Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 3 december 2019;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 13 januari 2020, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van [appellant] van 24 maart 2020 met producties;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 12 mei 2020 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 21 juli 2020 met eiswijziging.
6.De verdere beoordeling
“Police report is made. The room is empty now. There is nothing yours anymore. We don’t want you to see at [adres] no longer. Police is waiting for you.”Sindsdien bewoont [appellant] de kamer niet meer.
niette vernietigen
voor zoverde rechtbank de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende de gehuurde kamer aan de [adres] te [plaats] heeft ontbonden;
primairvoor recht te verklaren dat de op of omstreeks 2 december 2017 tussen [geïntimeerde] en [appellant] gesloten huurovereenkomst aangaande de onzelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] (kamer 5) op 8 juni 2018 met wederzijds goedvinden in de zin van artikel 7:271 lid 8 BW is beëindigd,
voorwaardelijkindien Uw Hof in principaal appel onverhoopt mocht oordelen en beslissen dat [geïntimeerde] gehouden is om de door [appellant] op 8 juni 2018 in het gehuurde achtergelaten goederen aan [appellant] terug te geven - en [geïntimeerde] eventueel daartoe te veroordelen - daar dan de uitdrukkelijke voorwaarde aan te verbinden dat [appellant] eerst al hetgeen betaalt wat hij uit hoofde van het eindvonnis d.d. 25 april 2019 en/of het eindarrest in dit appel aan [geïntimeerde] verschuldigd is;
subsidiairberust in de ontbinding en ontruiming en heeft hij zich
primairop het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst door opzegging dan wel met wederzijds goedvinden is geëindigd op 19 mei 2018, subsidiair 27 mei 2018 en meer subsidiair 8 juni 2018. Dat zijn de data van de berichten van [geïntimeerde] die bij de feiten onder g), h) en i) zijn vermeld.
als huurders aandeel verbruik gas, water en elektriciteit’uit twee delen bestaat: € 20,- voor vaste kosten en € 70,- voor variabele kosten. Onder de term ‘energiekosten’ is in de stukken ook water begrepen. De periode waarop de eindafrekening betrekking heeft beslaat een periode van acht maanden, van 1 september 2017 tot 1 juni 2018. Daarin is rekening gehouden met het voorschot van € 20,- voor vaste kosten en met het voorschot van € 70,- voor variabele kosten. De totale kosten van gas, water en licht voor de vier bewoners gezamenlijk zijn door vier gedeeld en na aftrek van de voorschotbedragen aan elk van de bewoners in rekening gebracht; dat komt uit op een bedrag van € 1.069.47.
€ 100,- +
ex aequo et bonovaststellen op een bedrag van € 500,- en dat bedrag aan [appellant] toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit arrest. Voor het overige worden de onderdelen VI, VII en VIII van de vorderingen van [appellant] afgewezen. Voor onderdeel 6 van de vorderingen van [geïntimeerde] is hiermee de voorwaarde niet vervuld zodat dit onderdeel geen bespreking behoeft.