ECLI:NL:GHSHE:2021:2457

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20-000359-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake eenvoudige belediging en vernieling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor eenvoudige belediging en het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een goed. De politierechter heeft op 31 januari 2019 een geldboete van € 500,00 opgelegd, waarvan € 250,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met wettelijke rente.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de motivering van de politierechter beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan. Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden, maar heeft besloten om geen verdere sancties op te leggen, aangezien de opgelegde geldboete onder de € 1.000,00 blijft. De vordering van de benadeelde partij is opnieuw beoordeeld en het hof heeft besloten om de schadevergoeding te verhogen naar € 163,00, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot gijzeling voor de duur van maximaal drie dagen indien betaling van de schadevergoeding niet mogelijk blijkt. Het arrest is op 29 juli 2021 uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000359-19
Uitspraak : 29 juli 2021
VERSTEK (onip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-253480-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (feit 1) en het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort (feit 2) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 tot de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft bepaald dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsmiddelen
Het hof kan zich vinden in de selectie en waardering van de op pagina 4 weergegeven bewijsmiddelen zoals opgenomen in het beroepen vonnis. De politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van die bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 uitwerken.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, Basisteam Maas en Leijgraaf, registratienummer: PL2100-2017177665, gesloten d.d. 30 oktober 2017 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 45), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2017 (pg. 4-5), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 4)
Op 26 augustus 2017 waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , belast met de horecadienst in ons werkgebied [plaats] . (...)
Omstreeks 22.20 uur werden wij aangesproken door onze collega's. (...) Zij vroegen aan ons of wij mee wilden rijden naar een melding op het [adres 2]
(het hof begrijpt: te [plaats] ). Daar zou een lastige ex voor de voordeur staan en hij zou de deur aan het intrappen zijn.
Ter plaatse gekomen op het [adres 2] zagen wij (…) dat er een vrouw bij een voordeur stond. Wij zagen dat er man ter hoogte van dezelfde woning als de vrouw stond.
Wij zagen dat de man van ons wegliep op het moment dat wij uitstapten. Omdat we sterk het vermoeden hadden dat de man met het incident te maken had, liepen we achter hem aan. De man identificeerde zich later als [verdachte] . (…)
Ik, [verbalisant 1] , zag en voelde dat [verdachte] nogmaals op mij af kwam. Daarop heb ik besloten [verdachte] aan te houden. (…)
(dossierpagina 5)
Op het moment dat we [verdachte] onder controle en in de boeien hadden, is collega [verbalisant 3] de auto gaan halen. Dit duurde enige tijd. Gedurende deze tijd lag [verdachte] geboeid op zijn buik, op de grond. (…)
Ik, [verbalisant 2] , hoorde dat [verdachte] meerdere malen hoerenjong en sukkeltje riep tegen mijn collega [verbalisant 1] . (…)
Bij het uit het voertuig halen van [verdachte] bleef hij zich verzetten en wij, verbalisanten, hoorden dat hij maar hoerenjong bleef schreeuwen.
Wij, verbalisanten, plaatsten [verdachte] in cel 4. Toen wij hem in die cel plaatsten, zagen wij, verbalisanten, dat de cel geheel schoon en droog was. Ook aan de buitenzijde van de cel was alles schoon en droog. Wij sloten [verdachte] omstreeks 22.30 uur op in de cel. (...)
Op 27 augustus 2017, omstreeks 00.00 uur, kwamen wij, verbalisanten, terug bij de cel 4. Wij zagen dat er in de afvoer voor de cel een grote hoeveelheid vocht lag. Wij zagen dat het vocht onder de celdeur van cel 4 vandaan kwam. Het glinsteren werd veroorzaakt door het vocht dat op de grond lag en het licht wat er op weerkaatste. (…)
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2017 (pg. 9-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(dossierpagina 9)
Op 26 augustus 2017 was ik, verbalisant [verbalisant 4] , samen met collega [verbalisant 3] , belast met de surveillance in ons werkgebied [plaats] . (…) Omstreeks 22.15 uur zag ik dat er melding in het systeem stond. (…)
Ik vroeg aan collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of zij mee wilden rijden naar [adres 2]
(het hof begrijpt: te [plaats] ). Om 22.25 uur, kwam ik samen met collega's [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse. (…)
(dossierpagina 10)
Ik zag dat collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] achter de man met het grijze shirt aan liepen. De man identificeerde zich later als [verdachte] . (…)
Collega [verbalisant 1] deelde [verdachte] mee dat hij was aangehouden. Vervolgens ontstond er een worsteling met de verdachte. (…) Nadat wij de verdachte onder controle hadden ging collega [verbalisant 3] voor transport van de verdachte een opvallend surveillancevoertuig halen dat verderop geparkeerd stond. Dit duurde enige tijd. Gedurende deze tijd lag de verdachte geboeid op zijn buik op de grond. Ik hoorde dat de verdachte tegen collega [verbalisant 1] schreeuwde: "Wat ben jij voor een hoerenjong, moet je stoer doen voor je vrouwelijke collega's", "Wat ben je voor een sukkeltje". Ik hoorde dat de verdachte dit bleef herhalen. Ik hoorde dat de verdachte zodanig hard schreeuwde dat de omstanders dit ook gehoord moeten hebben.
