In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of het bewind over de goederen van de rechthebbende, hierna te noemen [rechthebbende], opgeheven kan worden. De rechthebbende was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat de grond voor het bewind, namelijk problematische schulden en een geestelijke toestand die haar in staat stelde haar vermogensrechtelijke belangen niet adequaat te beheren, niet langer aanwezig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2020 is de rechthebbende niet verschenen, wat het hof hinderde in het vormen van een beeld van haar geestelijke toestand. De bewindvoerder heeft in zijn verweerschrift betoogd dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om haar eigen belangen te behartigen, onder andere vanwege een verstandelijke beperking en waanbeelden. Het hof heeft vastgesteld dat de grond voor het bewind, namelijk de geestelijke toestand van de rechthebbende, nog steeds aanwezig is, omdat zij niet in staat was om haar verzoek in hoger beroep nader toe te lichten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.