschuiven. De vader moet dan ook inhoudelijke beslissingen gaan nemen. Nu wordt dit gedaan door de moeder, de GI en de pleegmoeder. De verhouding met de vader is complex Als de vader het gezag terugkrijgt, gaat het perspectief voor de kinderen weer wankelen. De vader wil dat de kinderen naar Limburg terugkomen. Er is veel geprobeerd, maar dat is niet gelukt. De vader heeft een bepaalde invloed op de moeder en dat kan contra productief werken.. Er wordt al drie jaar gesproken over de vraag of de kinderen terug kunnen worden geplaatst bij de moeder, maar het komt iedere keer niet van de grond. Externe factoren, zoals de reisafstand, spelen hier een grote rol in. De kinderen hebben recht op goed contact met hun ouders, maar daarvoor is het ouderlijk gezag niet nodig. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder of de vader; het is duidelijk dat hun perspectief bij de pleegmoeder ligt.
De GI
7.5.
De GI is niet zo stellig als de raad dat het perspectief van de kinderen bij de pleegmoeder ligt. Wat de GI betreft, staat alles voor de toekomst nog open. Het kan niet worden gezegd dat deze ouders niet goed voor de kinderen kunnen zorgen. De ouders doen het erg goed in de omgang met de kinderen. De kinderen vragen veel naar de ouders en naar hun broertje [minderjarige 3] . De gezinsmanager merkt dat de kinderen hun vader missen. De kinderen hebben met beide ouders een hechte band en zijn erg loyaal aan hen. De kinderen hebben recht op duidelijkheid en op een perspectiefbepaling, maar zij hebben ook recht op twee ouders.
De GI laat ook meewegen dat de pleegmoeder op leeftijd is. Als er iets met haar gebeurt, moet er een ander pleeggezin worden gezocht. Bovendien zijn de kinderen nu gescheiden van hun jongere broertje. Dit alles is niet wenselijk. Aan de andere kant is het evenmin wenselijk om de kinderen na al die jaren ineens uit hun vertrouwde omgeving bij de pleegmoeder weg te halen. De GI had het liefste gezien dat de kinderen als tussenoplossing in een gezinshuis in [plaats] (Limburg) zouden worden geplaatst waar, met goede hulpverlening, gewerkt kan worden aan een gefaseerde thuisplaatsing bij de moeder. De moeder was hierop tegen. Dit is jammer, want een ‘koude’ thuisplaatsing is een te grote stap voor de kinderen.
Er is nu nog veel onduidelijk, maar de kinderen hebben hier niet zoveel last van en het leidt niet tot een stagnatie in hun ontwikkeling.
De vader is heel betrokken, zoekt het overleg/de samenwerking op en hij laat zien dat hij in het belang van de kinderen denkt. Hij geeft openheid over zijn behandeling. De GI en de vader hebben een goede samenwerkingsrelatie. De ouders zitten momenteel vol emotie vanwege de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , maar de gezinsmanager merkt dat de ouders dit gescheiden kunnen houden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en deze rechtszaak.
Als de vader het gezag terugkrijgt, kan de gezinsmanager dit monitoren en ingrijpen waar nodig. De vader trekt niet aan de kinderen. Hij houdt zich juist op de vlakte. De GI ziet geen nadelen voor de kinderen als het gezamenlijk gezag zou worden hersteld. Integendeel, de vader wordt dan meer betrokken bij de hulpverlening. Hij heeft dan niet het gevoel dat hij wordt weggezet met een bezoekregeling. De vader kan zijn ouderlijk gezag gebruiken en daarmee op een positieve manier bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen.
De pleegmoeder
7.6.
De pleegmoeder is nu 64 jaar oud. Zij gunt het de ouders dat zij weer hun ouderrollen kunnen gaan vervullen. De pleegmoeder wil het beste voor de kinderen. In maart 2021 is er een zitting bij de rechtbank geweest. Toen is gezegd dat het perspectief binnen een jaar duidelijk moet worden. De ouders zijn langsgekomen om de verjaardag van [minderjarige 2] te vieren. Dat is erg goed gegaan. Het zou zoveel makkelijker zijn als de ouders ook in [woonplaats] zouden wonen. Door de reisafstand is er veel tegengehouden. Iedereen is welwillend. Als iedereen dichter bij elkaar zou wonen, zou er niet eens een probleem zijn. De pleegmoeder hoopt dat er nog iets anders mogelijk is, ondanks dat de kinderen al zo’n lange tijd bij haar wonen. De samenwerking tussen de vader en de pleegmoeder verloopt goed. De uithuisplaatsing van [minderjarige 3] heeft veel spanningen veroorzaakt bij de ouders, maar niet tussen de ouders onderling.
