ECLI:NL:GHSHE:2021:2440

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20-001694-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot zware mishandeling met boksbeugel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling die plaatsvond op 16 mei 2016 te Budel, waar de verdachte met een boksbeugel het slachtoffer, [benadeelde], heeft geslagen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf opgelegd, maar de Hoge Raad heeft het vonnis vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en de zaak terugverwezen naar het hof. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een beroep gedaan op noodweer. Het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en heeft hem daarvan vrijgesproken. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001694-20
Uitspraak : 21 juli 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 maart 2017, parketnummer 01-865073-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-242641-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres] .
Het procesverloop
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod voor de [locatie] . Voorts heeft de rechtbank beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , het beslag en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het hof bij arrest van 12 december 2018 (ressortsparketnummer 20-000747-17) het vonnis van de rechtbank bevestigd:
  • met verbetering van de bewijsvoering;
  • met verbetering van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde;
  • met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en daaraan verbonden schadevergoedingsmaatregel;
  • met verbetering van de motivering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf (parketnummer 01-242641-15);
  • met uitzondering van de toepasselijke wettelijke voorschriften,
  • en met aanvulling van de beslissing tot opheffing van het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Het hof heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 juni 2020 (rolnummer 18/05394) het bestreden arrest vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar het hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich, gelet op het bovenstaande, tot het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 7 juli 2021 en de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde onder 1 bewezen zal verklaren, en de verdachte) daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde] , met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de straf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feit 2 zal bepalen op 3 maanden gevangenisstraf. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde ‘voorbedachte raad’ en tevens een beroep gedaan op noodweer. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering en zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2016 te Budel, gemeente Cranendonck, althans in het arrondissement Oost Brabant, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een (of meer van zijn) mededader(s), althans alleen:
- naar de woning van die [benadeelde] is gegaan en/of
- (toen die [benadeelde] de geopende deur dicht probeerde te doen) (met kracht) de deur open heeft geduwd en/of
- (hierna) met een boksbeugel en/of mes in zijn hand, naar binnen is gegaan en/of
- (hierna) (met kracht) (met die boksbeugel en/of mes de hand) die [benadeelde] meermalen (met de vuist) op/tegen zijn gezicht en/of hoofd, althans het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van voornoemd misdrijf niet is voltooid;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 mei 2016 te Budel, gemeente Cranendonck, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- naar de woning van die [benadeelde] is gegaan en
- met kracht de deur open heeft geduwd en
- (hierna) met een boksbeugel in zijn hand, naar binnen is gegaan en
- (hierna) (met die boksbeugel in de hand) die [benadeelde] (met de vuist) tegen zijn gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van voornoemd misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het tenlastegelegde ‘met voorbedachten rade’
Het hof is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om aan [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is - voor zover hier van belang - gebleken dat [benadeelde] op 16 mei 2016 in zijn woning, gelegen aan de [locatie] , was toen er werd aangebeld. Op het moment dat [benadeelde] de deur opende, zag hij dat er twee personen voor de deur stonden en dat een persoon, zijnde de verdachte, de deur openduwde, naar binnen stapte en hem vrijwel direct in zijn gezicht sloeg met wat later een boksbeugel bleek te zijn. De verdachte was even daarvoor met getuige [getuige] naar de woning van het slachtoffer gereden, had de auto om de hoek in de nabijheid geparkeerd en had, al lopend in de richting van de voordeur, handschoenen en vervolgens kennelijk een boksbeugel aangedaan.
Het hof kan uit het dossier niet afleiden wanneer verdachte de boksbeugel precies heeft aangetrokken. [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte onderweg van de auto naar de woning van [benadeelde] handschoenen aantrok en bij de woning aangekomen, nadat [getuige] had aangebeld en tegen [benadeelde] had gezegd dat er gepraat moest worden als eerste de woning is binnengegaan en [benadeelde] meteen met een boksbeugel tegen zijn gezicht sloeg. [getuige] ‘verwacht’ dat verdachte de beugel bij de deur heeft aangetrokken. Dit scenario laat de mogelijkheid open dat verdachte pas bij de voordeur heeft besloten een boksbeugel te gebruiken. Het hof kan derhalve niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. En zo verdachte die tijd al wel heeft gehad, kan het hof niet vaststellen dat hij ook daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad. Een belangrijke contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad is voorts gelegen in de verklaring van [getuige] die ervan ‘stond te kijken’ dat de verdachte ‘in één keer’ [benadeelde] sloeg met de boksbeugel. Het hof leidt hieruit af dat dat er in ieder geval voorafgaand aan het incident tussen verdachte en [getuige] niet is gesproken over het toepassen van geweld met een boksbeugel.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde met voorbedachte raad heeft gepleegd en zal hem daarvan vrijspreken.
.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte een beroep toekomt op noodweer. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de woning van [benadeelde] is aangevallen met een wapen en in reactie daarop heeft geslagen. Hij droeg grote ringen om zijn vinger, waardoor het letsel bij [benadeelde] is veroorzaakt. De verdachte kon geen kant op, aangezien hij zich in de hal van de woning van [benadeelde] bevond. Nu de verdachte proportioneel heeft gereageerd komt hem een beroep op noodweer toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst sprake te zijn van een noodweersituatie, te weten een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
De bewezenverklaring ziet op de slag met de boksbeugel die de verdachte meteen bij binnenkomst (en als eerste) aan [benadeelde] heeft toegebracht. Van enige noodweersituatie jegens verdachte was op dat moment geen sprake. De verdachte heeft op dat moment derhalve niet gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde onderdeel ‘met voorbedachte raad’, zal het hof overeenkomstig de opdracht na terugwijzing een straf opleggen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit zoals bij dit arrest bewezenverklaard en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, voor welke feit de verdachte door dit hof bij arrest van 12 december 2018 onherroepelijk is veroordeeld.
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan de duur langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer, [benadeelde] , met een boksbeugel in zijn gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast blijkt uit het dossier van nadelige psychische gevolgen die het slachtoffer aan het voorval heeft overgehouden, zoals gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen jegens anderen. Door het slachtoffer in zijn eigen woning aan te vallen heeft de verdachte bovendien inbreuk gemaakt op zijn gevoel van veiligheid. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde meerdere malen onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten. Deze feiten dateren evenwel van relatief lang geleden. Uit het uittreksel blijkt tevens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende, en mede gelet op het forse tijdsverloop, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Het hof acht het opleggen van een voorwaardelijk deel, met daaraan de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [benadeelde] verbonden, niet aangewezen. Hoewel het volgens de advocaat van de benadeelde partij gewenst is dat het hof een dergelijk contactverbod zal bepalen, acht het hof dat gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken niet langer noodzakelijk.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 40.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde patrij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 1.000,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2016, zijnde de datum waarop deze schade wordt geacht te zijn ontstaan.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. De schade die de verdachte aan de deur van de woning van de benadeelde partij zou hebben veroorzaakt en de schade die de benadeelde partij als gevolg van het gestelde inkomensverlies zou hebben geleden, laten zich niet eenvoudig vaststellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze vordering zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom niet in deze vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan deze vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden
onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een boksbeugel (kleur zilver, goednummer 1019866);

vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 mei 2016;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 13 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 maart 2016 onder parketnummer 01-242641-15 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 21 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.