ECLI:NL:GHSHE:2021:2408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
20-000407-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door samendrukkend geweld op de hals van slachtoffer met ademnood als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De tenlastelegging betrof het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door samendrukkend geweld op de hals van het slachtoffer, waardoor zij in ademnood raakte. De verdachte had op 9 november 2019 in Landgraaf de hals van het slachtoffer met beide armen omklemd, wat leidde tot een situatie waarin het slachtoffer geen lucht meer kreeg en het gevoel had te stikken. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, vooral gezien het feit dat het slachtoffer astmapatiënt was.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, maar het hof verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van vrijwillige terugtred. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000407-20
Uitspraak : 29 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-267243-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonplaats] , [adres]
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde bijzondere voorwaarden, die kunnen vervallen.
De verdediging heeft primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastelegde is gerefereerd aan het oordeel van het hof. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 9 november 2019 te Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen samendrukkend geweld (middels een nekklem) op de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft toegepast (waardoor zij in ademnood is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 november 2019 te Landgraaf [slachtoffer] heeft mishandeld door samendrukkend geweld (middels een nekklem) op de hals van voornoemde [slachtoffer] toe te passen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 9 november 2019 te Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen samendrukkend geweld op de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft toegepast waardoor zij in ademnood is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Brunssum / Landgraaf, registratienummers: PL2435-2019177977, gesloten d.d. 1 december 2019 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 45), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 9 november 2019 (pg. 15-17), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(dossierpagina 15)
Op 9 november 2019, verliet ik samen met mijn vriend genaamd [verdachte] de woning van zijn oma en opa. Ik had ruzie met [verdachte] en vroeg of hij mij thuis af kon zetten. (...) Vervolgens stopte hij op een parkeerplaats waar ik niet bekend ben. Nu later heb ik begrepen dat dit de Rouenhof was in Landgraaf. (...) Ik wilde hierop uit de auto stappen en ik voelde dat hij met zijn rechterarm om mijn nek klemde en mij in zijn richting trok. Hierdoor belandde ik bij hem op schoot. Door dit klemmen voelde ik een pijnscheut aan mijn nek, toen ik bij hem op schoot belandde, pakte hij gelijk zijn linkerarm erbij om mijn nek. En ik zag en voelde dat hij met beide armen om mijn nek heen klemde, hierdoor kreeg ik geen lucht en snakte ik naar adem. Hij klemde mijn keel dicht met de
(dossierpagina 16)
binnenkant van zijn ellebogen. Ik vroeg aan [verdachte] of hij mij los kon laten en ik gaf aan dat ik geen lucht kreeg. Ik had echt het gevoel alsof ik stikte. [verdachte] liet mij niet meteen los; ik heb het zeker 5 of 6 keer gevraagd om mij los te laten. Hierop liet hij na enkele ogenblikken toch mijn keel los, ik ben toen terug op de bijrijdersstoel gaan zitten. Zittend op de bijrijdersstoel voelde ik dat ik echt naar lucht moest happen en ik aan het hyperventileren was. Door het gebeuren kreeg ik echt last van paniekaanvallen en was ik helemaal aan het trillen. Ook voelde ik dat mijn onderlip opgezet was en zag ik later bloed op mijn lip, ik vermoed dat dit in de worsteling is gebeurd. Ook heb ik pijn aan mijn nek en keel, ik heb een opgezet gevoel aan mijn nek en last van kloppingen. (…)
Noot verbalisant:
Ik zie dat aangeefster een rode opgezwollen nek heeft met striemen aan haar linkerzijde van haar nek, ook zie ik aan die kant een lichte bloeduitstorting. Onder haar rechter kaak richting kin zie ik een kras van ongeveer 7 centimeter. Bij aankomst bij het voertuig zag ik, [verbalisant 3] , dat de onderlip van [slachtoffer] bloedde. Over haar neus zie ik, [verbalisant 3] , van links naar rechts een blauwe streep lopen.
2.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 12 november 2019 (pg. 45):
A. Uitwendig waargenomen letsel:
  • Linkerzijde hals 3-tal striemvormige hematomen.
  • Pijnlijke palpatie nekmusculatuur links > rechts.
  • Streepvormige oppervlakkige schaafverwonding kin rechts.
  • Oppervlakkige wondje liphoek bovenlip links.
  • Hematoom heup linkerzijde 2cm x 2cm. (…)
F. Geschatte duur van de genezing: Geen inschatting van te geven.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 november 2019 (pg. 28-31), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 29)
Ik pakte haar vast door haar te omarmen. (…)
(dossierpagina 30)
Ik bracht mijn linkerarm voor langs en pakte haar rechterschouder vast. Ik trok haar naar mij toe. Haar rug trok ik tegen mijn borst.
Ik bracht mijn rechterarm achter haar hoofd, ook naar haar schouder. En zo hield ik haar vast en dat voor een korte tijd. (…)
Ik zag een wondje bij haar mond. Toen ik dat zag, liet ik haar los.
Ze schreeuwde wel op het moment dat ik haar los liet.