Het hofoverweegt als volgt.
7.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
7.7.2.
Het hof is van oordeel dat, in de gegeven omstandigheden, niet aan voornoemde criteria voor gezagsbeëindiging is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
7.7.3.
Allereerst overweegt het hof dat de omstandigheden die hebben geleid tot de beslissing van de rechtbank, niet meer aan de orde zijn: de vader was buiten beeld voor de kinderen, nam zijn verantwoordelijkheid niet, kwam niet naar de mondelinge behandeling bij de rechtbank, voerde geen verweer tegen het verzoek van de raad, oefende zijn gezag over de kinderen niet meer uit en was als het ware ‘onzichtbaar’ voor de kinderen.
Vaststaat dat de vader sindsdien op alle fronten een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De GI heeft bevestigd dat de vader hulp accepteert en dat hij in het belang van de kinderen denkt en handelt. Ook is gebleken dat de vader zowel met de GI als de moeder een goede samenwerkingsrelatie heeft opgebouwd en dat hij betrokken is bij de kinderen. Hij wil het liefste naar [woonplaats] verhuizen zodat hij in de buurt van de kinderen kan wonen. De contacten tussen de vader en de kinderen verlopen goed en de vader belast de kinderen niet. De vader realiseert zich dat hij niet volledig zelf voor de kinderen kan zorgen en hij streeft dit nu ook niet na. Ondanks dat er lange tijd geen contact tussen de vader en de kinderen is geweest, is de band tussen hen nog steeds hecht en geeft de vader op een verantwoorde wijze invulling aan zijn contactmomenten met de kinderen.
7.7.4.
Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de aanvaardbare termijn, nog niet is verstreken. De kinderen verblijven weliswaar al zes jaar in het netwerkpleeggezin van hun oma, maar de GI heeft op de tweede mondelinge behandeling verklaard dat het perspectief nog niet definitief bij de pleegmoeder is; er zijn nog andere mogelijkheden. De kinderen hebben duidelijkheid nodig over hun perspectief, maar in dit specifieke geval en in deze specifieke omstandigheden, waarbij nog zoveel onduidelijk is over de toekomst, ziet het hof geen noodzaak om het gezag van de vader op dit moment te beëindigen. Daarbij is van belang dat de kinderen geen last hebben van de voortdurende onduidelijkheid over hun perspectief en dat dit niet leidt tot een stagnatie in hun ontwikkeling; ondanks de lange duur is de termijn voor deze kinderen in dit concrete geval nog aanvaardbaar. Een voortzetting van de maatregelen van ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing levert op dit moment geen belemmering voor hun ontwikkeling op.
7.7.5.
Verder acht het hof het in de gegeven omstandigheden waarin het definitieve perspectief van de kinderen kennelijk nog niet vaststaat en de rol van beide ouders nader onderzocht wordt, niet in het belang van de kinderen als de moeder wél, maar de vader níet, het gezag over de kinderen heeft. Het hof is het eens met de GI dat herstel van het gezamenlijk gezag de betrokkenheid van de vader ten goede zal komen en dat hij zijn gezag kan inzetten om, samen met de moeder, op een positieve manier bij te dragen aan de ontwikkeling van de kinderen. De zorgen die de raad hierbij heeft, ziet het hof niet. De vader werkt goed samen met de GI en ook de ouders onderling hebben laten zien dat zij kunnen samenwerken; zelfs de spanningen rondom de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] hebben geen negatief effect gehad op de onderlinge verhoudingen. Het hof acht het tot slot in het belang van de kinderen dat beide ouders binnen de ondertoezichtstelling een gelijkwaardige rol innemen. De regie ligt bij de gezinsmanager. De komende tijd zal duidelijk moeten worden waar het definitieve perspectief van de kinderen zal liggen. Het ligt thans op de weg van de raad en de GI om alle mogelijkheden nader te onderzoeken.
7.7.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de vader over de kinderen is beëindigd. Het inleidend verzoek daartoe van de raad dient alsnog te worden afgewezen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ) is toegewezen,
en, opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad strekkende tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voornoemd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens, A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.