ECLI:NL:GHSHE:2021:2394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.292.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de moeder en de GI

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 januari 2021, waarin de ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen werd verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D. Simo, verzocht om de beschikking te vernietigen en de kinderen terug te plaatsen bij haar. De GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers, verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De vader van de kinderen steunde de GI in zijn verweerschrift en voegde ook zijn zorgen over de situatie van de kinderen toe.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2021 werd duidelijk dat de moeder de veiligheid van de kinderen in haar relatie met haar partner niet erkent, ondanks eerdere incidenten en de zorgen van de GI. De moeder betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelde dat er minder zware middelen beschikbaar waren om de situatie te verbeteren. De GI en de vader wezen echter op de onveilige situatie voor de kinderen bij de moeder en de noodzaak van stabiliteit in hun leven.

Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was voor hun welzijn en dat de moeder onvoldoende inzicht toonde in de risico's van haar relatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de moeder af, inclusief het verzoek om een bijzondere curator te benoemen. De beslissing benadrukte het belang van de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, die momenteel in een pleeggezin verbleven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 juli 2021
Zaaknummer : 200.292.733/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/365827/ JE RK 20-1862
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
Als informant wordt aangemerkt:
- [de pleegmoeder/tante] (hierna te noemen: de pleegmoeder/tante [de pleegmoeder/tante] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ;
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 6 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2021, heeft de moeder verzocht om bij (het hof begrijpt: beschikking), uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Primair:
  • te bepalen dat een bijzondere curator voor de kinderen wordt benoemd;
  • te bepalen dat de verzoeken van de GI worden afgewezen en hierbij tevens te bepalen dat de minderjarige kinderen teruggeplaatst dienen te worden bij de moeder thuis;
Subsidiair:
- in geval van toewijzing van het verzoek van de GI, de machtiging voor een korte periode af te geven en te bepalen dat de kinderen op de volgende momenten bij de moeder zullen verblijven:
 iedere woensdag en vrijdag na school tot 17.30 uur;
 eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur;
en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2021, heeft de GI verzocht om de verzoeken in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 juni 2021, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Simo;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. E.A.M. Brugman;
- de pleegmoeder.
2.4.1.
De raad heeft het hof bij brief van 6 mei 2021 bericht niet voornemens te zijn om ter zitting te verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder d.d. 28 april 2021 met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 januari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 24 januari 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 21 juni 2019 met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst en met een daaropvolgende machtiging uithuisplaatsing in een (crisis)pleeggezin geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing is daarna verlengd tot 24 juli 2020. De GI heeft de machtiging vervolgens niet binnen drie maanden ten uitvoer gelegd, waardoor deze op grond van art. 1:265c, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is komen te vervallen.
3.4.
Bij beschikking van 29 mei 2020 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de vader, dan wel in een voorziening voor pleegzorg, afgewezen.
3.5.
Bij beschikking van 5 november 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend, met ingang van 5 november 2020 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 24 januari 2021.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 24 januari 2022 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 24 januari 2021 tot uiterlijk 24 januari 2022 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – aan dat de feiten waar het rapport van de GI op gebaseerd is, berusten op niet nader onderzochte aannames en vermoedens. De moeder betwist de inhoud van het verzoek van de GI en de overgelegde stukken.
Volgens de moeder is niet voldaan aan de wettelijke gronden voor uithuisplaatsing. De moeder is geschikt om voor de kinderen te zorgen. Zij heeft het O&O-traject positief afgerond. Er hebben zich ook geen zorgelijke incidenten met de partner van de moeder (hierna: [partner]) voorgedaan. Er is geen sprake van huiselijk geweld en als [partner] bij de moeder is, ziet de moeder de kinderen bij de pleegmoeder thuis. De moeder begrijpt niet dat de kinderen niet teruggeplaatst kunnen worden. De gestelde onveiligheid is niet aan de orde. De moeder benadrukt dat de GI reeds eerder heeft besloten dat de kinderen naar huis mochten, ondanks dat zij wetenschap hadden van de relatie tussen de moeder en [partner]. De moeder wenst in gesprek te gaan om veiligheidsafspraken te maken. De moeder volgt de kinderrechter niet dat zij haar relatie los moet koppelen van de opvoedsituatie van de kinderen. Uit gedragingen van de moeder blijkt dat zij hieraan voldoet. De moeder heeft de GI alleen verzocht de mogelijkheden te onderzoeken voor contactherstel tussen [partner] en de kinderen, maar van samenwoning is op de korte termijn nog geen sprake. Er is wel sprake van family life, ook tussen de kinderen en [partner]. De moeder verzet zich tegen de voorwaarde van de GI dat de moeder de relatie met [partner] moet verbreken. De uithuisplaatsing belast de kinderen, omdat zij de moeder weinig zien. Er zijn geen feiten of omstandigheden die een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Er zijn minder zware middelen mogelijk die nog niet zijn onderzocht en niet (op de juiste wijze) zijn ingezet.