Toen zei ze direct dat ze geen lucht kreeg. (…)
Ze zei ook dat ze last had van een paniek-aanval. Ze heeft astma en is al van zichzelf al wat kortademiger.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2019 (pg. 7-8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(dossierpagina 7)
Op 9 november 2019, omstreeks 13:10 uur, (…) kregen wij van de dienstdoende meldkamercentralist de opdracht om te gaan naar de Strijthagenmolenweg in Landgraaf. (…)
Wij zagen dat in de Fiat een jonge man en een jonge vrouw zaten. Wij zagen dat de vrouw huilde.
Wij spraken de inzittenden aan en ik, [verbalisant 2] , vroeg de man om uit te stappen en met mij mee te lopen zodat wij beide betrokkenen afzonderlijk van elkaar konden spreken.
De betrokken personen bleken te zijn;

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
wonende [adres]
te [woonplaats]
en

[slachtoffer]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende [adres]
te [woonplaats] .
(…)
(dossierpagina 8)
Verder verklaarde [slachtoffer] dat ze in de auto wederom ruzie hadden gehad en dat [verdachte] daarbij onder andere haar keel had dichtgeknepen. Desgevraagd toonde [slachtoffer] haar hals en wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , zagen dat [slachtoffer] verschillende rode striemen in haar hals en nek had. (…)
Bij het maken van de foto's van het letsel hoorde ik, [verbalisant 3] , dat aangeefster tegen mij zei: "Ik ben blij dat jullie er zo snel waren, ik weet niet hoe het anders was afgelopen met mij".
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is in hoger beroep - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - opnieuw bepleit dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt. Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is onder meer vereist dat het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een dergelijk voorwaardelijk opzet is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden.
Het hof is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het [slachtoffer] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte eerst een arm om de nek van het slachtoffer klemde en haar naar zich toetrok. Het slachtoffer voelde gelijk een pijnscheut aan haar nek. Op schoot bij de verdachte legde hij ook de andere arm om haar nek. Hij klemde de nek van het slachtoffer dicht met beide armen waardoor zijn geen lucht kreeg en naar adem snakte. Zij had het gevoel dat zij stikte. Ondanks dat het slachtoffer had aangegeven dat zij geen lucht meer kreeg en zeker vijf of zes keer aan de verdachte vroeg om haar los te laten, heeft de verdachte dat vasthouden niet direct gestaakt. Pas nadat de verdachte een wondje bij de mond van aangeefster zag, liet hij haar keel los. Het slachtoffer is toen weer gaan zitten op de bijrijdersstoel en zij voelde dat zij echt naar lucht moest happen en aan het hyperventileren was. Door dit handelen van de verdachte zijn bij het slachtoffer korte tijd nadat het incident een rode opgezwollen nek met striemen aan de linkerzijde van haar nek en een lichte bloeduitstorting waargenomen. Ook werd onder haar rechterkaak, in de richting van haar kin, een kras van ongeveer 7 centimeter waargenomen, evenals een bloedend wondje aan haar onderlip.
Het hof overweegt dat het met beide armen omvatten van de nek kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, ook indien - zoals door de verdediging is aangevoerd - uit de bewijsmiddelen niet valt op te maken hoe lang de adembeneming daadwerkelijk heeft geduurd. Immers, het gevolg van zwaar lichamelijk letsel kan al intreden indien de omvatting slechts enkele seconden heeft geduurd. In de hals bevindingen zich meerdere verbindingen van vitale organen en het omvatten van de nek kan leiden tot bijvoorbeeld hersenletsel door zuurstofgebrek of schade aan het strottenhoofd en/of de (nek)wervels. Dat het slachtoffer enkele malen heeft gevraagd om haar los te laten, maakt voorts niet dat geen sprake kon zijn van een situatie waarin hersenletsel of verstikking aanstaande was. Ook bij een verminderd zuurstofaanbod en een bemoeilijkte ademhaling kan voornoemd gevolg van hersenletsel door zuurstoftekort intreden. De verdachte heeft dit mogelijke gevolg aanvaard door te volharden in de klem, ondanks dat het slachtoffer meerdere malen vroeg haar los te laten en deze klem ook voort te zetten nadat zij hem vroeg te stoppen omdat ze geen lucht meer kreeg. Daarbij komt dat de verdachte bekend was met het feit dat het slachtoffer astmapatiënt is en van zichzelf al wat kortademiger is. Hij wist dus dat zij bijzonder kwetsbaar is met betrekking tot de ademhaling. De verdachte moet zich derhalve bewust zijn geweest van de risico’s van zijn handelen voor het slachtoffer en toch heeft hij ervoor gekozen om zich daar niets van aan te trekken en uitdrukking te geven aan zijn eigen frustratie en woede.
Het hof is derhalve van oordeel dat, gelet op de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, naar algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk is te achten dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Met zijn gedragingen heeft de verdachte deze kans willens en wetens aanvaard, waardoor de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen. Ook hetgeen verder door de verdediging naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van de verdachte, doordat de verdachte het [slachtoffer] uit eigen beweging heeft losgelaten en dit handelen door de verdachte als een zodanig optreden kan worden beschouwd dat naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel, te beletten. Dat dit loslaten pas gebeurde op het moment dat de verdachte het wondje aan de lip van het slachtoffer opmerkte, hoeft volgens de raadsman niet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan.
