ECLI:NL:GHSHE:2021:2392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.280.154_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van bewindvoerder en mentor in een familiekwestie met verstoorde onderlinge verhoudingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor de rechthebbende, die door haar dochters werd aangevochten. De rechthebbende had eerder een bewindvoerder en mentor benoemd, maar haar dochters waren het niet eens over wie deze rol moest vervullen. [dochter 1] verzocht in hoger beroep om de benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] tot bewindvoerder en mentor, terwijl [dochter 2] en [dochter 3] bezwaren hadden tegen deze benoeming. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd, waarin [bewindvoerder en mentor] was benoemd tot bewindvoerder en mentor. Het hof oordeelde dat er gegronde redenen waren om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende, omdat de benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] te veel weerstand zou oproepen binnen de familie. Het hof benadrukte het belang van een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de dochters. De rechthebbende had behoefte aan hulp, en het hof vond dat [bewindvoerder en mentor] haar taak naar behoren uitoefende, ondanks de spanningen binnen de familie. De beslissing van het hof was om de eerdere beschikking te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 juli 2021
Zaaknummer: 200.280.154/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8273517 TF VERZ 20-67 en 8273518 TF VERZ 20-68
in de zaak in hoger beroep van:
[dochter 1],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
dochter van de rechthebbende,
hierna te noemen: [dochter 1] ,
advocaat: voorheen mr. N.M. Lindhout-Schot, thans mr. G.V. van Campen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de rechthebbende] , de rechthebbende (hierna te noemen: de rechthebbende);
- [dochter 2] , dochter van de rechthebbende (hierna te noemen: [dochter 2] );
- [dochter 3] , dochter van de rechthebbende (hierna te noemen: [dochter 3] );
- [dochter 4] , dochter van de rechthebbende (hierna te noemen: [dochter 4] );
- [bewindvoerder en mentor] B.V., de bewindvoerder en mentor (hierna ook: [bewindvoerder en mentor] ).
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
- mr. [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] , de beoogd bewindvoerder en beoogd mentor (hierna te noemen: [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2020, heeft [dochter 1] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de benoeming van [bewindvoerder en mentor] tot bewindvoerder en mentor en opnieuw rechtdoende ten behoeve van de rechthebbende:
- primair: [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] tot bewindvoerder en mentor te benoemen;
- subsidiair: [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] tot mentor te benoemen en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) tot bewindvoerder te benoemen;
- meer subsidiair: [betrokkene] tot bewindvoerder te benoemen en een andere professionele partij in (de regio) [plaats] tot (opvolgend) mentor te benoemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen
.Bij brief van 20 juli 2021 heeft [bewindvoerder en mentor] aan het hof bericht dat [bewindvoerder en mentor] haar verweer mondeling tijdens de mondelinge behandeling zal toelichten.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [dochter 1] , bijgestaan door mr. Van Campen;
  • [dochter 2] , bijgestaan door mr. E.J.A. Cuijten;
  • [dochter 3] ;
  • [bewindvoerder en mentor] , vertegenwoordigd door [de bewindvoerder] (hierna: de bewindvoerder) en [de mentor] (hierna: de mentor);
2.3.2.
De rechthebbende en [dochter 4] zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen. Tevens is verschenen [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] die als informant door het hof is gehoord.
2.3.3.
De rechthebbende is na de mondelinge behandeling, op 13 april 2021, vanwege de RIVM-maatregelen rondom COVID-19 (coronavirus) door middel van verbinding met videobeeld, in aanwezigheid van de voorzitter en de griffier gesproken. [dochter 3] heeft de ruimte waarin de rechthebbende zich bevond vóór aanvang van het gesprek verlaten en de mentor vrijwel direct na aanvang van het gesprek. Kort na aanvang van het gesprek is [dochter 3] weer verschenen om de door de voorzitter gestelde vragen letterlijk te vertalen nu de rechthebbende de voorzitter niet kon verstaan. Van het verhandelde tijdens dit gesprek is een proces-verbaal opgemaakt en appellante en belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen zich hierover uit te laten.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 maart 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 16 juli 2020;
  • een e-mailbericht van [dochter 1] d.d. 28 september 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 15 februari 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 18 februari 2021;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 26 februari 2021;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 3 maart 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 4 maart 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 4 maart 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 8 maart 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [dochter 2] overgelegde spreekaantekeningen;
  • het proces-verbaal van het gesprek met de rechthebbende.
2.4.2.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • de brief met bijlagen van [bewindvoerder en mentor] d.d. 9 maart 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 1] , ingekomen op 1 juni 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 2 juni 2021.
2.4.3.