Na hevig verzet lukte het om de verdachte in het surveillancevoertuig plaats te laten nemen. Collega [verbalisant 1] zat naast de verdachte. (…)
Ik zag en hoorde dat de verdachte nog steeds verbaal agressief was naar collega [verbalisant 1] . Ik zag en hoorde dat de verdachte in de richting van collega [verbalisant 1] spuugde. (…)
Op het politiebureau te [plaats] (…) hoorde ik dat de verdachte meerdere keren: "Hoerenjong" tegen collega [verbalisant 1] zei.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 augustus 2017 (pg. 18-19), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] :
(dossierpagina 18)
Ik doe aangifte van belediging op 26 augustus 2017.
Ik ben werkzaam als agent bij de politie, district Maas- en Leijgraaf, team [plaats] . Op 26 augustus 2017 tussen 22.00 en 07.00 uur was ik belast met noodhulpsurveillance c.q. horecatoezicht voor team [plaats] . (…)
Op 26 augustus 2017, omstreeks 22.21 uur werden mijn collega en ik gevraagd om mee te rijden op een melding aan het [adres 2] te [plaats] . (…)
(dossierpagina 19)
Ik hoorde dat de man tegen mij schreeuwde: "Wat ben jij voor een hoerenjong, moet je stoer doen voor je vrouwelijke collega's", "Wat ben je voor een sukkeltje". Ik hoorde dat de man dit bleef herhalen. Ik zag dat er inmiddels meerdere mensen om ons heen stonden, vermoedelijk zijn deze op het geschreeuw van de man afgekomen. Ik hoorde dat de man maar tegen mij bleef schreeuwen "Hoerenjong". Aangezien ik met 3 vrouwelijke collega's was, wist ik zeker dat hij met hoerenjong mij bedoelde. (…)
Het daarop volgende moment hebben mijn collega's en ik de man, ondanks zijn hevige verzet, laten plaatsnemen in de surveillanceauto. Het daarop volgende moment hoorde
en voelde ik dat de man een dikke roggel op mijn arm spuugde. (…) Ook in de auto, gedurende de rit naar het politiebureau, bleef de man mij maar uitschelden en uitfoeteren. Dit uitschelden en bespugen raakte mij persoonlijk. (…) Eenmaal aangekomen op het politiebureau bleef hij schreeuwen dat ik een hoerenjong was.
Ik voel mij beledigd en in mijn eer aangetast.
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 augustus 2017 (pg. 21-22), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] , namens de Politie [plaats] :
(dossierpagina 21)
Ik doe aangifte van vernieling. De verdachte heeft een goed wat de politie in eigendom toebehoort zonder enig recht of toestemming onbruikbaar gemaakt. (...)
[verdachte] werd op 26 augustus 2017 omstreeks 22.30 uur in cel 4 ingesloten. Op dat moment was die cel geheel schoon en droog. Aan de buitenkant van de cel bevindt zich een verlaging in de vloer dat voor de afvoer dient. Die afvoer was op dat moment geheel droog.
Toen ik op 27 augustus 2017 omstreeks 00.00 uur terug bij de cel kwam, zag ik in de genoemde afvoer dat er vocht lag. Ik zag dat het vocht onder de celdeur, van cel 4 vandaan kwam. Toen ik de celdeur opende, zag ik dat het direct achter de
(dossierpagina 22)
celdeur, op de grond, glinsterde.
Dat glinsterde (
het hof begrijpt: glinsteren) werd veroorzaakt door het vocht dat op de grond lag. (...)
[verdachte] heeft niets te drinken van ons gekregen en verder was er niets anders van vocht in de cel aanwezig wat dat vocht op de vloer veroorzaakt kan hebben. Gelet daarop ga ik ervan uit dat [verdachte] op de vloer heeft geürineerd. [verdachte] kan aangeven, middels een intercom, als hij naar het toilet wil. Hiervan heeft hij in eerder genoemd tijdvlak geen gebruik gemaakt. Daaruit maak ik op dat hij moedwillig in de cel heeft geürineerd.
Op te leggen sanctie
Zoals hierboven vermeld, verenigt het hof zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, ook voor wat betreft de opgelegde straf.
Wel stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de onderhavige zaak in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak immers te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman of -vrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De politierechter heeft vonnis gewezen op 31 januari 2019. Namens de verdachte is op 7 februari 2019 hoger beroep ingesteld. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft uiteindelijk op 15 juli 2021 plaatsgevonden. De zaak in hoger beroep wordt heden, 29 juli 2021, afgerond met een eindbeslissing, aldus meer dan twee jaren na het instellen van hoger beroep. Aangezien aan de verdachte echter een geldboete wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan € 1.000,00, zal het hof volstaan met de constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 163,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd ter zake van het geheel van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 163,00. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 163,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 - zijnde de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden - tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [verbalisant 1] is toegebracht tot een bedrag van € 163,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 - zijnde de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden - tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Anders dan de rechtbank, die bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij gebreke van betaling en verhaal drie dagen vervangende hechtenis heeft opgelegd, zal het hof - in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020 - bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling voor de duur van ten hoogste drie dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 163,00 (honderddrieënzestig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel inzake de benadeelde partij [verbalisant 1]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 163,00 (honderddrieënzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.