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht luidt: "Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."
Het hof stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Het hof heeft onderzocht of genoemde strafuitsluitingsgrond zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan en overweegt daaromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van zodanig optreden van de verdachte dat naar aard en tijdstip geschikt was om het intreden van het gevolg - te weten mogelijk zwaar lichamelijk letsel bij het [slachtoffer] - te beletten. Het niet-intreden van voornoemd gevolg valt niet toe te schrijven aan de omstandigheid dat de verdachte het omvatten van de nek van het slachtoffer heeft gestaakt, maar aan de (toevallige) omstandigheid dat er toen nog geen vitale organen beschadigd waren geraakt. Immers, op het moment dat de verdachte stopte met het vasthouden van het slachtoffer rondom haar nek, zou zij reeds zwaar lichamelijk letsel - zoals hersenletsel - opgelopen kunnen hebben. In zoverre is er dan ook sprake van een voltooide poging. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zich, nadat hij het slachtoffer had losgelaten, niet actief om haar heeft bekommerd. Het is [getuige] die de politie heeft gealarmeerd. Voorts blijkt niet dat de verdachte enige hulp aan het slachtoffer heeft geboden door te zorgen dat zij ‘frisse lucht’ kreeg en evenmin dat hij heeft aangeboden om met haar naar de eerste hulp te gaan.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op vrijwillige terugtred.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, betekent dit dat de verdachte strafbaar is.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft aan het voorwaardelijke strafdeel, naast de algemene voorwaarde, bijzondere voorwaarden verbonden, te weten - kort gezegd - een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het gebied rondom de woning van [slachtoffer] .
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof komt tot eenzelfde strafoplegging als de politierechter, met uitzondering van de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden van een contact- en locatieverbod.
De verdediging acht de straf, zoals door de politierechter is opgelegd ten aanzien van het primaire feit, een redelijke straf. Daarbij is opgemerkt dat de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] het voorval hebben uitgesproken en dat er geen contact meer is. De verdediging acht een contact- en locatieverbod dus niet noodzakelijk.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voorts heeft het hof - in het bijzonder - het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 9 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn (toenmalige) vriendin [slachtoffer] . De verdachte heeft zijn armen rondom de nek van het slachtoffer geklemd, waardoor zij naar adem snakte en het gevoel kreeg dat ze stikte. Dit klemmen ging met een zodanige kracht dat het slachtoffer bloeduitstortingen in haar hals en (schaaf)wonden aan haar kin en haar lip heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 23 januari 2020. De Reclassering acht de kans op herhaling van het plegen van een strafbaar feit klein. Een toezicht en/of andere bijzondere voorwaarden staat/staan volgens de Reclassering niet in verhouding met de problematiek en de criminogene factoren. Ook het opleggen van een gevangenisstraf acht de Reclassering niet passend, omdat dit negatieve consequenties kan hebben op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en hij hierdoor zijn baan - destijds bij [werkgever] - zou kunnen verliezen. De Reclassering adviseert om aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte sinds 4 à 5 maanden een nieuwe baan heeft, te weten bij [werkgever] , en dat dit hem goed bevalt. Mede vanwege zijn nieuwe baan in de machinerie, is de verdachte geminderd met het roken van joints. Het contact tussen de verdachte en [slachtoffer] is al geruime tijd verbroken. Het [slachtoffer] , ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig, heeft desgevraagd te kennen gegeven dat wat haar betreft een contact- en locatieverbod niet langer gewenst is.
Gelet op voornoemde ontwikkelingen en het advies van de Reclassering hieromtrent, ziet het hof geen aanleiding (meer) om aan de verdachte de bijzondere voorwaarden van een contact- en locatieverbod op te leggen. Wel is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor zware mishandeling - zonder gebruik te maken van een wapen - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de oriëntatiepunten uitgaan van een voltooid delict, terwijl in casu sprake is van een poging. Gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof het echter niet wenselijk dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte worden doorkruist doordat hij in detentie zou moeten. Derhalve zal het hof, evenals de politierechter, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen. Met oplegging hiervan wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Resumerend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van voorarrest, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 766,35, te weten € 16,35 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 516,35, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het geheel van de vordering, welke vordering bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten ten behoeve van het gesprek bij Slachtofferhulp: € 16,35;
  • immateriële schade: € 750,00.
De advocaat-generaal acht de vordering volledig toewijsbaar.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk betwist voor zover de vordering het bedrag van € 516,35 (€ 16,35 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade) te boven gaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Voldoende gesteld en onderbouwd is dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen door het handelen van de verdachte. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 500,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2019 - zijnde de dag waarop de schade is ontstaan - tot aan de dag der algehele voldoening.
De reiskosten ten behoeve van het gesprek met Slachtofferhulp kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter evenwel een beslissing te nemen over de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten door de benadeelde en de verdachte. Daaronder vallen ook deze reiskosten. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 16,35. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de overige ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)bestaande uit
€ 500,00 (vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 16,35 (zestien euro en vijfendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2019 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
10 (tien) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.