Ook acht de moeder het noodzakelijk dat voor de kinderen een bijzondere curator wordt benoemd. De GI handelt in strijd met de belangen van de kinderen en lijdt aan tunnelvisie. Een onafhankelijke derde dient de belangen van de kinderen te onderzoeken.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de moeder weliswaar beschikt over pedagogische kwaliteiten en dat zij zich welwillend opstelt, maar dat er niet aan voorbij gegaan kan worden dat de moeder slachtoffer is van huiselijk geweld en dat de situatie voor de kinderen bij de moeder thuis te onveilig is om zich daar onbedreigd te kunnen ontwikkelen. De moeder ervaart de wijze waarop [partner] haar behandelt niet als zorgelijk. Zij heeft daarom geen behoefte aan hulp en staat dan ook onvoldoende open voor hulp. Van tunnelvisie van de GI is geen sprake. De geschiedenis heeft geleerd dat de moeder niet eerlijk is over incidenten. Recentelijk nog heeft zich een geweldsincident voorgedaan waarover de moeder gelogen heeft tegen de jeugdzorgwerker. Verder heeft de moeder zich niet aan bezoekafspraken gehouden, door de kinderen tijdens omgangsmomenten toch in contact te laten komen met [partner]. [partner] heeft dan wel een periode samengewoond met de moeder en de kinderen, maar dit heeft de kinderen niets goeds gebracht en alleen voor onveiligheid gezorgd. De GI ziet dan ook niets in contactherstel tussen de kinderen en [partner]. Het benoemen van een bijzondere curator heeft geen meerwaarde, omdat de GI de belangen van de kinderen voldoende en op een juiste manier behartigt. Met de kinderen gaat het nu goed en de pleegmoeder doet het uitmuntend.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden, is de GI van mening dat de moeder niet-ontvankelijk is in dit verzoek. In ieder geval is uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samenvattend aan, dat het belang van de kinderen vooropstaat. De moeder heeft door externe omstandigheden het belang van de kinderen niet laten prevaleren, met alle gevolgen van dien. Terugplaatsing naar de moeder op dit moment kan nog niet aan de orde zijn. Zo heeft de moeder recentelijk nog de politie ingeschakeld, omdat zij aangevallen zou worden door [partner]. Dit getuigt dat er nog altijd sprake is van een instabiele situatie bij de moeder. De kinderen zijn bij de pleegmoeder in een rustiger vaarwater gekomen, maar beide kinderen zijn nog enorm zorgbehoevend. Speciale vaardigheden en waarborgen moeten worden aangewend om een veilige omgeving voor hen te creëren. Een afgerond O&O-traject is onvoldoende om in de behoeften van de kinderen te kunnen voorzien. Er is geen normbesef bij de moeder over de onveilige situatie. De kinderen worden bij de moeder niet alleen fysiek maar ook mentaal geschaad in hun opvoeding. De pleegmoeder biedt de kinderen rust en stabiliteit. Het wispelturige leven van de moeder in combinatie met de zorgen van de GI maken dat haar verzoeken afgewezen dienen te worden.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Ondertoezichtstelling
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3
De moeder heeft een “Beroepschrift tegen een beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing (…) tevens verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator, alsmede verzoek tot vaststelling regeling tussen moeder en kinderen” ingediend. In het petitum van haar beroepschrift heeft zij onder meer verzocht om de verzoeken van de GI af te wijzen. Nu de moeder echter geen grieven heeft gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en zij ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij niet opkomt tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, zal het hof haar verzoek in hoger beroep in zoverre afwijzen.
Uithuisplaatsing
3.12.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW en derhalve dat verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog altijd noodzakelijk is in hun belang.
3.12.3.
Het hof voegt daaraan toe dat de moeder nog steeds geen enkel inzicht toont in de ernst van de veiligheidsrisico’s voor zowel de kinderen als haarzelf als het gaat om het contact met [partner]. Het is juist dat dat de kinderen door de GI in het verleden óók bij haar zijn teruggeplaatst in de wetenschap dat zij nog altijd een relatie met [partner] onderhield en dat een eerder verzoek tot uithuisplaatsing door de rechtbank bij beschikking van 29 mei 2020 is afgewezen. Echter, dit brengt niet zonder meer met zich dat de relatie tussen de moeder en [partner] terugplaatsing van de kinderen nimmer meer in de weg zou kunnen en mogen staan. Het hof wijst erop dat de rechtbank in haar beschikking van 29 mei 2020 heeft overwogen dat de moeder goed moet beseffen dat de veiligheid van de kinderen te allen tijde gewaarborgd moet blijven en dat [partner] niet in de nabijheid van de kinderen mag zijn, ongeacht op welke plaats dit is. Alsook heeft de rechtbank in die beschikking overwogen dat de moeder zich aan de gemaakte afspraken zal moeten houden en dat als zij (opnieuw) niet open is tegenover de GI over haar contacten met haar partner en/of de moeder zich niet aan de eerder gemaakte afspraken kan houden en/of de veiligheid van de kinderen in het gedrang komt, het de GI vrij staat om alsnog een verzoek voor een machtiging uithuisplaatsing in te dienen.