Tevens is na de mondelinge behandeling op 16 juli 2021 een brief ingekomen van de advocaat van [dochter 1] , waarin zij het hof verzoekt de uitspraak te vervroegen. Naar aanleiding van deze brief zijn met toestemming van het hof nog ingekomen:
  • de brief van [bewindvoerder en mentor] d.d. 21 juli 2021;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 21 juli 2021.
2.4.4.
Bij voormeld V-formulier, ingekomen op 4 maart 2021, heeft de advocaat van [dochter 1] bezwaar gemaakt tegen de bij voormeld V-formulier, ingekomen op 3 maart 2021, door de advocaat van [dochter 2] overgelegde stukken aangezien deze zijn ingekomen binnen de tiendagentermijn. Het hof heeft daarop beslist dat op die stukken acht wordt geslagen, omdat de advocaat van [dochter 1] tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2021 heeft aangegeven dat de stukken wel meegenomen kunnen worden en deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
2.4.5.
Na de mondelinge behandeling is op 15 april 2021 ter griffie ingekomen een rechtstreeks van [dochter 2] afkomstige brief. De advocaat van [dochter 1] heeft hiertegen in haar bijlage bij V-formulier, ingekomen op 19 april 2021, bezwaar gemaakt. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof hiervoor geen toestemming heeft gegeven, neemt het hof geen kennis van de inhoud van de brief van [dochter 2] . Datzelfde geldt voor de reactie van [dochter 2] zoals deze is ingediend als bijlage bij het hiervoor vermelde V-formulier van de advocaat van [dochter 2] , ingekomen op 2 juni 2021 en waartegen de advocaat van [dochter 1] bij V-formulier van 8 juni 2021 bezwaar heeft gemaakt.
2.4.6.
In reactie op de onder 2.4.3 genoemde stukken is op 23 juli 2021 een brief bij het hof binnengekomen van de advocaat van [dochter 1] . Het hof heeft (de advocaat van) [dochter 1] niet in de gelegenheid gesteld om op genoemde stukken te reageren. Het hof betrekt de inhoud van de brief van de advocaat van [dochter 1] dan ook niet bij zijn besluitvorming.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – voor zover hier van belang – over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder en mentor] tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[dochter 1] kan zich met deze beslissing niet verenigen wat betreft de benoeming van [bewindvoerder en mentor] tot bewindvoerder en mentor en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[dochter 1] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat de onderlinge verstandhouding tussen de kinderen is verstoord waardoor een onwenselijke situatie ontstaat indien één van de kinderen tot bewindvoerder of mentor wordt benoemd. Het is de wens van de rechthebbende dat [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] tot bewindvoerder en mentor wordt benoemd. [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] adviseert en begeleidt de rechthebbende al vanaf 2016 naar grote tevredenheid met betrekking tot haar administratieve zaken en dit geeft haar rust. In de wens van professionaliteit en objectiviteit wordt met [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] als bewindvoerder en mentor voorzien. Door de ongefundeerde bezwaren van [dochter 2] tegen de benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] , is de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende door de kantonrechter niet gevolgd, terwijl hiervoor geen gegronde redenen zijn. Indien de voorkeur van de rechthebbende niet zou worden gevolgd, zou een kennismakingsgesprek plaatsvinden voordat de kantonrechter uitspraak zou doen, maar dit is niet gebeurd.
[dochter 2] heeft slechts een korte periode voor de rechthebbende gezorgd. Zij heeft professionele zorg en hulp altijd buiten de deur gehouden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg is [dochter 2] bij de rechthebbende ingetrokken en heeft zij de rechthebbende totaal geïsoleerd. Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is [dochter 2] met de auto van de rechthebbende vertrokken, heeft zij het contact met de rechthebbende verbroken en haar aan haar lot overgelaten. Hierdoor heeft [dochter 2] geen kijk meer op de situatie. De rechthebbende is bang voor [dochter 2] en is boos op haar.
De rechthebbende wil zo lang mogelijk in haar huis blijven wonen. Op dit moment nemen [dochter 1] en [dochter 3] de volledige zorg voor de rechthebbende voor hun rekening. Het is onjuist dat [dochter 1] en [dochter 3] negen zorginstellingen hebben weggestuurd. Wel willen zij graag dat [zorg] de zorg voor de rechthebbende weer op zich neemt.
