ECLI:NL:GHSHE:2021:2452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20-004068-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 19 december 2019 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De verdachte had op 14 oktober 2018 in Roosendaal een hoeveelheid van ongeveer 3.515,6 gram hennep vervoerd en een geldbedrag van € 2.060,-- voorhanden gehad, waarvan hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en ontslag van rechtsvervolging voor het tweede feit, en voerde aan dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven. Het hof heeft het beroep van de verdachte ongegrond verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk hennep had vervoerd en dat hij het geldbedrag had verworven met kennis van de criminele herkomst.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook het in beslag genomen geldbedrag van € 2.060,-- verbeurd verklaard. De beslissing is gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004068-19
Uitspraak : 26 juli 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-137048-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1), en witwassen (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave ervan aan de verdachte zal gelasten.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Daarnaast stelt het hof vast dat alleen het stempelvonnis is ondertekend door de politierechter. Ook om die reden kan het beroepen vonnis niet worden bevestigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Roosendaal opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 3.515,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Roosendaal, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (€ 2.060,--), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 oktober 2018 te Roosendaal opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 3.515,6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 14 oktober 2018 te Roosendaal een geldbedrag (€ 2.060,--) heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe – op gronden vermeld in de pleitnota – aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig van de verdachte. Dit dient volgens de verdediging te leiden tot bewijsuitsluiting van de tijdens de doorzoeking gevonden hennep en het gevonden geldbedrag, hetgeen heeft te leiden tot vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet, opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang hebben tot de vervoermiddelen, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijs door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I of II.
Het hof stelt vast dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich op 14 oktober 2018 op de parkeerplaats van de McDonald’s te Roosendaal bevonden. Het was aan hen ambtshalve bekend dat daar criminele ontmoetingen en overdrachten plaatsvinden. Op een gegeven moment zien zij dat een man in een witte Volkswagen Transporter de parkeerplaats op rijdt, uit zijn voertuig stapt, zoekend rondkijkt en even later al bellend in de McDonald’s staat en uitkijkt over genoemde parkeerplaats. Door verbalisant [verbalisant 2] wordt een onderzoek ingesteld naar het kenteken van de Volkswagen Transporter. Uit dit onderzoek blijkt dat de tenaamgestelde bekend is in de politiesystemen in verband met het bezitten van ongeveer 2 kilogram henneptoppen in een vuilniszak. Kort daarop zien de verbalisanten de verdachte het parkeerterrein oprijden. Vervolgens parkeert de man van de witte Volkswagen zijn voertuig naast dat van de verdachte. De verdachte stapt uit zijn voertuig met een rugzak in zijn handen en stapt bij de andere man in zijn voertuig. Daarna stappen beide mannen uit en lopen naar de voorkant van datzelfde voertuig, alwaar zij naar alle waarschijnlijkheid de motorkap openen en even later weer sluiten. Hierna zijn beide personen kort in het voertuig van de verdachte gaan zitten, waarna beide personen met hun eigen voertuig de parkeerplaats verlaten. Hierop zijn de verbalisanten de verdachte kort gevolgd en hebben hem staande gehouden ter controle op basis van artikel 8 van de Politiewet (
het hof begrijpt: Politiewet 2012). De verdachte stopt, stapt uit de Volkswagen Polo, sluit het portier af en loopt naar verbalisant [verbalisant 1] . Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] aan de verdachte vraagt of hij een geldig identiteitsbewijs kan tonen, gaat de verdachte terug naar zijn voertuig. Verbalisant [verbalisant 2] ziet dat de verdachte via de bestuurderszijde in zijn auto gaat hangen naar de middenconsole, kennelijk om daarin naar zijn identiteitsbewijs te zoeken. Verbalisant [verbalisant 2] opent op dat moment het bijrijdersportier en schijnt met zijn zaklamp de verdachte bij in het donkere voertuig. De verbalisant ziet dan dat de verdachte uit de middenarmsteun een rijbewijs pakt. Op het moment van openen van het portier ruikt verbalisant [verbalisant 2] direct een sterke hennepgeur. Verbalisant [verbalisant 1] ruikt via het bestuurdersportier ook een sterke hennepgeur. Vervolgens wordt het voertuig van de verdachte doorzocht door verbalisant [verbalisant 3] . Tijdens die doorzoeking is onder andere 3.515,6 gram hennep aangetroffen. Voorts is bij de fouillering van de verdachte € 2.060,-- aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof is op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] het bijrijdersportier opent en in het voertuig schijnt nog geen sprake van het gebruik van een dwangmiddel. De doorzoeking vangt pas aan na het moment dat de sterke hennepgeur door beide verbalisanten is waargenomen. Op grond van het waarnemen van de sterke hennepgeur en gelet op de eerdere waarnemingen van wat gebeurde op voornoemde parkeerplaats kon door de verbalisanten redelijkerwijs worden vermoed dat in het voertuig van de verdachte middelen aanwezig waren als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I of II. Derhalve waren de verbalisanten bevoegd tot het door hun collega laten doorzoeken van het voertuig. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe – op gronden vermeld in de pleitnota – aangevoerd dat er sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat, ter vermijding van dubbele strafbaarheid, de Hoge Raad de reikwijdte van het witwasdelict heeft afgebakend door middel van het formuleren van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Wanneer vast staat dat het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. Van de kwalificatie-uitsluitingsgrond kan dus slechts dan sprake zijn indien kan worden vastgesteld dat sprake is van een opbrengst afkomstig uit eigen misdrijf. Een eigen misdrijf als bron is pas aannemelijk indien dit naar tijd en plaats bepaalbaar en kwalificeerbaar is.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet dat het witgewassen geldbedrag afkomstig is van een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het dossier biedt daartoe geen aanwijzing en de verdachte heeft hieromtrent zelf ook geen opheldering gegeven. Hiermee is niet aannemelijk geworden dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is. Het beroep van de verdediging op de kwalificatie-uitsluitingsgrond wordt derhalve afgewezen. Gelet op de overige omstandigheden waaronder het aantreffen van berichten in een onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon (dossierpagina 29), het aantreffen van een grote hoeveelheid hennep en een groot geldbedrag (in drie bundels waarvan de grootste bundel geld was voorzien van een elastiekje) waarvoor de verdachte geen redengevende verklaring heeft gegeven, is er naar het oordeel van het hof voldoende bewijs dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daar wetenschap van had. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid van ongeveer 3.515,6 gram hennep. Het betreft een grote hoeveelheid hennep en door zijn handelwijze heeft de verdachte de illegale handel in softdrugs in stand gehouden. Drugs zijn bovendien schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Voorts is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 2.060,--, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Nu het LOVS geen oriëntatiepunten ter zake van het vervoeren van softdrugs heeft, heeft het hof het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs als uitgangspunt genomen. Voor het aanwezig hebben van een 3.515,6 gram softdrugs, in dit geval hennep, is het uitgangspunt de oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren. Naast het aanwezig hebben van hennep is ten aanzien van de verdachte tevens bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. € 2.060,--, G1941870, inbeslaggenomen op 14 oktober 2018.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 26 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.