Uit de stukken, alsook uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, is gebleken dat de moeder [partner] niet als een veiligheidsrisico ziet voor de kinderen of voor haarzelf en dat zij ook niet handelt zoals van haar, in het belang van de kinderen en volgens de met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling gemaakte afspraken, verwacht mag worden. De GI heeft naar het oordeel van het hof terecht de eis gesteld dat de moeder de kinderen niet in contact brengt met [partner] omdat hij een veiligheidsrisico vormt voor de kinderen (en ook voor de moeder). Bij de GI zijn echter verschillende meldingen binnengekomen waaruit blijkt dat de kinderen, hiertegen in, wel degelijk met [partner] in contact zijn geweest en de kinderen geven dit zelf, anders dan de moeder, ook aan. De moeder weerspreekt dit weliswaar, maar uit het verzoek machtiging uithuisplaatsing d.d. 7 oktober 2020 blijkt dat er zich in september 2020 een incident heeft voorgedaan, waarbij de moeder met zowel [partner] als de kinderen in één auto zat. De politie heeft de auto een stopteken gegeven en [partner] – aldus in het bijzijn van de kinderen – met getrokken vuurwapens uit de auto gehaald. De moeder houdt zich derhalve overduidelijk niet aan de gemaakte afspraken. Zij is evenmin open en eerlijk over incidenten die zich voordoen in de relationele sfeer met [partner]. Zo heeft [partner], zo blijkt uit het verslag van de wijkagent, op 10 april 2021 een raam in de woning van de moeder ingeslagen, omdat zij de deur niet snel genoeg openmaakte. De moeder heeft bij de GI echter aanvankelijk aangegeven dat het raam was gesneuveld doordat er een fiets doorheen was gevallen. Zij is derhalve niet transparant en bagatelliseert voorts het gedrag van [partner]. Hoewel uit het verslag van de wijkagent blijkt dat de moeder zelf de politie heeft gebeld omdat zij bang was en zij zelfs het huis uit is gevlucht, geeft zij ter zitting hierover desgevraagd slechts aan “dat dit niet zijn normale gedrag is”. De moeder lijkt maar niet in te willen zien dat niet alleen de fysieke veiligheid van kinderen, maar ook hun sociaal-emotionele veiligheid door haar relatie met [partner] op het spel staat.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat er sprake is van zulke uitzonderlijke omstandigheden die de uithuisplaatsing – als zijnde een inbreuk op het recht op gezinsleven – rechtvaardigen (artikel 8 EVRM). De uithuisplaatsing dient een geoorloofd doel, namelijk de bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze bescherming rechtvaardigt in dit geval de inbreuk op het recht op gezinsleven. Voor zover de moeder heeft verzocht om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te verkorten, ziet het hof daarvoor, gelet op het wat hiervóór is overwogen, geen enkele aanleiding.
Benoemen bijzondere curator
3.13.
Ingevolge artikel 1:250 van het BW benoemt de rechter bij wie de zaak aanhangig is, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige.
Daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding (vgl. HR 4 februari 2005, LJN AR4850, NJ 2005/422). Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen. De benoeming van een bijzondere curator dient echter niet plaats te vinden met als doel in het algemeen de belangen van de minderjarige te beschermen. Voorts verdient opmerking dat de rechter bij beantwoording van de vraag of de benoeming van een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft (vgl. HR 23 november 2012, LJN BY3968, NJ 2012/668). Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd, gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. De moeder heeft niet aangegeven wat het belangenconflict is tussen de GI en de kinderen, noch aangegeven wat de taak van de bijzondere curator zou moeten zijn.
Zorg- en contactregeling
13.4.
De moeder heeft subsidiair nog verzocht te bepalen dat de kinderen iedere woensdag en vrijdag na school tot 17.30 uur bij haar zullen verblijven, alsmede eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur.
Dit is echter een zelfstandig tegenverzoek – dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv. Aldus gaat het hof aan dit verzoek om uitbreiding van de zorg- en contactregeling – welk verzoek de moeder ook niet eerder aan de GI heeft voorgelegd – voorbij.
13.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 januari 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, A.M. Bossink en M.L.F.J Schyns en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.