De ervaringen van de rechthebbende, [dochter 1] en [dochter 3] met [bewindvoerder en mentor] zijn alles behalve positief en hebben geleid tot wantrouwen aan de zijde van de rechthebbende, [dochter 1] en [dochter 3] . Door de hoge leeftijd van de rechthebbende, de familieverhoudingen en het vermogen leent de kwestie zich niet voor een willekeurige aanpak op een regulier bewindvoerderskantoor. De mentor heeft slechts beperkte kennis van de zorg voor dementerende ouderen en het is onduidelijk wat de bewindvoerder doet. Door het contact dat [dochter 2] met [bewindvoerder en mentor] heeft, lijkt het alsof er meer naar haar wordt geluisterd dan naar de rechthebbende en voelen [dochter 1] en [dochter 3] zich buitengesloten door [bewindvoerder en mentor] . Alle initiatieven met betrekking tot de rechthebbende moeten vanuit [dochter 1] en [dochter 3] komen. [bewindvoerder en mentor] heeft onvoldoende aandacht voor een aantal behoeften van de rechthebbende waardoor onnodig veel onrust is veroorzaakt. De rechthebbende wil zo zelfstandig en betrokken mogelijk blijven, maar [bewindvoerder en mentor] wil de post laten doorsturen.
Het overleg over de financiële zaken loopt niet goed doordat de bewindvoerder [dochter 1] en [dochter 3] niet op de hoogte houdt.
3.4.
[dochter 2] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn gegronde redenen om van de wens van de rechthebbende af te wijken. De rechthebbende is beïnvloedbaar en zij geeft tegenstrijdige signalen met betrekking tot haar wens wie tot bewindvoerder en mentor moet(en) worden benoemd. [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] is geen (professioneel) bewindvoerder of mentor maar heeft een advieskantoor. Hij voldoet niet aan de kwaliteitseisen. [dochter 2] heeft ook ernstige twijfels over de onafhankelijkheid en objectiviteit van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] . [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] kan nog altijd als kennis bij de rechthebbende komen.
[bewindvoerder en mentor] is door de rechtbank gekozen en onafhankelijk. [dochter 2] kende [bewindvoerder en mentor] ook niet. Het goede contact dat zij met [bewindvoerder en mentor] heeft, kunnen [dochter 1] en [dochter 3] ook hebben. Op de werkzaamheden van [bewindvoerder en mentor] valt niets aan te merken. Het is niet in het belang van de rechthebbende om van bewindvoerder en mentor te wisselen. Daarbij is [betrokkene] enkel een bewindvoerderskantoor en het is niet praktisch om daarnaast een ander kantoor als mentor te zoeken.
3.5.
[dochter 3] voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechthebbende wil gelukkig oud worden in haar huis. Zij wil verzorgd worden door professionals en omringd worden door de mensen van wie zij houdt. De rechthebbende is haar eigenwaarde ontnomen nu niet [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] maar [bewindvoerder en mentor] tot bewindvoerder en mentor is benoemd. [bewindvoerder en mentor] werkt niet in dienst van de rechthebbende, maar handelt achter haar rug om. De rechthebbende heeft bijna nergens meer zeggenschap over.
3.6.
[bewindvoerder en mentor] voert, kort samengevat, het volgende aan.
[bewindvoerder en mentor] is erg tegengewerkt door [dochter 1] , [dochter 3] en [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] bij het verkrijgen van informatie, waardoor het lastig is geweest om het dossier op te bouwen. [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] wilde zich aanvankelijk ook in allerlei zaken mengen. [dochter 2] heeft [bewindvoerder en mentor] wel de nodige informatie gegeven.
[dochter 1] en [dochter 3] beschuldigen [bewindvoerder en mentor] van verschillende zaken, maar [bewindvoerder en mentor] heeft haar werk goed gedaan. [bewindvoerder en mentor] zorgt dat het voor de rechthebbende goed geregeld is en dat álle dochters op bezoek kunnen komen. Wel wordt het [bewindvoerder en mentor] moeilijk gemaakt haar taak uit te oefenen. Doordat de dochters niet goed samenwerken en hun meningen uiteen liggen, kan [bewindvoerder en mentor] het nooit voor alle dochters goed doen. De samenwerking met [zorg] is beëindigd omdat mevrouw [medewerker zorg] zorg wilde verlenen zonder passende indicatie en zij zich bemoeide met wie er bij de rechthebbende over de vloer kwam. Er is behoorlijk wat zorg ingezet maar [dochter 1] en [dochter 3] hebben deze organisaties de deur gewezen en zelf de zorg op zich genomen. Naar aanleiding van een gesprek tussen [bewindvoerder en mentor] , [dochter 1] , [dochter 3] en mr. Van Campen is aan de kantonrechter machtiging gevraagd om uit het vermogen van de rechthebbende de verzorging door andere medewerkers van [zorg] te laten verrichten. Er wordt dus wel degelijk iets gedaan met de wensen van [dochter 1] en [dochter 3] .
De samenwerking met [dochter 1] en [dochter 3] op het gebied van de financiën verloopt niet goed. Zij leveren gevraagde nota’s niet aan. Op de bankrekeningen van de rechthebbende zijn vreemde dingen te zien zoals belastingvrije schenkingen en hoge nota’s van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] . Ook wordt er getankt van de rekening van de rechthebbende, terwijl zij zelf niet kan rijden en haar auto stil staat.
3.7.
[beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
[beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] is al enige tijd betrokken bij de rechthebbende. Hij heeft in het verleden een mentor en bewindvoerderskantoor gehad, maar is daarmee gestopt toen de kwaliteitseisen werden gesteld. Sindsdien werkt hij niet meer als officieel bewindvoerder maar met een overeenkomst van opdracht. [bewindvoerder en mentor] is het primaire aanspreekpunt en [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] heeft zich er na hun benoeming al snel niet meer mee bemoeid.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Tussen alle betrokkenen is niet in geschil dat de rechthebbende gelet op haar gezondheid behoefte heeft aan de hulp van een mentor en een bewindvoerder. Betrokkenen zijn het ook met elkaar eens dat – gelet op de verstoorde onderlinge verstandhouding tussen de dochters – er een onwenselijke situatie ontstaat als één van hen tot mentor en/of bewindvoerder zou worden benoemd. Betrokkenen zijn het echter oneens met elkaar wie er dan wel als mentor en/of bewindvoerder moet(en) worden benoemd.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon. Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Lid 4 bepaalt dat bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder wordt benoemd.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon. Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Lid 4 bepaalt dat bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor wordt benoemd.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat gegronde redenen aanwezig zijn om af te wijken van de hiervoor genoemde uitgangspunten bij de benoeming van een bewindvoerder en mentor. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Tijdens het gesprek met de voorzitter heeft de rechthebbende aangegeven dat [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] haar zaken misschien moet regelen omdat zij die beter kent dan de mentor, hij in [plaats] woont en zij prettig contact met hem heeft. Tevens heeft zij aangegeven dat zij de mentor oppervlakkig kent en dat het een aardig mens is waarmee zij een prettige relatie heeft. Aan het einde van het gesprek weet de rechthebbende echter niet meer dat zij heeft aangegeven wie zij als bewindvoerder en mentor zou willen.
Voor zover uit het gesprek met de rechthebbende – of uit de overgelegde stukken – al een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor de benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] tot bewindvoerder en mentor kan worden afgeleid, is het hof van oordeel dat gegronde redenen zich tegen deze benoeming verzetten. Het hof acht de benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] niet in het belang van de rechthebbende. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] te veel weerstand zou oproepen nu niet alle dochters achter zijn benoeming staan. [dochter 1] en [dochter 3] hebben [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] voorgedragen. [dochter 2] – zoals opnieuw bleek tijdens de behandeling bij het hof – heeft sterke bezwaren tegen een benoeming van [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] en [dochter 4] heeft eerder in de procedure schriftelijk aangegeven dat haar voorkeur uitgaat naar een onafhankelijke, professionele bewindvoerder en mentor. Ook het hof is van oordeel dat het in het belang van de rechthebbende is, dat haar belangen zo goed en objectief mogelijk worden behartigd en geen inzet mogen zijn van een strijd tussen haar dochters. Gelet op de nog steeds bestaande sterk verstoorde verstandhouding tussen enerzijds [dochter 1] en [dochter 3] en anderzijds [dochter 2] , acht het hof de benoeming van een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor in het belang van de rechthebbende noodzakelijk. Zoals ter mondelinge behandeling door [beoogd bewindvoerder en beoogd mentor] is aangegeven, is hij geen professioneel bewindvoerder en mentor.
3.8.5.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het in het belang van de rechthebbende is dat [bewindvoerder en mentor] tot mentor en bewindvoerder wordt benoemd. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is het hof niet gebleken dat [bewindvoerder en mentor] haar taak als bewindvoerder en mentor niet naar behoren uitoefent. [bewindvoerder en mentor] regelt zowel de financiële als niet-financiële aangelegenheden zo goed mogelijk voor de rechthebbende en spant zich in om daarbij alle dochters te betrekken en te informeren. Zo bekijkt [bewindvoerder en mentor] bijvoorbeeld nu samen met de dochters de mogelijkheid om – conform haar wens – de rechthebbende met de nodige hulpverlening in haar eigen huis te laten blijven wonen. Hoewel het hof zich realiseert dat de verstandhouding van [dochter 1] en [dochter 3] met [bewindvoerder en mentor] op dit moment niet optimaal is, acht het hof het – gezien het voorgaande – nu ook niet in het belang van de rechthebbende om een andere bewindvoerder en/of mentor te benoemen. Het hof doet een beroep op álle betrokkenen om in het zwaarwegende belang van de rechthebbende te investeren in een verbetering van de onderlinge communicatie zodat [bewindvoerder en mentor] haar taak als bewindvoerder en mentor naar behoren kan uitoefenen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 31 maart 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.